vertrouwelijke en liefdevolle blikken; zij bracht de bloemen aan hare lippen en kuste ze, en hare oogen zagen met eene uitdrukking vol liefde op Annie.
‘Goeden dag, lieve,’ riep zij haar nog toe. ‘Vaartwel, mijne lieve kinderen; ik zal zien morgenavond weer terug te zijn. Denk er aan, mijne kinderen, dat ik u gedurende mijne afwezigheid volkomen vertrouw.’
Het rijtuig reed de laan door, en de meisjes verspreidden zich. Cecile zag rond, of zij Annie ook zag, maar zij was verdwenen.
Nadat de directrice de bloemen gekust had en zoo vriendelijk tegen haar lachte, was zij achter de boomen gesprongen en stond daar hare tranen af te drogen. Zij werd in die bezigheid gestoord door het geroep van twee vroolijke stemmen, en weldra verschenen er twee meisjes, een weinig jonger dan Annie, die haar bij de hand vatten en haar met zich mede trokken.
‘Kom Annie - kom gauw Annie, lieveling,’ riepen Phyllis en Nora Raimond. ‘De mand is gekomen. Zij staat in het laurierboschje achter in den tuin. Wij wachten allen op jou; wij wilden geen van allen haar openmaken, voordat jij er bij waart.’
Annie's gelaat helderde als door een tooverslag op. Zij droogde hare tranen af; hare oogen straalden van vreugde; zij was een en al vuur voor de toekomstige grap.
‘Laten wij dan geen oogenblik verliezen, Phyllis,’ zeide zij, ‘en gauw gaan kijken, wat die goede Betje ons gebracht heeft.’
De meisjes liepen de laan door, waar zij vijf andere meisjes, waaronder ook Suzanna Drummond, in verschillende houdingen bij een grooten en laag neerhangenden laurier zagen staan. Zij slaakten een vreugdekreet, toen