Annie Forest. Een verhaal van eene meisjeskostschool
(1901)–L.T. Meade– Auteursrecht onbekend
[pagina 48]
| |
te gelijken; zij scheen veel aanleg te hebben, en de leeraren en leeraressen spraken met lof over haar. Nadat zij veertien dagen op Rustenburg had doorgebracht, moest zij bekennen dat de dames Bruce gelijk hadden gehad en dat de school inderdaad eene aangename plaats was voor enkele meisjes; zij wilde nog niet bekennen, dat het voor haar eveneens zoo was. Hester was te verlegen, te trotsch en te nauwgezet om algemeen bemind te worden door hare medescholieren. Zij kende het schoolleven nog niet, zij had het groote geheim nog niet geleerd, om met goed gevolg door de moeielijkheden van het leven te komen, namelijk de wetenschap van te geven en te nemen. Het kwam nooit bij haar op een haastig woord onopgemerkt voorbij te laten gaan of een jaloerschen, brutalen blik niet op te letten. Wat hare lessen betrof, ging alles goed; maar de moeielijkste van alle lessen, het oefenen van haren geest en haar karakter, wat de dagelijksche omgang met de meisjes haar kon leeren, daarin had zij nog geen vorderingen gemaakt. Zij sloot zich meer en meer buiten de vriendelijke toenaderingen, en het eenige meisje, van wie zij oprecht veel hield, was Cecile Temple. Mevrouw Willis had hare eigen bijzondere denkbeelden over het opvoeden van hare leerlingen. Gedurende hare dertigjarige ondervinding had zij er zich goed bij bevonden, en had er nooit eenige verandering in gebracht. Zij gaf haar leerlingen veel meer vrijheid, dan dat op de meeste kostscholen gewoonte was. Zij maakte nooit, zooals zij dat noemde, onmogelijke bepalingen. De meisjes mochten vrijuit spreken op hare slaapkamers; zij liet ze alleen in de speelzaal; nooit las zij de brieven, die zij ontvingen, en hield enkel toezicht over den proefbrief, dien elk meisje eens in de maand naar huis moest schrijven. Andere direc- | |
[pagina 49]
| |
trices verwonderden zich over de vrijheid, die Mevrouw Willis haar meisjes toestond, maar onveranderlijk was haar antwoord: ‘Ik moet mijne meisjes kunnen vertrouwen. Als een meisje geheel niet te vertrouwen is, stuur ik haar niet weg, maar ik verzoek haar ouders haar naar eene gestrengere school over te plaatsen.’ Ook verwachtte Mevrouw Willis veel goeds van het kalme halve uur iederen avond, wanneer de meisjes, die er behoefte aan gevoelden, met haar alleen mochten praten; zij nam dan geheel de plaats van eene moeder in. Eene onhandelbare leerling sprak zij dan op een teederen, overredenden toon toe. Vonden ook deze woorden geen ingang, en had de vriendelijke deelneming, in dit avonduur betoond, geene uitwerking, dan had Mevrouw Willis nog een ander middel; zij vroeg dan den predikant om met dit meisje, dat zich niet aan den moederlijken invloed wilde onderwerpen, te spreken. De heer Everard had zelden de plaats van Mevrouw Willis moeten innemen. Hij zeide altijd: ‘Uw wensch alleen moet haar een drijfveer zijn. Bij bijzondere gevallen zal ik u met mijnen persoonlijken invloed ter zijde staan; maar anders, behalve natuurlijk met het avondgebed, mijn wekelijksche les en de woorden, welke zij iederen Zondag allen te zamen van mij hooren, is het beter, dat zij tot u alleen opzien.’ De meisjes wisten dit, en de een of twee zeldzame voorbeelden in de schoolgeschiedenis, dat de predikant tusschenbeiden had moeten treden, werden met ingehouden adem en met groot ontzag besproken. Mevrouw Willis' grootste streven was de jonge meisjes zooveel mogelijk gelukkig te maken; daarom had zij de nette kamertjes van de speelzaal afgescheiden. Zij zeide altijd: ‘Er bestaat geen grooter genot dan om | |
