eene spottende buiging voor de meisjes gemaakt had, verliet zij snel de kamer.
‘Wat een onverdraaglijk kind!’ zeide Dora; ‘het verwondert me nog, Cecile, dat je hare meening vroeg. Je weet best, dat we liever geen van allen wat met haar te maken willen hebben.’
‘Ik weet best, dat gij allen u inspant om haar het leven zoo ongelukkig mogelijk te maken,’ zeide Cecile moedig. ‘Geen van u allen hier op school heeft Mevrouw Willis' gebod gehoorzaamd, om Annie als onschuldig te beschouwen. Gij hebt haar dood verklaard; ik weet, dat het heel onrechtvaardig en slecht van u is. Gij weet niet, meisjes, dat gij Annie's geluk verwoest.’
‘Ach kom, zij ziet er volstrekt niet treurig uit,’ zeide Mary West, een meisje uit de tweede klasse. ‘Ik geloof dat zij eene verstokte zondares is.’
‘Weinig kent gij haar,’ zeide Cecile, ‘en het onrechtvaardigste van de geheele zaak is, dat gij tegenover Mevrouw Willis doet voorkomen, alsof gij haar als onschuldig beschouwt, en gij behandelt haar, alsof zij schuldig is.’
Hester waagde toen aan te merken: ‘Ik geloof niet, dat Mevrouw Willis volkomen overtuigd is van Annie's onschuld.’
Hester werd over dit gezegde door de meeste meisjes uitgelachen. Dora Russell schonk haar echter een goedkeurenden blik. Cecile was bleek geworden en liet zich op haar stoel nedervallen; zij beproefde niet langer hare afwezige vriendin te verdedigen.
‘In ieder geval,’ zeide Nelly Conway, die als de eerste van de school altijd met een zekeren eerbied werd aangehoord, ‘is het ongelukkig voor het welslagen van ons plan, dat er zooveel kwaad van Annie wordt gesproken en