| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Veranderingen.
De wilde, ondeugende, voortvarende Annie Forest was zonder twijfel het meest beminde meisje van de school. Nooit was zij zonder strafwerk, en telkens beloofde zij weer beterschap; maar zij was zoo beminnelijk, zoo goedhartig, zoo ondeugend en bij de hand, en had zoo'n innemend gezichtje, dat slechts weinigen hare bekoorlijkheden konden weerstaan.
De kleine kinderen aanbaden Annie, die dan ook de vriendelijkheid zelf voor hen was; de grootere meisjes bewonderden hare onverschrokkenheid en moed; de beste en edelste onder haar deden haar best een goeden invloed op haar uit te oefenen. Zij was meer of minder een voorwerp van belangstelling voor iedereen; haar moed was van zulk een aard om juist schoolmeisjes te bekoren; hare zedelijke zwakheid werd door deze onervaren jonge oogen niet opgemerkt.
Van al de meisjes, die sedert langen tijd op Rustenburg waren gekomen, was Hester de eenige die niets bekoorlijks in Annie had kunnen zien. Zij begon met haar ongemanierd te verklaren, en toen zij zag dat zij de lieveling van de school was, wierp zij haar trotsch hoofdje in den nek en zeide, dat zij tenminste niet onderworpen wilde zijn aan zoo'n ondeugend meisje. Hester kon goed de karakters lezen; zij was een opmerkzaam kind, buitengewoon opmerkzaam en nadenkend voor hare jaren; en daar het aan de
| |
| |
kleine heks Annie mislukt was haar te betooveren, zag Hester hare fouten veel duidelijker dan de andere meisjes.
Het was buiten twijfel, dat deze levenslustige, ondeugende Annie vele gebreken had. Zij had geen volharding; zij was een en al hartstocht en drift; zij kon het vriendelijkste meisje zijn, maar dikwijls kon zij uit louter gedachteloosheid en ruwheid iemand, en zelfs haar van wie zij het meest hield, veel verdriet aandoen.
Mevrouw Willis vergoodde zij bijna; zij bewonderde haar, en had eerbied voor haar, meer eerbied dan voor eenig ander mensch. Er waren oogenblikken waarop het driftige, voortvarende kind haar leven zou willen geven voor hare onderwijzeres. Eens was Mevrouw Willis ziek, en Annie zat den geheelen nacht ineengedoken buiten hare kamer, waardoor zij niet alleen de bepalingen overtrad, maar zich zelf eene ernstige verkoudheid op den hals haalde; maar haar angst was zoo groot, dat zij alleen tot kalmte kon gebracht worden, door stil in de donkere kamer te sluipen en het geliefde gelaat te kussen.
‘Toon uwe liefde voor mij, Annie, door naar beneden te gaan, en de schoolregels zoo stipt mogelijk te volgen,’ fluisterde hare onderwijzeres.
‘Ik zal nooit meer, zoolang ik leef, een van de regels overtreden, als u maar beter wordt,’ antwoordde zij.
Zij vloog naar beneden, vervuld van hare goede voornemens, en toch werd zij binnen een half uur beknord over hare opzettelijke en onverbeterlijke ongehoorzaamheid.
Het was een Woensdagmiddag, de meisjes hadden dus een halven dag vacantie. Cecile Temple had eenige meisjes bij zich in haar kamertje genoodigd om thee te komen drinken. De thee van Cecile, geschonken in de fijnste kopjes met dunne suikerwafeltjes er bij, was eene gezochte lekkernij.
| |
| |
Cecile had Hester en een meisje uit de hoogste klasse, Dora Russell, uitgenoodigd om dezen heerlijken drank te komen genieten.
Zij zaten rond het theetafeltje, op roode tabouretjes met bloemen beschilderd, en gedroegen zich alle drie als dames, toen opeens Annie Forest's krullebol en schalksch gezicht over het gordijn heen keek, en zij lachend vroeg:
‘Is het geoorloofd dat ik binnen uw heiligdom kom?’
