in Engeland zal zijn. Juffrouw Danesbury vertelde mij, dat Mevrouw Willis niet over den brief wil spreken; zij is in groote verlegenheid, en Juffrouw Danesbury moest zelf bekennen, dat zij ongeruster over May en Annie zijn, dan zij zelf willen weten.’
Op dit oogenblik kwam er een rijtuig aanrijden, en Suzanna, die naar voren kwam om te zien wie daar was, zeide op hare gewone onverschillige manier:
‘O, het zijn de dames Bruce maar; wat zijn dat toch een paar saaie menschen!’
Niemand antwoordde op deze opmerking, en de meisjes verzonken langzamerhand in diep stilzwijgen.
Waar zij zaten, konden zij het rijtuig zien wachten aan den ingang van de laan, de dames waren naar binnen gegaan, er heerschte een doodelijke stilte.
Plotseling werd de stilte door een geluid verbroken, het geluid van iemand, die hard kwam aanloopen; de stappen kwamen al nader en nader, en de vijf meisjes, die onder den grooten eik zaten, konden de gejaagde ademhaling hooren, en zonder dat zij een woord spraken, gevoelden zij, dat er eene slechte tijding in aantocht was. Zij sprongen echter allen op en uitten een kreet van schrik, toen Hester op eens in haar midden stond. - Hester, die men dacht, dat in een donkere kamer lag, en voor zeer ziek doorging; wat kwam zij hier doen?
‘Hetty!’ riep Cecile uit.
Hester liep haar echter voorbij, en trad op Suzanna toe, en greep haar bij den arm.
‘Er is tijding!’ hijgde zij, ‘er is tijding, eindelijk tijding! May is gevonden! - en Annie, zij zijn beiden terecht, maar Annie is stervende. - Kom Suze, kom dadelijk mee, wij moeten alles vertellen wat wij weten!’