[pagina 50]
| |
een eigen kamertje, hoe klein dan ook, te bezitten.’ Ieder meisje was meester in haar kamertje. Niemand mocht de kleine met gordijnen behangen ruimte zonder hare toestemming binnentreden. Elk mocht haar eigen smaak en meening volgen. Hier mocht zij al hare bezittingen, waar zij het meest prijs op stelde, nederzetten. In één woord: het kamertje in de speelzaal was een tehuis voor haar. De speelkamer, hoe groot zij ook was, kon slechts twintig kamertjes bevatten, en deze waren niet gemakkelijk te veroveren. Door knapheid kon men er geen verkrijgen; het hing alleen van het gedrag af. Geen meisje kon als de eerlijke bezitster van haar kamertje beschouwd worden, tenzij zij zich onderscheiden had door eene bijzondere daad van vriendelijkheid of van zelfopoffering. Mevrouw Willis had hier geen bepaalden regel voor voorgeschreven. Zij alleen had recht de kamertjes weg te geven, en zij koos dikwijls die meisjes uit, waarvan men het niet verwacht zou hebben. Als men een kamertje gekregen had, was het nog geen zekere bezitting; het te mogen behouden hing weder van het gedrag af, en ook hierover mocht Mevrouw Willis alleen beslissen. Het gebeurde meer dan eens, dat een van de meisjes haar kamertje binnenkwam, en bemerkte dat hare meubeltjes waren weggenomen, en al hare platen en portretten zorgvuldig van den muur waren genomen, en niemand als het meisje zelf wist de oorzaak van deze plotselinge verandering. Annie Forest, die nu bijna vier jaar op Rustenburg was, had eens voor eene enkele maand een eigen kamer bezeten. Zij had die door eene moedige daad verkregen. Het jurkje van eene der kleine leerlingen was in brand geraakt. Er was op dat oogenblik geen Juffrouw tegenwoordig; de meisjes | |
[pagina 51]
| |
gilden en liepen heen om hulp te halen; Annie echter, hoewel eveneens hevig geschrikt, had het kind in hare armen genomen en de vlammen met hare handen uitgedoofd. Het kind was gespaard gebleven en had zelfs geen brandwonden gekregen; Annie moest echter eene week op de ziekenzaal blijven. Op het eind van de week verscheen zij weêr in de school als de heldin van den dag. Mevrouw Willis kuste haar op het voorhoofd en schonk haar, te midden van de goedkeurende blikken van hare vriendinnen, het mooiste van al de kamertjes. Zij behield deze eervolle onderscheiding slechts ééne maand. Nooit vergaten de meisjes dezen genotvollen tijd. De fantastische schikking van het kamertje vervulde haar met bewondering. Annie was los in hare schikking, en had haar kamertje in Japanschen stijl opgezet. In deze enge ruimte werden verscheidene guitenstreken uitgevoerd; men kon er altijd het uitbundigste gelach hooren. 's Middags schonk zij thee met een Japansch theeserviesje. Buiten hare kamer stonden altijd een troep meisjes, die trachtten over het gordijn heen te zien, of het opzijde te schuiven. Binnen het heiligdom maakte men een oorverdoovend geweld, en eens zelfs moest Juffrouw Danesbury ter hulp snellen, daar Annie, in een vlaag van dolle vreugde, haar Japansch theetafeltje, met het serviesje er op, had omgestooten, en de thee en de melk onder het gordijn uitstroomden. Dien avond liet Mevrouw Willis haar roepen, en Annie kwam van het onderhoud terug met roode oogen en eene treurige uitdrukking op het gelaat. ‘Meisjes,’ zeide zij vertrouwelijk, ‘wij moeten Japan vaarwel zeggen. Ik gaf haar de toestemming om het te doen; de zorg voor een eigen rijk is meer dan ik vervullen kan.’ Den volgenden dag werd de Japansche kamer aan eene andere bezitster gegeven, en Annie | |
