deur te zetten, en mijne kousen op te vouwen? Ik heb het vergeten, en anders krijg ik eene afkeuring, als Danesbury binnenkomt. - Goeden nacht, ik ga op mijne zijde liggen en zal dan niet meer snurken.’
Zij keerde zich daarna om, en Hester, die wist dat Juffrouw Danesbury spoedig binnen zou komen om de kaarsen uit te blazen, haastte zich om in bed te komen, maar toch niet, voordat zij de bemodderde laarzen met twee vingers voorzichtig had opgenomen en buiten de deur gezet.
Zij sliep beter dan den vorigen nacht, en was niet half zoo verschrikt, toen de onmeedoogende bel haar den volgenden morgen wekte. Het kamermeisje kwam als gewoonlijk de kaarsen aansteken en bracht twee kannetjes met warm water mede, welke zij bij de waschtafels neerzette.
‘Bent ge wakker, jongejuffrouw?’ zeide zij tot Hester.
‘O ja,’ antwoordde Hester, met eene vroolijke stem.
‘Komaan, dat is goed; nu moet ik probeeren Juffrouw Drummond wakker te maken, wat altijd heel lang duurt; en als ge het niet al te lastig vindt, zult ge bepaald eene vriendelijke daad doen, om haar, wanneer ge half aangekleed zijt, nog eens te roepen, als ik haar nu tenminste niet geheel wakker kan krijgen.’
Met deze woorden naderde zij het ledikant, waar het roodharige meisje weer op den rug lag en hard snurkte.
‘Juffrouw Drummond, word wakker, het is half zeven; sta nu gauw op, ik heb het warme water al gebracht.’
‘Hè, wat?’ zeide eene slaperige stem uit het bed; ‘plaag me niet, Hanna, ik - ik heb besloten van morgen niet te gaan rijden, ga nu weg;’ en toen nog slaperiger en op een zachten toon: ‘zeg aan Percy, dat hij de honden hier niet mag binnen laten.’
‘Ik ben Hanna niet, noch uw Percy, noch een van uwe