| |
Hoofdstuk XI.
Wat er in den lessenaar gevonden werd.
Den volgenden morgen, toen de geheele school bijeen was, en al de klassen zich gereed maakten voor hare dagtaak, trad Miss Good in het midden van de zaal, en vroeg, terwijl zij een net ingebonden exemplaar van ‘Jane Eyre of de Wees van Lowood’ in de hand hield, aan wie dit boek behoorde.
Daar was een gefluister van verwondering, toen zij het kleine boekje in de hoogte hield, want al de meisjes wisten zeer goed, dat het gestreng verboden was dit boek te lezen.
‘Het kamermeisje, dat de schoolkamer van morgen aanveegde, vond dit boek op den grond liggen,’ vervolgde de onderwijzeres; ‘het lag naast een lessenaar aan het hoofd van de zaal. Ik zie, dat de naam er uitgesneden is, en kan daarom niet zien, wie de eigenares is. Ik verzoek echter vriendelijk, dat het meisje, aan wie het boek be- | |
| |
hoort, naar voren komt om haar eigendom terug te nemen. Indien ik de minste poging zie om het te verbergen, zal ik om twaalf uur de zaak in handen van Mevrouw Willis geven.’
Toen Miss Good hare kleine toespraak geëindigd had, hield zij het kleine groene boek in de hoogte en keek de zaal rond.
Hester wist niet, waarom haar hart zoo klopte; niemand keek naar haar, of lette haar zelfs op; aller oogen waren op Miss Good gericht, die met een gelaat, waarop ernst en verwachting waren te lezen, stond te wachten.
‘Komt, jonge dames,’ zeide zij, ‘de eigenares zal toch zeker geen moeite hebben om haar boek te herkennen. Ik zal u nog een paar minuten geven, en als dan nog niemand zijn eigendom opeischt, zal ik alles aan Mevrouw Willis vertellen.’
Na deze woorden kwam er eenige beweging onder de meisjes van de hoogste klasse.
Een lang meisje met een lichtgrijze japon aan, en met een mooi, doch op dit oogenblik zeer verhit gezichtje, kwam naar voren, en zeide op een helderen en volmaakt kalmen toon:
‘Ik was volstrekt niet van plan om te verbergen, dat het boek van mij behoorde. Ik was slechts een oogenblik verwonderd, hoe het daar op den grond kwam. Ik heb het gisteravond zorgvuldig in mijn lessenaar gesloten. Ik wilde gaarne, dat hier eens onderzoek naar werd gedaan.’
‘O! o!’ hoorde men verscheidene onderdrukte stemmen fluisteren, ‘wie zou ooit gedacht hebben, dat Dora Russell zich zoo zou moeten vernederen!’
‘Attentie, meisjes!’ zeide Miss Good, ‘geen gepraat, als het u belieft. Versta ik goed, Miss Russell, dat “Jane Eyre” aan u behoort?’
| |
| |
‘Ja, Miss Good.’
‘Waarom hadt ge het in uwen lessenaar; hebt ge er onder het voorbereidingsuur uit gelezen?’
‘Ja zeker.’
‘Ge weet natuurlijk, dat ge tegen een van de gestrengste regels van de school hebt gehandeld. In de eerste plaats mogen er geen leesboeken in de schoollessenaars geborgen, of gedurende het lessenuur gelezen worden, en ten tweede is het ten strengste verboden, dat juist dit boek op Rustenburg gelezen wordt. Ge kendet deze bepalingen, niet waar, Miss Russell?’
‘Ja, Miss Good.’
‘Ik moet het boek houden, en ge kunt weêr naar uwe plaats gaan.’
Dora maakte eene buiging, en hervatte haar afgebroken werk met een schijnbaar onbewogen gelaat, indien het tegendeel niet werd bewezen door den donkeren blos op hare zachte wangen.
De lessen werden als gewoonlijk hervat, maar gedurende het speeluur werd het geheim van het ontdekte boek druk besproken. En, zooals het 't geval is bij schoolmeisjes, nam ieder eene partij op; eenige waren verheugd over Dora's nederlaag, en andere hadden weer diep medelijden met haar. Hester was natuurlijk een van Dora's kampvechters, en zij zag haar met een deelnemenden blik aan, toen zij met eene trotsche, bevallige houding de speelzaal binnentrad; Hester's hart klopte met een stille hoop dat Dora naar haar zou omzien om deelneming te vinden.