‘Zeker Annie,’ zei Cecile op vriendelijken toon. ‘Ik heb nog één kopje en schoteltje, en er is nog wel wat thee in den trekpot.’
Annie kwam binnen en ging gemakkelijk op den grond zitten. Het kon haar niets schelen dat Hester's gelaat betrok, en dat Dora Russell plotseling onverschillig werd voor alles wat haar omringde.
Annie was vol over een onderwerp, dat haar erg opwond. Zij had opeens de ontdekking gedaan, dat zij Mevrouw Willis een geschenk wilde geven, en nu wilde zij weten of er ook meisjes waren die meê wilden geven.
‘Ik ben vast besloten het haar vandaag over acht dagen te geven,’ zeide zij opgewonden. ‘Wil iemand met mij meâdoen?’
‘Maar daar is niets bijzonders vandaag over acht dagen,’ zeide Cecile. ‘Mevrouw Willis is dan niet jarig, het is ook geen Kerstmis, noch Nieuwjaar of Paschen. De volgende Woensdag zal juist zoo zijn als de andere Woensdagen; waarom zouden wij Mevrouw Willis dan een geschenk geven?’
‘O! omdat zij er uitziet, alsof zij er behoefte aan had, arme lieveling. Ik vond dat zij er vanmorgen zoo verdrietig uitzag; hare oogen waren neergeslagen, en de hoeken van haar mond waren naar beneden getrokken. Ik ben zeker dat zij juist nu iets van ons allen verlangt, om te toonen dat wij haar liefhebben, weet je.’
| |
| |
‘Bah!’ klonk het nu van Hester's lippen.
‘Waarom zeg je dat?’ zeide Annie, terwijl zij Hester met een vlammenden blik aanzag. ‘Je hebt geen recht om zoo'n minachtend geluid te maken, als ik over onze - onze hoofdonderwijzeres spreek.
O, Cecile,’ vervolgde zij, ‘laten wij haar eene kleine verrassing geven, wat voorjaarsbloemen of iets anders, alleen maar om haar te toonen, dat wij haar liefhebben!’
‘Maar jij hebt haar niet lief,’ zeide Hester moedig. Zij wierp Annie den handschoen toe om zich te wreken. Annie sprong op, en antwoordde Hester met een vloed van toornige woorden. Hester verdedigde standvastig hare stelling; zij zeide telkens en telkens weer, dat liefde zich alleen door daden toonde, en niet door woorden; dat als Annie hare lessen leerde, en aan de schoolregels gehoorzaamde, zij hare toegenegenheid voor Mevrouw Willis beter zou toonen, dan door onnutte vertooningen.
Hester's woorden bevatten waarheid, maar zij werden door eene onvriendelijke ingeving uitgesproken, en daar Annie zag dat Hester geen ongelijk had, drongen zij tot haar door, en wondden haar diep. Zij keerde zich om, haar gelaat was doodsbleek geworden, en hare groote oogen werden door tranen verduisterd.
‘Je bent wreed,’ hijgde zij meer dan zij sprak, en haastig schoof zij de gordijnen vanCecile's kamertje op zij, en verliet de speelzaal.
Na haar vertrek heerschte er eene doodelijke stilte onder de drie meisjes. Hester's bloed kookte nog, en zij was nog geneigd haar standpunt te behouden; zij geloofde vast, dat zij recht had, om Annie op zoo'n ernstigen toon aan te spreken. Maar toch gevoelde zij zich niet geheel op haar gemak, toen zij den pijnlijken trek op Annie's lief, kinder- | |
| |
lijk gezichtje gezien had. Zij bleef deemoedig op het kleine stoeltje zitten, en dronk haar kopje thee leeg.
Cecile was de eerste, die de stilte verbrak.
‘Hoe kon je zoo iets doen’ zeide zij op een voor haar verontwaardigden toon. ‘Annie is geen meisje om tot het uiterste te worden gedreven, en in ieder geval staat het niet aan jou om haar te verbeteren; en o, Mevrouw Willis zou zoo'n verdriet gehad hebben, als zij je gehoord had; je was niet vriendelijk, Hester. Ik wil niet onbeleefd zijn, maar ik moet jou en Dora verlaten; ik ga Annie opzoeken.’
