Annie Forest. Een verhaal van eene meisjeskostschool
(1901)–L.T. Meade– Auteursrecht onbekend
[pagina 200]
| |
Als klein kind had zij tegenspoed en onthouding gekend. Toen zij nog eene baby was, was Annie omringd geweest door weelde en allerhande gemakken; hare ouders woonden in een groot huis en hielden rijtuig, en Annie had twee kindermeiden om haar te verzorgen. - Dit was in de dagen, voordat zij nog van iets besef had. Met hare eerste herinneringen kwam de voorstelling van een veel kleiner huis, minder dienstboden, van hare moeder dikwijls in tranen, en haar vader, die dikwijls afwezig was. - Daarna was er in het geheel geen huis, dat de familie Forest het hare kon noemen; zij hadden nu enkel een paar kamers, tamelijk gezellig ingericht; Annie's kindermeid vertrok; zij maakte van nu af hare dagelijksche wandelingen met hare moeder, en zij sliep in een bedje in haar moeder's kamer. En toen kwam er een zeer treurige dag: toen hare moeder koud en bewusteloos op haar bed lag, en haar groote en knappe vader Annie in zijne armen nam, aan zijn hart drukte, en haar zeide een goed meisje te zijn, goeden moed te houden, en boven alles voor hare moeder te zorgen. Toen was haar vader vertrokken, en ofschoon Annie dacht, dat hij spoedig terug zou komen, kwam hij niet; en zij en hare moeder betrokken kleine kamers. Hare moeder begon hare door tranen verduisterde oogen te bederven met kerkkleeden te borduren, en Annie hoorde haar veel hoesten onder het werken. Toen gingen zij weêr verhuizen, en nu bewoonden Mevrouw Forest en Annie eene slaapkamer, en alles was even somber, het eten zelfs was schraal. Eindelijk kwam er eene verandering. Op zekeren dag kwam eene dame in het sombere kamertje, en opeens was het alsof de zon er binnen was gekomen. De dame bracht allerlei verkwikkingen mede: speelgoed en boeken voor het kind - goede en opwekkende woorden | |
[pagina 201]
| |
voor de moeder. Ten laatste stierf Annie's moeder, en Annie vertrok naar Rustenburg, om bij deze goede vriendin te gaan wonen, die de laatste uren van hare moeder zooveel lichter had gemaakt. ‘Annie,’ zeide de stervende moeder: ‘ik ben alles aan Mevrouw Willis verschuldigd; wij kenden elkander reeds, toen wij meisjes waren, en zij is nu tot mij gekomen, en heeft alles voor mij beschikt. Wanneer ik heengegaan zal zijn, zal zij voor u zorgen. - O! mijn kind, ik kan het haar nooit vergelden; wilt gij trachten dit te doen?’ ‘Ja, moeder,’ zeide de kleine Annie, hare moeder met hare zachte, heldere oogen aanziende. ‘Ik zal haar beminnen, moeder; ik zal haar mijne geheele liefde schenken.’ Annie was op Rustenburg gekomen en had haar woord gehouden; zij had alles voor hare meesteres over, die zoo goed en vriendelijk voor haar was, en hare moeder zooveel goed had gedaan. Niettegenstaande al deze tegenspoeden had Annie echter haar vroolijken, opgewekten aard behouden. Het was voor Annie even onmogelijk zich van de vroolijkheid af te keeren, als het voor eene bloem zou zijn zich van de zon af te wenden. Hoe ongelukkig hare moeder ook was, toch was Annie er altijd in geslaagd haar aan het lachen te maken. Haar gezichtje was als een zonnestraal. - Hare moeder stierf, haar vader was nog weg, maar Annie behield haar vroolijk, moedig karakter. Mevrouw Willis beminde haar, en behandelde haar met moederlijke teederheid. De leeraressen hielden allen evenveel van haar; hare vriendinnen vergoodden haar, de kleine kinderen hadden alles voor hare eigen Annie over, en zelfs de dienstboden op school zeiden, dat geen van de jonge dames op school bij Juffrouw Forest kon vergeleken worden. | |
[pagina 202]
| |