Dora deed dit echter niet; zij wilde er met hare klasgenooten niet over spreken, en niemand van haar wist met zekerheid, wat Mevrouw Willis tegen haar gezegd had, of welke straf zij het trotsche meisje had opgelegd.
| |
| |
Verscheidene meisjes dachten, dat men Dora haar kamertje zou ontnemen; maar zij behield het, en na een paar dagen was de zaak van het boek vergeten.
Er was echter een onaangename en onrustige geest over de school gekomen. Susanna Drummond, die anders een van de onbelangrijkste meisjes van de school was, werd nu dikwijls in gezelschap van Annie Forest gevonden.
Somtijds schudde Annie haar hoofd over Susanna's opmerkingen; soms luisterde zij naar haar, dan weder lachte zij en sprak vroolijk met haar, en scheen de wenken, welke Susanna haar gaf, in te willigen.
Annie was altijd de ziel van alle wanorde, van alle wilde guitenstreken, en ondeugende en ongehoorzame daden geweest, maar tot nu toe had zij, in al hare wildheid, nog nooit iemand behalve zichzelf opzettelijk leed gedaan.
Zij was lichtzinnig en gedachteloos in haar spreken, maar nooit bitter; zij dacht nooit kwaad van de meisjes, en bij sommige gelegenheden kon zij zelfs uitermate zelfopofferend en goedhartig zijn.
De meisjes uit de hoogste klasse namen weinig notitie van Annie, maar de andere meisjes waren geheel onderworpen aan hare vroolijke en grappige grillen. Zij beleedigde haar wel honderdmaal per dag, en telkens vergaf men haar weder.
Hester was het eerste meisje uit de derde klasse, dat een voortdurenden tegenzin in Annie had; en Annie, die reeds verscheidene malen getracht had vriendschap mot haar te sluiten, begon nu insgelijks een tegenzin in Hetty te krijgen. Deze tegenzin veranderde in haat, na de laatste ontmoeting in Cecile's kamertje, toen Hester haar in haar teederste punt aangetast had, namelijk door te twijfelen aan hare liefde voor Mevrouw Willis. Sedert dien dag was er een
| |
| |
merkbare verandering in Annie gekomen, - zij was niet zoo vroolijk als vroeger, ook waagde zij zooveel niet meer, maar zij maakte zich aan kleine daden schuldig, die hoewel op zichzelf niets beteekenend, toch berekend waren om onheil en onaangenaamheid te stichten. Haar plotselinge vriendschap met Susanna Drummond deed haar geen goed, en zij weigerde halsstarrig een gesprek met Cecile aan te knoopen, die vroeger zoo een goeden invloed op haar uitoefende.
Het geval met het boek was zonder ernstige gevolgen afgeloopen, maar de geest van kwaadwilligheid had de school nog niet verlaten.
Op eene geheimzinnige wijze bedierf men de boeken der meisjes.
Hester was een van de eerste slachtoffers. Zij was eveneens een net en ordelievend meisje, en hield veel van werken. Hoe pijnlijk werd zij daarom een ochtend verrast, toen zij haar net fransch themaschrift schandelijk gevlekt zag, en eene bladzijde zelfs middendoor gescheurd.
Zij werd door Mademoiselle Perier ernstig beknord over hare groote slordigheid en zorgeloosheid; en toen Hester haar verzekerde, dat zij er niets van afwist, en dat zij het schrift den vorigen avond zonder inktvlakten in haar lessenaar had geborgen, haalde deze haar schouders op, en maakte eene veelbeteekenende beweging met hare wenkbrauwen, alsof zij zeggen wilde, dat hoe minder Hester er over sprak, hoe beter het zijn zou.
Hetty moest hare oefening overschrijven, en zij meende dat zij een zegevierenden blik in Annie's oogen zag, toen deze de kamer verliet, waar de arme Hetty hare straf moest ondergaan.
‘Cecile!’ riep Hester op een hartstochtelijken toon uit, toen Cecile haar voorbijging.
| |
| |
Cecile stond een oogenblik stil.
‘Wat is er, Hetty? O, ik vind het zoo jammer dat je met dit heerlijke weer in huis moet blijven.’
‘En ik heb niets gedaan,’ zeide Hester; ‘ik heb geen vlekken op mijn schrift gemaakt, en het blad ook niet gescheurd. Heb is onrechtvaardig mij niet op mijn woord te gelooven, en mij te straffen voor iets wat ik niet gedaan heb.’
Cecile's gelaat stond verlegen en bedroefd.
