Annie hield veel van kinderen, maar van geen kind hield zij zooveel als van May. Het kind, waar zij eerst hare aandacht op had gevestigd om zich te wreken, had zich in haar hart genesteld; en Annie hield te meer van May, omdat het haar al lang berouwd had, dat zij de liefde van het kind aan Hester ontnomen had, en er alles voor had willen geven, indien zij het had kunnen veranderen. Hare liefde voor May bezat daarom de reinheid en grootheid, welke alle liefde, die in staat is zich zelf op te offeren, moet bezitten. Annie had zich in den laatsten tijd van May verwijderd gehouden. Zij ging haar nu bevrijden; maar als zij aan zichzelf dacht, was het met de zekerheid, dat Mevrouw Willis haar voor deze laatste ongehoorzame daad van school zou zenden, en dan zou zij May nooit weer terug zien. Maar dat was niets, als May maar gered was. Annie was nu ongehoorzaam, maar zij gevoelde zich niet langer ongelukkig; zij gevoelde dat berouw niet meer, dat haar zoo geplaagd had na het feest in het feeënland. Zij had Mevrouw Willis alles bekend, en ofschoon zij van iets veel ergers werd verdacht, wist zij, dat zij hier volkomen onschuldig aan was. - Het gedicht, dat een paar ochtenden geleden in haar geheugen was gekomen, klonk haar nog in de ooren. Eene ziel, die gezondigd heeft, en wier zonden haar weder zijn vergeven.
Het voortvarende meisje was op dit oogenblik met waren moed bezield, zij wist, dat God haar zou helpen, en daarom gevoelde zij zich kalm en gesterkt.
Annie stond van haar vochtig bed op, en keek rond naar water, waar zij haar gezicht en handen in kon wasschen, toen zij zich op eens herinnerde, dat deze bruingemaakt waren, en dat het maar 't best was ongewasschen te blijven. Zij streek, zoo goed zij kon, het weinige haar, dat het