| |
Hoofdstuk XXII.
In het bosch.
Terwijl Annie nadacht, hoe zij zich op Hester kon wreken, vergat zij Dora Russell geheel. Zij beschouwde Hester als eene grooter vijandin dan Dora. Hester was van haar leeftijd, zat in dezelfde klasse, en zou, indien de zaken niet zoo een onrechtvaardigen keer hadden genomen, hare vriendin in plaats van hare vijandin zijn geworden. Dora had niets met Annie te maken, en vóór Hester's komst hadden zij elkander nauwelijks opgelet. Annie spaarde daarom al hare krachten om zich op Hetty te wreken. Dit gaf haar ten minste eene bezigheid, en zij dacht, dat deze wraak haar waarlijk genoegen zou doen.
Suzanna Drummond deelde nu Annie's slaapkamer, en een avond verbaasde zij Annie zeer, door hevig tegen Dora en Hester uit te vallen. Dora had wegens de eene of andere reden Suzanna beleedigd, en zij zag nu tot Annie op om bij haar deelneming te vinden. Zij verklaarde ronduit, dat zij samen iets moesten bedenken om deze jonge dame daarvoor te straffen.
Annie had nooit van Suzanna gehouden; zij zag haar nu aan en zeide:
| |
| |
‘Ik dank je, ik help je daar niet aan, ik heb al genoeg onaangenaamheden gehad.’
Suzanna zag Annie verwonderd aan, en werd vuurrood.
‘Maar ik dacht, dat ge Dora en Hester haatte,’ zeide zij; ‘ik weet zeker dat ze jou haten.’
Annie gaf geen antwoord.
‘Je haat haar, niet waar?’ hield Suzanna vol.
‘Het gaat je niet aan, wat ik voor haar voel, Suze,’ zeide Annie. ‘Hinder mij nu als het je blieft niet langer met je gebabbel, ik heb slaap, en je houdt mij wakker.’
Zoo tot zwijgen gebracht, moest Suzanna zich vergenoegen met op haar rug te gaan liggen, en te snurken. Zij was toch verwonderd en teleurgesteld, en begon een zekeren eerbied voor Annie te gevoelen, wat vroeger niet het geval was geweest.
Hester gevoelde zich intusschen gelukkiger, dan zij in tijden gedaan had. De liefde van May maakte haar gelukkig; en al haar verstand werd ingespannen om eer te behalen in den toekomstigen strijd. Zij had standvastig volgehouden in haar besluit om voor den prijs voor het engelsch opstel te werken, en zij nam zich voor niets onbeproefd te laten om hem te verkrijgen. Hare liefde voor Dora belette haar toch niet te wenschen, dat zij haar den prijs zou afwinnen. Zij was geruimen tijd bezig met het zoeken van een onderwerp voor haar opstel, en eindelijk besloot zij eene korte, historische beschrijving te geven van de laatste dagen van Marie Antoinette. Om dit onderwerp goed te kunnen uitwerken, moest zij verscheidene boeken nalezen, welke niet in de schoolzaal mochten gebruikt worden. Mevrouw Willis had echter aan al de meisjes, die voor het opstel werkten, vergunning gegeven, gebruik te maken van hare welvoorziene bibliotheek, en
| |
| |
hier kon men Hester in de speeluren dikwijls vinden.
Twee avonden in de week werden in beslag genomen door de voorbereidingen voor de comediestukjes, en daar Hetty eene belangrijke rol in het eene, en een kleinere in het tweede had te vervullen, moest zij hare vrije middagen gebruiken om hare rollen in te studeeren. Zij had dus, behalve des avonds, geen tijd zich met May bezig te houden.
May sliep in een klein ledikantje in Hester's kamer, en iederen avond knielde zij bij het bed van haar zusje neder, en zag het met eene moederlijke teederheid aan.
Al wat er goed in Hester was, kwam op deze oogenblikken bij haar boven; iets grooters dan eerzucht, iets ver verheven boven school-zegepralen gevoelde zij dan in haar hart; ja, zij was dan vergevensgezind en zacht tegen ieder gestemd; in deze oogenblikken sprak haar rein, kinderlijk hart. Indien Annie haar dan had kunnen zien, zou zij al het edele en goede, dat in Hester was, hebben kunnen waarnemen. May's tegenwoordigheid had beter invloed op haar, dan eenige prediking ooit gedaan had.