‘Ik ga naar mijn eigen kamer,’ zeide Dora, terwijl zij opstond. ‘Misschien,’ voegde zij er bij, terwijl zij zich met een vriendelijken glimlach tot Hester wendde, ‘misschien wilt ge van avond na het theeuur mij eens op komen zoeken.’ Daarna verliet zij de kamer.
Nu keerde Hester zich, met hare oogen vol tranen, naar Cecile.
‘Vergeef me, Cecile,’ riep zij uit; ‘ik wilde niet onvriendelijk zijn, maar het is waarlijk belachelijk zooals gij allen dat meisje verwent; gij weet zoo goed als ik, dat zij een heel ondeugend kind is. Ik geloof dat het alleen door haar mooi gezichtje komt,’ vervolgde Hester, ‘dat gij allen zoo onrechtvaardig en blind zijt voor hare gebreken.’
‘Ge hebt een vooroordeel tegen haar, Hester,’ zeide Cecile daarop vriendelijker; ‘ge hebt van het begin af aan Annie niet mogen lijden. Houd mij nu niet langer op, ik moet naar haar toe. Wie weet, wat voor kwaad je woorden hebben gesticht. Annie is geen gewoon meisje; als ge haar levensgeschiedenis kendet, dan zoudt ge zeker wel vriendelijker tegen haar zijn.’ Cecile snelde haar kamertje uit, en liet Hester alleen met het theeserviesje en de tabouretjes. Zij bleef zitten nadenken; zij was koppig van aard, en
| |
| |
wilde haar denkwijze volstrekt niet opgeven, zelfs niet voor Cecile; maar toch hadden Cecile's woorden eenigen indruk op haar gemaakt.
's Avonds kwamen Cecile en Annie met het theeuur te zamen binnen; Annie's oogen schitterden als sterren, en hare gewoonlijk zoo bleeke wangen waren hoogrood gekleurd. Zij had er nooit schooner uitgezien, maar ook nooit zoo uitdagend, zoo ondeugend, zoo volkomen onverschillig. Mademoiselle Perier vuurde verontwaardigde fransche woorden van den overkant der tafel op haar af. Annie antwoordde eerbiedig, en was dadelijk stil; maar in het korte oogenblik, waarop de Juffrouw genoodzaakt was hare oogen op haar bord te richten, wierp zij zulk een onweerstaanbaar grappigen blik naar hare vriendinnen, dat verscheidene van haar hardop lachten. Hester zag zij niet eenmaal aan, ofschoon zij verscheidene keeren vrijmoedig in haar richting keek.
Toen het theedrinken afgeloopen was, verraste Dora Russell de meisjes van hare klasse, door recht op Hester toe te gaan, haar arm in den haren te nemen, en haar naar haar eigen, elegant kamertje te geleiden.
‘Ik wilde je even zeggen,’ zeide zij, toen zij alleen waren, ‘dat ik het geheel met je eens ben omtrent je opinie over Annie Forest. Ik vond je heel moedig, om zoo tegen haar te spreken, zooals je vandaag deedt. In den regel bemoei ik me nooit met wat de meisjes uit de derde klasse doen, en Annie komt natuurlijk nooit in mijne gedachten, maar ik geloof dat zij bepaald een bedorven kind is, en je verwijt zal haar zonder twijfel veel goed doen.’
Deze woorden van goedkeuring, uitgesproken door de groote hooggeplaatste Juffrouw Russell, deden Hester's hoofd duizelen.
| |
| |
‘O! wat ben ik blij dat gij er zoo over denkt!’ stamelde zij, terwijl zij eene kleur van genoegen kreeg. ‘Je moet weten,’ voegde zij er op een bijzonder beschaafden toon bij, ‘dat ik t'huis altijd omging met meisjes, die volmaakte dames waren.’
‘Ja, dat kan iedereen wel zien,’ zeide Dora goedkeurend.