‘Ik mag nu niet langer met je praten, Hetty,’ fluisterde zij. ‘Kom straks in mijne kamer, dan zullen we de zaak eens bespreken.’
Maar hoe of Cecile en Hester ook navorschten, zij konden den sleutel van het geheim niet vinden. Cecile weigerde volstandig te gelooven, dat Annie er de hand in zou gehad hebben.
‘Neen,’ zeide zij, ‘zoo iets valsch is niet in Annie's karakter; ik wil alles doen om je te helpen, Hetty, maar ik kan en wil niet gelooven, dat Annie je opzettelijk kwaad zou doen.’
‘Ik ben er zeker van, dat zij het gedaan heeft,’ antwoordde Hester, ‘en van nu af aan spreek ik geen woord met haar, totdat zij bekent, dat zij het gedaan heeft, en er mij vergeving voor vraagt. Ik heb zelfs grooten zin naar Mevrouw Willis te gaan en haar alles te vertellen.’
‘O, dat zou ik niet doen,’ zeide Cecile; ‘geen van de meisjes zou het je vergeven, indien je eene gunsteling zooals Annie is, zou beschuldigen van een daad, waarvan gij de bewijzen niet hebt, dat zij het gedaan heeft. Je moet geduld hebben, Hester, dan zal ik de zaak voor je onderzoeken, en het geheim zien te doorgronden.’
Dit gelukte Cecile echter niet; Annie lachte er over, toen het geval in hare tegenwoordigheid werd besproken, maar
| |
| |
hare heldere oogen stonden zoo onschuldig, dat niets Cecile kon bewegen aan Annie's schuld te gelooven.
De kwade geest echter, die zijne zaden van kwaadwilligheid in de vroeger zoo vreedzame school uitstrooide, was niet tevreden met deze twee daden. Eene week later vond Cecile, bij het openen van haar lessenaar, een net ingebonden boek van haar, waaruit zij bezig was een gedicht uit het hoofd te leeren, met het omslag er half afgescheurd, en wat nog erger was, met eene spotprent van Mevrouw Willis er op geteekend, terwijl op het titelblad verscheidene beleedigende woorden geschreven waren.
Op denzelfden morgen sloeg Dora Russell, toen zij haar lessenaar opende, hare handen met eene beweging van wanhoop in elkander. Het nette opstel, dat zij den vorigen avond had afgemaakt, lag niet meer op zijne plaats; maar in een hoek van den lessenaar lagen twee geheimzinnige pakken, waarvan het eene een groot stuk taart, en het andere eenig zeer kleverig suikergoed bevatte, terwijl het papier, waarin deze heerlijkheden gepakt waren, haar verloren opstel was.
Dora werd doodsbleek; zij vergat de gewone schoolregels, en hare klasse verlatende, liep zij de kamer door, en Miss Good, die begonnen was de meisjes van de derde klasse de engelsche spraakkunst te leeren, in de rede vallende, zeide zij met eene stem, die beefde van opgewondenheid:
‘Miss Good, wilt u zoo goed zijn, even met mij mee te gaan, om te zien wat ik in mijnen lessenaar gevonden heb?’
Terwijl Dora nog sprak, ontdekte Cecile, dat haar boek beschadigd was, en zag zij de caricatuur van Mevrouw Willis op het titelblad. Hoe verschrikt zij ook was door deze ontdekking en ook door Dora's vreemd gedrag, had zij toch genoeg tegenwoordigheid van geest, het boek voor
| |
| |
de oogen van hare vriendinnetjes te verbergen. Daar al de meisjes aandachtig naar Dora en Miss Good keken, gelukte het haar het boekje onopgemerkt in haar zak te laten glijden. Het deed haar inderdaad pijnlijk aan, want zij wist, dat Annie het eenige meisje op school was, dat caricaturen kon teekenen.
Voor een oogenblik sloeg zij hare verschrikte oogen neêr, en keek vervolgens naar Annie. Deze zat echter met een opgeruimd gelaat, en met oogen, die tintelden van vroolijkheid, in verwondering te kijken naar hetgeen voor Dora's lessenaar plaats greep.
Dora scheen zichzelf geheel vergeten te hebben; zij sloeg geen acht op Miss Good's terechtwijzingen, en verklaarde vastberaden, dat het haar, met zulk een bijzonder geval, niet kon schelen, dat zij de schoolregels overtrad. Zij was vast besloten, dat de schuldige, die gedurfd had haar opstel te beschadigen, en dat kleverige goed in haar lessenaar te stoppen, openlijk bekend gemaakt, en gestreng bestraft zou worden.
