hare groote oogen aanziende; ‘ik wil het hebben, waar is het gebleven?’
Annie boog zich over het kind en begon haastig en hartstochtelijk tegen het kleine kind te spreken.
‘Ik zal het je geven, May, indien je één ding voor mij wilt doen.’
May zag Annie vragend aan.
‘Ik wil,’ zeide zij met nadruk, ‘ik wil dat speelgoed hebben.’
‘Wil je mij dan eerst eens flink pakken?’
Dit vond May een grappige vraag; zij sloeg hare armpjes om Annie's hals en kuste Annie hartstochtelijk.
‘Is het zoo goed?’ vroeg zij.
‘Ja, mijn kleine schat; wil je probeeren een beetje van mij te houden, kleine lieveling?’
‘Ja, dat zal ik,’ zeide May op plechtigen toon.
Op dit oogenblik riep Juffrouw Danesbury May; zij liep snel heen en veegde met haar handje hare wang af, welke nat van Annie's tranen was.
Annie wandelde langzaam en treurig verder. - De zon was ondergegaan, en ofschoon het bijna Mei was, was de wind zoo koud dat Annie rilde van de koude; zij had echter nooit voor hare gezondheid gezorgd en dacht er nu ook niet aan; zij wandelde door de laan, waar de hangmat hing, en overlegde bij zichzelf, of zij er in zou klimmen of niet. - Eindelijk besloot zij het maar niet te doen. De tranenvloed, waar zij lucht aan wilde geven, was door May's omhelzing verdwenen, zij had er nu geen behoefte meer aan, haar leed was verzacht door de liefkozing van het kleine kind.
Toen kwam in Annie's hart die gevaarlijke gedachte op, welke zooveel moeite en smart zou veroorzaken.