van de gang scheen, haar verlichtte. Zoo spookachtig was de geheele verschijning, zooals zij daar, zonder het minste geluid te maken, op hare bloote voeten langs het portaal vloog, dat iemand, Hester wist niet wie, een onderdrukten kreet slaakte. De kreet scheen heel uit de verte te komen, maar Hester was te bezorgd om dat op te letten. Zij ging haastig de kamer, waar Suzanna en Annie sliepen, binnen.
‘Annie, je moet bij May komen,’ zeide zij met eene scherpe, hooge stem, welke zij nauwelijks als de hare herkende.
‘Ik kom,’ zeide Annie, en liep dadelijk naar de deur. - En door het maanlicht beschenen, kon Hester zien, dat zij geheel gekleed was.
‘Zijt ge aangekleed?’ vroeg Hester verwonderd.
‘Ik kon mij niet uitkleeden, en ben zoo maar op bed gaan liggen. Ik dacht, dat ik May om mij hoorde roepen en dacht wel, dat men mij zou laten halen.’
‘Nu kom dan!’ zeide Hester op harden toon. ‘Ik kom je alleen maar halen, omdat May tevreden gesteld moet worden. Kom en zie, of jij haar stil kunt krijgen. Ik denk wel niet, dat het je gelukken zal,’ voegde zij er met een bitteren lach bij.
‘Dat denk ik ook niet,’ antwoordde Annie met eene zachte, vriendelijke stem.
Zij ging met Hetty mee, en trad de ziekenkamer binnen.
Zij liep dadelijk naar het ledikantje, en knielde bij May neder, en zeide met eene zachte, welluidende stem:
‘Kleine lieveling, Annie is gekomen.’
‘Ik houd van je,’ zeide May, met een blijden klank in hare stem; zij keerde zich van Hetty en Juffrouw Danesbury af, en hield hare oogen strak op Annie gevestigd.