[pagina 52]
| |
kon niet langer als koningin over haar rijk regeeren. Mevrouw Willis, die alles over had voor het geluk van hare leerlingen, maakte bijzondere schikkingen voor den Zondag. De Zondag was op Rustenburg volstrekt niet vervelend, maar toch geheel verschillend van de zes andere dagen, die daarop volgden. Het domste meisje zelfs kon niet over de moeielijkheid van de Zondagsche lessen klagen, en het vroolijkste meisje kon niet van den Zondag als een vervelenden dag spreken. Mevrouw Willis had als vasten regel aangenomen den Zondag met hare leerlingen door te brengen. Den geheelen dag was zij dan, zooals zij iederen avond een halfuur was. Op Zondag beknorde zij niemand, en indien zij soms verplicht was te bestraffen, verzocht zij Miss Good of Juffrouw Danesbury hare plaats in te nemen. De kleine kinderen zaten dan aan hare voeten, en de grootere meisjes waren om haar heen verzameld. Haar schoon en moederlijk gelaat was gelijk eene schitterende zon te midden van de jonge meisjes. In 't kort, zij was als de Goedheid in menschelijke gedaante, te midden van haar. Het sprak daarom van zelf dat allen, die wenschten zich goed te gedragen, zich des Zondags gelukkig gevoelden, en slechts de weinigen, die hardnekkig het kwade verkozen, voor de vroolijkheid van dezen dag terugschrikten. Het was inderdaad verwonderlijk om te zien, wat een deelnemende en leidende geest kon uitwerken. De meisjes van Rustenburg vonden den Zondag den kortsten dag van de week. Daar waren geen leege vervelende oogenblikken, de schoolarbeid werd vergeten, de bestraffingen hielden op, om indien het noodig was, des Maandags weder hervat te worden. De meisjes trokken allen haar beste kleederen aan; zij | |
[pagina 53]
| |
mochten vrijuit Engelsch spreken, haar lievelingsboeken lezen, en door het geheele huis loopen zooveel zij maar wilden, want des Zondags waren de twee tochtdeuren geopend, en Mevrouw Willis' kamer stond open om haar te ontvangen. Als het goed weder was, wandelden zij naar de kerk, terwijl ieder voor deze aangename wandeling haar eigen kameraadje mocht kiezen; indien het regende, was er godsdienstoefening in de kapel, en de heer Everard leidde dan de morgen- en avondgebeden. Des middags mochten de meisjes doen wat zij maar wilden; na het theedrinken kwam er altijd een heerlijk uurtje, dan mochten de groote meisjes in Mevrouw Willis' kamer komen, waar zij haar dan geschiedenissen vertelde, of met ze zong. Alhoewel reeds zestig jaar oud, bezat Mevrouw Willis toch nog de helderste en treffendste stem, die de meisjes ooit gehoord hadden. Hester werd er den eersten Zondag dat zij op Rustenburg was, en zij Mevrouw Willis ‘Het betere land’ hoorde zingen, inderdaad diep door getroffen. Niemand scheen hare tranen op te merken, maar toch hadden twee personen ze gezien, want des avonds kuste de directrice haar teeder, en richtte een paar hartelijke woorden van hulp en bemoediging tot haar; en Annie Forest, die het echter niet liet blijken, dacht bij zichzelf: ‘Zou dit nieuwe, onaangename kind toch waarlijk eenig gevoel hebben.’ Iederen Zondagavond ging Mevrouw Willis zelf langs ieder bed, en gaf elk harer leerlingen een moederlijken kus en haar stillen zegen, en in menig gemoed werden dan besluiten genomen, welke de meisjes weder moesten helpen door de verdere dagen der week. De meisjes zagen dan ook altijd deze Zondagen met opgetogenheid te gemoet. |
|