‘Zoo kan het niet langer gaan, Miss Good,’ zeide zij; ‘er is een meisje hier op school, dat verwijderd moet worden; en ik verklaar hier openlijk, dat ik niet wil samenleven met een meisje dat beneden alle beschaving staat. Indien gij het mij veroorlooft, Miss Good, zal ik deze dingen dadelijk naar Mevrouw Willis brengen, haar verzoeken het geval te onderzoeken, de schuldige uit te vinden en haar van de school te verwijderen.’
‘Blijf hier, Miss Russell,’ riep de engelsche onderwijzeres uit; ‘gij vergeet je zelf geheel. Ik moet bekennen dat gij beleedigd zijt geworden, maar gij hebt geen recht op te staan, en zulke oproerige woorden in tegenwoordigheid van al de meisjes te spreken. Ik kan uw gedrag niet ver- | |
| |
ontschuldigen. Ik zal zelf de pakjes aan Mevrouw Willis brengen, en haar de geheele zaak uitleggen. Mevrouw Willis zal wel weten, welke maatregelen zij nemen moet om de zaak in orde te brengen, en de bewerkster van dit kattekwaad te ontdekken. Ga dadelijk naar uwe plaats terug; gij hebt je zelf buitengewoon slecht gedragen.’
Miss Good verliet de kamer, nadat zij de snoeperijen uit Dora's lessenaar verwijderd had; en de lessen werden, zoo goed als het onder de opgewonden omstandigheden kon, weder hervat.
Om twaalf uur, juist toen de meisjes zich voor hare dagelijksche wandeling wilden gaan gereedmaken, kwam Mevrouw Willis de schoolzaal binnen.
‘Blijft nog een oogenblik, meisjes,’ zeide zij op licht bevenden en toch bevelenden toon. ‘Ik heb een woordje met u te spreken. Miss Good is mij eene pijnlijke geschiedenis komen vertellen. Er zijn vijftig meisjes hier op school, die tot voor korten tijd gelukkig met elkander leefden. Er is nu één onder die meisjes, wier doel het is zaden van twist en ongenoegen onder hare makkers te strooien. Miss Good heeft mij drie verschillende gevallen verteld, waarop aan verschillende meisjes kwaad is gedaan. Tweemaal is Dora's lessenaar geopend geworden, en eenmaal die van Hester. Misschien hebben nog andere meisjes er onder geleden, die echter te edelmoedig waren om er over te klagen. Daar heerscht echter een geest van kwaadwilligheid, in het kort eene zedelijke ziekte in het midden van ons. Dit is echter erger dan eene lichamelijke ziekte; zij moet onmiddellijk en geheel uitgeroeid worden, al is het dan ook ten koste van persoonlijk lijden.
Meisjes, ik ga u eene eenvoudige vraag doen, en ik ver- | |
| |
lang zonder omwegen de waarheid te hooren. De lessenaar van Dora Russell is in het geheim geopend geworden, eveneens die van Hester Thornton. Heeft nog een ander meisje eenige beleediging ondervonden, en is er ook nog een lessenaar van een ander meisje geopend?’
Mevrouw Willis zag de lange zaal rond, - allen hadden hare heldere stem kunnen verstaan, en allen zagen de kalme, waardige, doch pijnlijke uitdrukking in hare zachte oogen. - De kleinste kinderen waren zelfs verschrikt en terneergedrukt door den toon van Mevrouw Willis' stem, en enkelen van haar begonnen te schreien. Mevrouw Willis zweeg een geruimen tijd, en herhaalde toen hare vraag:
‘Ik sta er op de volle waarheid te hooren, mijne kinderen,’ zeide zij vriendelijk, doch met groote beslistheid.
‘Mijn lessenaar is ook geopend geworden,’ zeide Cecile met eene zachte stem.
Allen schrikten op, toen Cecile sprak, en zelfs Annie Forest zag haar met een half verschrikten en nieuwsgierigen blik aan. - Cecile's stem klonk zoo dof, dat hare vriendinnen haar nauwelijks herkenden.
‘Kom hier, Cecile,’ zeide Mevrouw Willis.
Cecile verliet hare plaats en liep de zaal door.
‘Uw lessenaar is ook geopend geworden, zegt ge?’
‘Ja, Mevrouw.’
‘Wanneer hebt gij dit ontdekt?’
‘Van morgen, Mevrouw.’
‘En gij hebt het stilgehouden?’
‘Ja.’