Het laatste half jaar hadden de zaken echter een anderen keer genomen. Verdenking en wantrouwen begonnen het vroolijke meisje te achtervolgen. Zij was niet meer de algemeene lieveling, enkele van de meisjes spraken zelfs openlijk haar tegenzin in haar uit. Dit alles zou Annie hebben kunnen verdragen, indien Mevrouw Willis slechts niet de algemeene verdenking had gedeeld. Voor 't eerst van haar leven liet Annie den moed zakken; zij kon deze algemeene verkoeling niet verdragen. Zij liep de laan op en neer, in treurige gedachten verzonken, terwijl zij zich afvroeg, of haar vader ooit zou terug komen. Zij werd hoe langer hoe onverschilliger voor alles; opeens werd zij uit hare overpeinzingen opgewekt door het getrippel van kleine voetjes, terwijl een vroolijk stemmetje riep: ‘Ik kom, ik kom er aan, Annie!’ en May zag haar aan, en legde haar klein handje in Annie's hand. Er lag een heerlijke troost in den druk van dit handje, en in den blik vol liefde, welken zij op Annie wierp. ‘Ik ben van de toute Dina weggeloopen - ik blijf bij Annie, ik houd van Annie.’ Annie kuste het kind en nam het op haar arm. ‘Waarom huilt ge?’ vroeg May, die met schrik twee dikke tranen in Annie's oogen zag; ‘arme, lieve Annie, ik houd van je, May zal eene nieuwe pop voor je koopen.’ ‘Mijne kleine lieveling,’ zeide Annie, op bijna hartstochtelijken toon, terwijl zij hare tranen wegveegde, en vroolijk begon te lachen. ‘Kom, May, laten wij een wedren houden.’ Zij zette het kind op haar schouder, terwijl zij haar zeide, dat zij hare armpjes stevig om haren hals moest slaan, en snelde toen onder de vreugdekreten van May de | |
[pagina 203]
| |
laan af. Aan het eind van de laan hield May haar op eens stijver vast, en vroeg met een angstig stemmetje: ‘Wie is dat?’ Annie stond eensklaps stil vlak voor de zigeunervrouw, Moeder Rachel, die haar den weg versperde. ‘Ga weg, toute vrouw,’ zeide May, terwijl zij eene vuist tegen haar maakte. De vrouw maakte een diepe buiging en sprak op een spottenden toon: ‘O, wat een liefje! Ja, het is waarlijk een aardig kind; en wat een schoentjes, en wat eene snoezige opengewerkte sokjes! en zij heeft echte kant op haar jurkje!’ ‘Ga weg, ik houd niet van u,’ zeide May: ‘laten wij omkeeren, gauw, gauw,’ zeide zij tegen Annie, die zij nog altijd als haar paard beschouwde. ‘Ja, May, dadelijk,’ zeide Annie. ‘Moeder Rachel, mag ik eens weten wat ge hier uitvoert?’ ‘Ik wacht alleen maar op u, aardig juffertje,’ antwoordde de vrouw: ‘gij zijt toch die lieve jongedame, die mij dien nacht in het bosch een zilverstuk gegeven hebt. Ja, het was een prachtige nacht met eene prachtige, heldere maan, en geen van de jonge dames voerde iets kwaads uit, neen; neen, dat weet Moeder Rachel wel.’ ‘Hoor eens even,’ zeide Annie, ‘ik ben niet bang voor je; ik heb geen geld meer om je te geven. Indien ge wilt, mag je naar huis gaan, en vertellen, wat gij dien nacht gezien hebt. Ik ben toch ongelukkig, en of je het vertelt of niet, maakt voor mij geen verandering. Goeden avond; ik ben in het geheel niet bang voor je, ge moogt het gerust aan Mevrouw Willis vertellen.’ ‘O, mijn liefje,’ zeide de zigeunerin: ‘denkt gij, dat ik u eenig kwaad wil doen, aan u en aan de zeven andere | |
[pagina 204]
| |
lieve meisjes? Voor geen geld ter wereld. Gij kent Moeder Rachel nog niet, als gij dacht, dat zij dat zou willen doen.’ ‘Kom hier dan niet meer terug,’ zeide Annie; ‘goeden avond!’ En meteen keerde zij zich om, terwijl May haar nog toeriep: ‘Ga weg, toute vrouw, May houdt niet van u.’ De vrouw zag haar nog een oogenblik met een gefronst voorhoofd na; toen keerde zij zich langzaam om, en nadat zij op handen en voeten door het kreupelhout was gekropen, klom zij over de omheining, en kwam zoo in het veld. ‘O, neen,’ zeide zij lachend: ‘de jonge juffrouw denkt, dat zij niet bang voor mij is, maar zij is het wel. Heb maar vertrouwen in Moeder Rachel, nu zij dit weet. - Ik twijfel er niet aan,’ vervolgde zij tot zichzelve: ‘dat het jurkje van de kleine met echte kant is afgezet. Nu, juffertje, ik heb wel gezien dat gij veel met dat kind ophebt; het ware beter, als gij Moeder Rachel's wenschen niet dwarsboomdet, of zij zou u op eene manier kunnen straffen, waaraan gij in het geheel niet gedacht hebt.’ |
|