Hester had met hare drukke bezigheden echter geen tijd om de kleine en bijna onmerkbare verandering in de vroolijke, kleine May op te merken. 's Morgens had zij het te druk, om aandachtig naar het gebabbel van het kind te luisteren, en 's middags had zij geen oogenblik vrij om zich aan May te wijden; en als zij haar met de andere kinderen tevreden aan het spelen zag, was zij blijde, en stelde zich steeds voor dat, wanneer er weer eens een half uur zou komen, May met de gewone opgewondenheid naar haar toe zou komen om door haar geliefkoosd te worden.
Tegen het einde van Mei zou er eene buitenpartij zijn in een bosch, omstreeks een uur van Rustenburg verwijderd.
| |
| |
De meisjes spraken er reeds dagen te voren met opgewondenheid over. Zij zouden vroeg eten, en dan allen in groote rijtuigen naar het bosch gebracht worden, waar zij thee zouden drinken.
Mevrouw Willis had de dames Bruce verzocht haar te vergezellen, en precies om twee uur zouden zij allen het huis verlaten.
Het was mooi, warm weer, en er werd besloten, dat al de kinderen mede zouden gaan.
Geen van de meisjes zag met grooter vreugde naar dien dag uit dan Hester. Zij besloot er een heerlijken vacantiedag van te maken. Zij zou haar opstel vergeten, en zich niet plagen met Marie Antoinette; zij zou hare rol niet langer bij zich zelf opzeggen, en zou zich dien dag geheel aan May wijden. Zij stelde zich hare vreugde voor, zij hoorde reeds hare vreugdekreten, haar eindeloos gebabbel, haar kinderlijk genoegen, en boven alles, haar groot genot weer den geheelen dag met Hetty te mogen spelen. Zij zou haar op haar rug laten rijden, zij zou met haar krijgertje spelen, zij zou zich met niemand bemoeien, en zich geheel aan May overgeven.
Toen zij zich 's morgens aankleedde, vertelde zij May van al het plezier, dat zij zouden hebben.
‘Wij zullen in het bosch een vuurtje stoken, May, en er een ketel boven hangen, en dan thee zetten, o zulke heerlijke thee; zal dat niet prettig zijn?’
May klapte in hare handjes.
‘En mag ik dan mijn parapluutje meenemen, als het gaat regenen?’ vroeg zij.
Hester liep naar haar toe, en kuste haar.
‘Mijn grappige lieveling!’ zeide zij. ‘O, wij zullen zoo'n heerlijken dag hebben! Je zal den geheelen dag
| |
| |
met Hetty, je eigen Hetty zijn; ben je niet blij?’
‘Ik ben heel blij,’ zeide May; ‘Hetty behoort van May en Annie ook; o, May is zoo blij.’
Hester hoorde deze woorden nauwelijks, daar zij haastig wegliep, omdat de bel voor het morgengebed reeds geluid had.
Aan tafel spraken de meisjes af, met wie ze zouden gaan, en allen waren even vroolijk en vol gekheid.
‘Mevrouw Willis heeft gezegd, dat Juffrouw Danesbury met de kleintjes moest gaan,’ zeide Miss Good.
‘Ach, Miss Good,’ zeide Hester, ‘mag May niet met mij gaan? Zij zal anders zoo teleurgesteld zijn, en ik zal zoo goed voor haar zorgen.’
Miss Good knikte toestemmend.
Dadelijk na het eten vlogen de meisjes naar hare kamers om zich voor den tocht gereed te maken.
Hester trok haastig eene lade open, nam er een wit jurkje en manteltje en een witten hoed voor May uit, want zij wilde dat hare lieveling er zoo netjes mogelijk uit zou zien.
‘O, lieve hemel, waarom heeft Juffrouw Danesbury haar nog niet hier gebracht?’ zeide zij ongeduldig, toen zij reeds het geratel van wielen hoorde.
Zij trok haastig aan de bel.
Spoedig verscheen een van de dienstboden. - ‘Alice, weet gij ook, waar mijn zusje is? Zij gaat met mij naar het bosch, en ik wilde haar aankleeden, daar het bijna tijd is om te vertrekken.’
Alice keek een weinig verwonderd.
‘Met uw goedvinden, jongejuffrouw,’ zeide zij, ‘ik geloof, dat de kleine May al vertrokken is.’
‘Wat meen je toch, Alice? Miss Good heeft nadrukkelijk gezegd, dat zij met mij mocht gaan.’
| |
| |
‘Daar weet ik niets van, jongejuffrouw; dit weet ik alleen, dat ik nog geen drie minuten geleden haar door Juffrouw Forest naar beneden zag dragen, en dat zij met de andere kinderen en Juffrouw Danesbury in het rijtuig is weggereden.’