‘Wilt ge het nu in tegenwoordigheid van al de meisjes vertellen, en op een luiden toon, zoodat allen je kunnen verstaan.’
| |
| |
‘Vergeef mij,’ zeide Cecile, en hare stem klonk nu minder zenuwachtig, ‘dat kan ik niet doen.’
‘Ge zijt mij dus openlijk ongehoorzaam, Cecile?’ vroeg Mevrouw Willis.
‘Ja Mevrouw.’
Een donkere blos overtoog Mevrouw Willis' gelaat, dat toch zijne vriendelijke uitdrukking behield. Zij legde hare hand op Cecile's schouder en zag haar recht in de oogen.
‘Ge zijt een van mijne beste leerlingen,’ zeide Mevrouw Willis teeder. ‘Op zulk een oogenblik als dit, eischt uwe eer, dat ge uwe meesteres bijstaat. Ik sta er op, dat ge mij hier, op dit oogenblik, nauwkeurig vertelt wat er is voorgevallen.’
Cecile's gelaat werd al bleeker en bleeker.
‘Ik kan het u niet vertellen,’ mompelde zij, ‘het spijt mij zelf heel erg, maar ik kan niet.’
‘Gij tart mij, Cecile,’ zeide Mevrouw Willis op diepbedroefden toon. ‘Ik eisch dat gij mij gehoorzaamt. Miss Good, wilt gij Cecile Temple naar de kapel brengen? Over een uur zal ik bij je komen, Cecile.’
Cecile verliet schreiende de kamer. - Hare diepe smart, en haar flink besluit om niet te vertellen wat zij wist, hadden een diepen indruk op de meisjes gemaakt.
Zij waren allen bevreesd en ongerust. Annie was zeer bleek geworden.
‘Deze zaak heeft dieper wortels dan ik vermoedde,’ zeide Mevrouw Willis, nadat Cecile de kamer had verlaten. ‘Slechts eene zeer sterke drijfveer kan de reden zijn, dat Cecile Temple zich gedraagt, zooals zij nu gedaan heeft. Zij wordt gedreven door een verkeerd denkbeeld van wat recht is; zij wenscht de schuldige te verbergen. Maar dit wil ik u allen wel zeggen, meisjes, dat hoe lief Cecile mij
| |
| |
anders ook is, ik nu ten zeerste ontevreden op haar ben. Niet voordat zij de geheele waarheid beleden heeft, en mij om vergeving vraagt, kan ik mij weder met haar verzoenen. Tot dien tijd mag zij ook niet met u samen zijn. - Zij heeft groot ongelijk, en haar straf moet derhalve zeer gestreng zijn. Er is echter nog eene kans voor haar. Wil het meisje, dat zij alhoewel verkeerd toch edelmoedig tracht te verdedigen, vóórkomen, en hare schuld bekennen, en daardoor Cecile uit de verschrikkelijke positie, waarin zij zichzelf gebracht heeft, verlossen? Door dit te doen zal zij, die al deze ellende heeft veroorzaakt, mij ten minste toonen, dat zij berouw heeft.’ Wederom zweeg Mevrouw Willis een oogenblik, en zag de zaal met een bijna smeekenden blik rond.
Verscheidene oogen waren op haar gericht, en weer andere keken in de richting waar Annie zat, die, toen zij bemerkte dat men haar verdacht, Mevrouw Willis met een uitdagenden blik aanzag, en dadelijk daarop hare zorgelooze houding weer aannam.
Mevrouw Willis wachtte een paar minuten.
‘De schuldige is dus niet edel genoeg,’ zeide zij toen. ‘Ik verzoek u nu, meisjes, één voor één bij mij te komen, om mij het ten laste gelegde te ontkennen of te bekennen. Ieder, die dit gedaan heeft, moet stil het schoolvertrek verlaten en zich gereed maken voor de wandeling, welke door eene zoo pijnlijke zaak is uitgesteld geworden. Nelly Conway, gij zijt de eerste van de school, wilt gij het voorbeeld geven?’
Één voor één kwamen de meisjes uit de hoogste klasse bij Mevrouw Willis, en aan ieder deed zij dezelfde vraag: ‘Zijt gij schuldig?’
Al de meisjes ontkenden en verlieten de kamer.
| |
| |
De tweede klasse volgde het voorbeeld van de eerste, en nu kwam de derde klasse aan de beurt. De meeste ooren spitsten zich om Annie's antwoord te hooren; hare oogen hief zij echter zonder vrees naar Mevrouw Willis op, en haar ‘neen’ klonk door de kamer.
|
|