die over haar hoofd en langs haar hals naar beneden viel. Zij keek op en ontmoette den slaperigen blik van Suzanna Drummond.
‘Dit dient om je te feliciteeren, mejuffrouw,’ zeide Suzanna; ‘je bent een geluksvogel om zoo ontsnapt te zijn!’
De kleintjes begonnen gretig Suzanna's bruidsuikers op te eten. - Annie sprong op en schudde het kleverige suikergoed uit hare jurk op den grond.
‘Waar ben ik gelukkig van ontsnapt?’ vroeg zij, terwijl zij Suzanna trotsch aanzag.
‘O, hemeltje!’ zeide Suzanna, een paar stappen achteruitgaande. ‘Ik - o - een geeuw onderdrukkende - ik meende alleen maar, dat je op het punt waart leelijk in den klem te geraken. - Het is natuurlijk mijn zaak niet, dat is zeker; ik dacht alleen maar, dat je veel van bruidsuikers hieldt.’
‘Neen, ik houd er niet van,’ zeide Annie, ‘en ook niet van jou. Ga als het je belieft naar je vriendinnen terug.’
Suzanna liep onverschillig weg, en Annie ging weer op den grond zitten.
‘Neen, mijn kleine lievelingen,’ zeide zij, ‘ge moet dat niet eten, zij zijn niet goed. Misschien zijn wij wel vergiftigd, want zij zijn van een van Annie's vijandinnen afkomstig. Laten wij ze bij elkander zoeken, dan zullen wij ze, voordat wij thee gaan drinken, in het vuur werpen.’
‘Maar ik geloof niet dat er vergift in is,’ zeide de kleine Jenny West met een bedroefd stemmetje, terwijl zij een groote bonbon met likeur gevuld in haar mondje stopte; ‘zij zijn alle zoo groot en zoo zoet, lieve Annie.’
‘Dat komt er niet op aan, Jenny, het is toch gevaarlijk suikergoed. Kom, doe ze nu vlug alle in mijn boezelaar, dan zal ik ze in het vuur werpen; wij hebben dan nog