Hester was bleek geworden en bleef verschrikt staan, zij zweeg geruimen tijd; eindelijk zeide zij, toen zij hoorde dat zij geroepen werd: ‘Nu, dat is even goed, ik dank je wel, Alice.’
Zij borg May's kleeren weer weg, en ook haar nieuwen hoed, welken zij op had willen zetten. Zij zette haar ouden winterhoed op, liep langzaam de trap af en nam plaats in het rijtuig.
Cecile, en nog een paar meisjes, waar Hester veel van hield, zaten in hetzelfde rijtuig, en Hester deed alle mogelijke moeite om het gevoel van naijver op Annie voor de meisjes te verbergen.
‘Wat,’ riep Julia Morris uit, ‘ik dacht, Hetty, dat je dat aardige zusje van je zoudt meebrengen? Er is toch niets met haar gebeurd?’
‘May is met de andere kinderen in het eerste rijtuig gegaan,’ zeide Hester zoo opgeruimd mogelijk, terwijl zij eene kleur kreeg, toen zij bemerkte dat Cecile haar aandachtig aankeek. - Suzanna Drummond merkte op:
‘O, ik zag Annie Forest met May de trap afvliegen, en May hield hare armpjes om Annie's hals en schaterde van het lachen. Je behoeft geen zorg over haar te hebben, zij was heel tevreden bij Annie.’
‘Ik heb volstrekt geen zorg,’ antwoordde Hester op een koelen toon. ‘Cecile, wat is die laan met beukenboomen toch mooi!’
‘Maar Annie heeft Miss Good toch zeker wel hooren
| |
| |
zeggen, dat May met jou mee mocht gaan,’ hield Julia vol. ‘Zij moet het wel opgelet hebben, want je kreegt zoo'n kleur en zaagt er zoo gelukkig uit. Ik heb nog nooit in mijn leven iemand zoo opgetogen over zoo eene kleinigheid gezien; het is onmogelijk, dat Annie het niet gehoord heeft.’
‘Het voornaamste is, dat May gelukkig is,’ zeide Hester op spijtigen toon. ‘Kom, laten wij nu liever over iets anders spreken!’
Cecile begon nu dadelijk over de comediestukjes te spreken, en spoedig hadden de meisjes May vergeten. Hester lachte en praatte vroolijk mee. - Doch niettegenstaande deze gedwongen vroolijkheid zag Cecile, dat zoodra Hester in het bosch kwam, zij verlangend om zich heen keek. Toen zij niets zag, werd zij bleek en hare oogen vulden zich met tranen.
Die pijnlijke trek op Hester's gelaat was reeds genoeg voor de vriendelijke Cecile. Zij had zich reeds met een kreet van vreugde op het mos neergevleid, maar stond nu dadelijk op.
‘Nu moeten wij natuurlijk het eerst van allen May opzoeken,’ zeide zij; ‘May zal je verschrikkelijk missen, Hetty.’
Cecile wilde Hetty's hand nemen om samen het bosch door te loopen, maar tot hare verwondering trok Hester hare hand terug.
‘Ik ben moe,’ zeide zij; ‘wij zullen May straks wel vinden. Zij is veilig onder de zorg van Juffrouw Danesbury.’
Cecile zeide niets, maar ging alleen op weg om de kinderen te zoeken. Spoedig riep zij Hetty, toen zij op een heuvel stond, en hare handen trompetsgewijze voor haar mond hield. - Hester kwam langzaam en onwillig aanloopen; toen zij aan den voet van den heuvel stond, liep
| |
| |
Cecile naar beneden, en haar bij de hand vattende, snelde zij met haar den heuvel op.
‘O, kom toch gauw!’ riep zij; ‘het is zulk een aardig gezicht!’
In de diepte op een afstand van ongeveer vijftig meter zag men de vijftien kinderen, die op school de laagste klasse uitmaakten.
Juffrouw Danesbury zat op een kleinen afstand te lezen, terwijl de kinderen, die allen met bloemen getooid waren, en groote bouquetten van gedroogd gras in hare handen hielden, in een grooten kring stonden; in haar midden stond Annie; haar hoed hing op haar rug, en om het krullend haar had zij een krans van bloemen. Op Annie's schouder stond May, zorgvuldig door haar in evenwicht gehouden; ook zij had een schitterenden krans van boschanemonen op haar blonden krullebol. May kraaide van plezier, en klapte in hare handjes, terwijl Annie zich met de grootste gemakkelijkheid heen en weder bewoog, en May zonder de minste moeite in evenwicht hield. Terwijl de kinderen om haar heen huppelden, danste zij netjes voor- en achterwaarts om haar tegen te komen, en zij zongen verschillende kinderrijmpjes.