‘En ik vind Annie slecht opgevoed,’ vervolgde Hester; ‘ik kan mij niet begrijpen, dat Cecile zooveel van haar houdt.’
‘O, Cecile is zoo beminlijk, zij ziet in iedereen iets goeds,’ antwoordde Dora. ‘Annie is klaarblijkelijk niet van onzen stand, en ik ben blij dat ik eindelijk, onder de meisjes van de middelste klasse, er één gevonden heb, dat dit ook ontdekt heeft. Natuurlijk hebben wij, meisjes uit de hoogste klasse, niets met Annie te maken; maar ik vind wel, dat Mevrouw Willis tegenover de andere meisjes niet netjes handelt door een jong meisje van zulk slag op school toegang te geven. Ik wenschte je te verzekeren, Hester, dat gij tenminste mijne sympathie wegdraagt, en het zal mij zeer aangenaam zijn, je nu en dan in mijn kamertje te ontvangen.’
Toen zij deze laatste woorden gezegd had, hoorden de beide meisjes een licht geritsel in hare nabijheid. Dora schoof het gordijn op zijde, en vroeg op scherpen toon:
‘Wie is daar?’ maar niemand antwoordde; ook zag zij niemand in de nabijheid, want de meisjes die geen kamers bezaten, bevonden zich aan de andere zijde van de speelzaal, en luisterden naar de verhalen, die Emma Marshall, een knap meisje uit de hoogste klasse, haar vertelde.
Dora sprak verder met Hester over onverschillige onderwerpen, en op het eind van het speeluur kwamen zij samen de school binnen; Hester niet weinig trotsch, dat een van de grootste meisjes zooveel werk van haar maakte.
| |
| |
Toen de twee meisjes het schoolvertrek binnenkwamen, vloog Suzanna Drummond, die, hoe groot zij ook was, pas in de vierde klasse zat, naar Annie toe, en fluisterde haar iets in het oor.
‘Het is juist zooals ik je gezegd heb,’ zeide zij, en hare slaperige stem klonk nu opgewonden. Annie beloonde haar door haar een kneepje in de wang te geven. Daarna ging zij naar haar eigen klasse terug, en ontving een strenge bestraffing van hare Juffrouw; en er heerschte weer stilte in de school, toen de meisjes als gewoonlijk hare lessen voor den volgenden dag bestudeerden.
Dora Russell nam met hare gewone waardigheid hare plaats aan haar lessenaar in. Zij was een knap meisje, en zou met de groote vacantie van school gaan. Zij had een zeer trotsch, doch volstrekt geen groot karakter; zij was het kind van rijke ouders. Zij zag er ook zeer knap uit, en door haar rijkdom, en eene zekere waardigheid, haar door de natuur geschonken, oefende zij eenigen invloed op school uit. Niemand had een bepaalden tegenzin in haar, maar ook niemand hield veel van haar, en Dora ontving hare hulde met onverschilligheid. Zij gaf niet om haren lof of afkeuring.
Dora bezat in groote mate die verderfelijke eigenschap, welke meer dan eenige andere de liefde uitsluit; zij was namelijk buitenmate zelfzuchtig.
Zij zat nu voor haar lessenaar, weinig denkende hoe zij Hester's hartje door hare bescherming had doen kloppen, en niets vermoedende van al het kwaad, dat zij het meisje gedaan had door hare nadeelige woorden. Indien zij het geweten had, was het toch nog te betwijfelen, of het haar veel had kunnen schelen. Zij keek in hare boeken, waaruit zij hare lessen voor den volgenden dag moest leeren; en daar zij zag, dat zij niet moeielijk waren, legde zij ze op
| |
| |
zij, en hield zich het overige van den tijd bezig met een leesboek, dat zij behendig achter een leerboek verborg. Zij wist, dat zij tegen de regels handelde, maar dit deed haar niets, want haar zedelijke aard was niet veel beter dan die van de arme Annie, en zij bezat geen tiende deel van hare beminnelijkheden.
Dora Russell was een toonbeeld van netheid en orde. Het was een pleizier om in haar lessenaar te kijken, en het was bepaald een genoegen haar net en fraai figuurtje te zien. Zij had de blankste handjes en het zachtste haar van al de meisjes van de school.
Toen het uur om was, schikte zij hare schriften en boeken weêr netjes in haar lessenaar en sloot de klep. Hester's oogen volgden haar, toen zij de schoolkamer verliet, want de hoogste klasse gebruikte nooit het avondmaal met de jongere meisjes. Hester was nieuwsgierig, of Dora naar haar om zou zien; maar Dora's opmerkzaamheid voor Hetty was slechts eene voorbijgaande gril, en zij was bijna weêr vergeten, dat Hetty bestond.
Bij het naar bed gaan, was Susanna's gedrag waarlijk buitengewoon: ten eerste nam zij, in plaats van overdreven vriendelijk te zijn, in het geheel geen notitie van Hetty, en ten tweede maakte zij vreemde toebereidselen.
‘Wat doe je daar toch op den grond, Susanna?’ vroeg Hetty onschuldig.
‘Dat gaat je niet aan,’ antwoordde Susanna, terwijl zij met een rood gezicht opkeek, klaarblijkelijk verlegen dat zij ontdekt was.
‘Ik wilde, dat je naar je eigen kant van de kamer ging, en mij mijn gang liet gaan; anders kom ik niet klaar met wat ik wilde doen, voor Danesbury binnenkomt om de kaarsen uit te blazen.’
| |
| |
Hester wilde zich niet met Susanna's luimen inlaten; zij beschouwde de slaperige Susanna als een meisje harer opmerkzaamheid niet waardig, maar toch kon zij niet nalaten op haar te letten, toen zij haar, een kwartier, nadat het licht was uitgedaan, in haar bed zag opzitten, en door het flikkerend haardvuur beschenen, een stevig eind touw aan een van hare toonen, en het andere eind aan de spijl van haar ledikant zag vastmaken.
‘Wat doe je toch?’ vroeg Hester nog eens, half lachende. ‘O, wat ben je eene spion!’ zeide Susanna; ‘ik wil vroeg wakker zijn, dat is de geheele zaak; als ik me nu in mijn bed omdraai, zal het touw een ruk aan mijn toon geven, en dan word ik natuurlijk wakker. Als jij nu lief was, dan zou ik je het andere eind van het touw geven, maar dat zou je natuurlijk toch niet willen doen.’
‘Neen, zeker niet,’ zeide Hetty, ‘ik zal me zelf niet plagen, om jou wakker te krijgen; je moet maar vertrouwen op de spons met koud water morgen ochtend, als tenminste je bewonderenswaardige uitvinding niet gelukt.’
‘Ik ga nu in elk geval slapen,’ zeide Susanna. ‘Ik ga op mijn rug liggen en snurken; goeden nacht!’
's Nachts hoorde Hetty een paar maal een zacht gekreun van de zelfopofferende Susanna, die het touw om haar toon al heel ongemakkelijk scheen te vinden.
Hester sliep echter spoedig in, alhoewel het voor de rust van velen op school beter ware geweest, indien zij wakker was gebleven. Zij hoorde niet, dat de slaperige Susanna midden in den nacht zachtkens uit haar bed sloop, zich in eene dikke sjaal wikkelde, en de deur uit gleed. Zij bleef een half uur weg, kwam toen weêr in de kamer, stapte weêr in haar bed, zonder Hetty in 't minst gestoord te hebben. Den volgenden morgen was zij zoo vast in slaap,
| |
| |
dat zelfs de spons met water haar niet wakker kon maken.
‘Trek maar aan het touw aan het eind van het bed, Alice,’ zei Hester; ‘ze heeft gisteravond een touw aan haar toon vastgebonden, en het andere einde heeft zij aan het ledikant vastgemaakt. Trek er maar eens aan, het zal zeker wel eene goede uitwerking hebben.’
Maar er was geen touw meer aan Susanna's voet, en aan het ledikant was ook niets te ontdekken.
|
|