Toen Cecile en Hester verschenen, zongen zij:
‘Humpty, Dumpty zat op het dak,
En Humpty, Dumpty viel er af.’
Dadelijk daarop riep May met haar hoog stemmetje: ‘Ik wil niet vallen, Annie,’ en de kinderen klapten in de handjes en wierpen haar kushanden toe.
‘Is het niet aardig? Speelt Annie niet lief met de kinderen?’ vroeg Cecile, terwijl zij Hester aanzag met al de
| |
| |
bewondering, welke zij voor hare vriendin gevoelde. De uitdrukking, welke Hester's gelaat echter op dat oogenblik droeg, verschrikte Cecile; het was geheel kleurloos, en dadelijk daarop riep zij met eene schorre, klanklooze stem:
‘Wees voorzichtig met haar! Hoe slecht van je om haar zoo op je schouders te zetten! Zij zal vallen, ja ik weet zeker, dat zij vallen zal; wees toch voorzichtig!’
De kinderen, verschrikt door Hetty's stem, hielden op met zingen en dansen; Annie maakte een haastigen stap naar voren, een zacht stemmetje zong nog den laatsten regel:
‘Humpty, Dumpty viel er af,’ -
toen men een gil hoorde, en May op eene onverklaarbare wijze van Annie's schouder viel.
In een oogenblik stond Hester in het midden van het troepje kinderen.
‘Raak haar niet aan,’ zeide zij, toen Annie het kind, dat met kracht op het achterhoofd was gevallen, en bewusteloos op den grond lag, wilde optillen. ‘Raak haar niet aan, heb den moed niet! Het is uwe schuld, gij hebt 't met opzet gedaan; het was je wensch dat het gebeuren zou.’
‘Je bent onrechtvaardig,’ zeide Annie op doffen toon; ‘May stond volkomen veilig, totdat gij haar verschriktet. Evenals al de anderen ben jij ook al onrechtvaardig. Er zou met May niets gebeurd zijn, als jij niet gesproken hadt.’
Hester gaf hier geen antwoord meer op. Zij zat op den grond, met het bewustelooze, met bloemen getooide kind op haar schoot. Zij was hevig verschrikt, en dacht met hare weinige ondervinding, dat May dood was.
Dadelijk na het ongeluk was Cecile weggesneld om water te halen, en toen zij en Juffrouw Danesbury hare slapen
| |
| |
er mede bevochtigden, opende May hare bruine oogen.
‘Ik hoop en ik geloof dat zij zich niet erg bezeerd heeft,’ zeide Juffrouw Danesbury, ‘maar ik geloof toch, dat het 't voorzichtigste is, haar naar huis te brengen. Cecile, kunt gij niet een rijtuig gaan zoeken, en zeggen dat het bij het hek aan het eind van het bosch moet wachten? Maar nu is de moeielijkheid, wie zal voor de andere kinderen zorg dragen? Als zij nu maar bij Miss Good waren, dan zou ik veel geruster zijn.’
‘Ik ga met May naar huis,’ zeide Hester op harden toon.
‘Natuurlijk, mijn kind; niemand denkt er aan u van uw zusje te scheiden,’ zeide Juffrouw Danesbury vertroostend.
‘Als u het goed vindt, Juffrouw Danesbury,’ zeide Annie, wier gelaat even wit was als dat van Hester, en wier oogen stonden, alsof zij op het punt was in tranen uit te barsten, ‘en als u mij de kleintjes toevertrouwt, beloof ik u, dat ik ze regelrecht bij Miss Good zal brengen, en dat ik heel goed voor haar zal zorgen.’
Juffrouw Danesbury's gelaat helderde op.
‘Dank je Annie; natuurlijk vertrouw ik je, mijn kind. Breng de kinderen dan maar dadelijk naar de afgesproken plaats onder den grooten eik, en wacht daar, tot Miss Good komt!’
Annie sloeg hare armen om Juffrouw Danesbury's hals.
‘Juffrouw Danesbury, u vertroost mij,’ zeide zij met eene snikkende stem; en daarna verzamelde zij de kinderen rond zich.
|
|