| |
Hoofdstuk VII.
De eerste dag op school.
Indien Hester dien nacht was gaan slapen met eene verwarde voorstelling, dat een school eene plaats was zonder de minste orde, met vele vriendelijke, deelnemende, maar ook met vele onaangename gezichten; - zoo zij al was gaan slapen met het gevoel in 't midden van eene bende ongeordende menschen te zijn gevallen, in eene nieuwe groote wereld, waar enkele personen een krachtigen zedelijken invloed uitoefenden, maar waar de rest slechts dat deed, waar zij zelf behagen in schepte, ontwaakte zij den volgenden morgen met de gewaarwording, dat hare voorstelling als kaf voor den wind verstrooid werd.
Er was in de morgenuren niet de minste oogenschijnlijke vrijheid in de bepaalde regels van Rustenburg. - Ten eerste dacht Hester, dat het nog middernacht was, toen zij plotseling door een harde bel gewekt werd, welke door het
| |
| |
huis klonk, en haar verschrikt deed opspringen. Een oogenblik daarna kwam een net dienstmeisje binnen met een kan met warm water; zij stak een paar kaarsen op den schoorsteen aan, en zeide: ‘Over een half uur gaat de tweede bel, want om zeven uur moeten al de jonge dames in de kapel bijeen zijn.’ Na dit gezegd te hebben, verliet zij de kamer.
Hester haalde haar gouden horlogetje van onder haar kussen te voorschijn, en bemerkte met een zucht dat het pas half zeven was.
‘Wat een afschuwlijk uur om op te staan, houden zij er in deze akelige plaats op na,’ zeide zij in zichzelf; ‘ik wist het wel, dat 't schoolleven onverdragelijk zou zijn!’
Zij wachtte nog vijf minuten, voordat zij opstond, kleedde zich toen langzaam, en om de waarheid te zeggen, zeer zorgeloos aan. Toch maakte zij dat zij klaar was, toen de tweede bel luidde, en had nog maar een oogenblik tijd om haar gebed te zeggen.
De dienst in de kapel den vorigen avond had dieper indruk op haar gemaakt, dan zij wilde bekennen, en zij volgde de andere meisjes in eene opgeruimde stemming, door de gedachte dat zij Mevrouw Willis en den Heer Everard weêr zou ontmoeten. Zij was nieuwsgierig of zij dezen morgen weder op haar zouden letten, en dacht dat het best mogelijk zou zijn, dat de Heer Everard, die den vorigen avond haar zoo medelijdend had aangezien, zich gedrongen zou gevoelen, uit liefde voor hare moeder, haar met zich mede naar huis te nemen om daar den dag door te brengen. Zij vond de gedachte heerlijk een geheelen dag met den heer Everard te zamen te zijn, en dacht dat hij juist de man zou zijn die invloed op haar zou kunnen hebben, en haar tot iets edels zou kunnen vormen, - zoo edel zelfs dat zij Annie Forest zou kunnen vergeven.
| |
| |
De meisjes namen allen plaats in het kerkje, dat even als den vorigen avond weer helder verlicht was. Hester werd eene plaats op eene bank achter in het gebouw aangewezen.... Zij mocht nu niet meer op de eereplaats naast Mevrouw Willis zitten. Zij was nu een van een groot aantal en niemand lette meer op haar. De heer Everard was er niet; een verlegen, jonge hulpprediker las het morgengebed, en Mevrouw Willis, die wel tegenwoordig was, verliet na het gebed dadelijk de kerk, zonder zelfs even naar Hester te kijken. Dit was al erg genoeg voor de kleine droomster; hoe hevig werd echter hare jaloerschheid opgewekt, toen Mevrouw bij Annie Forest even bleef staan, hare blanke hand op Annie's schouder legde en haar iets in het oor fluisterde. Annie's lief, donker gezichtje werd met een levendig rood overtogen.
‘Omdat gij het zijt, lieveling,’ zeide zij zacht.
De meisjes gingen naar de schoolkamer, waar Mademoiselle Perier aan de hoogste klasse fransche les gaf. Hester behoorde nog niet tot eene klasse, zij kon dus rond zitten kijken en had ruimschoots den tijd om over hare ellende na te denken, en vooral ook over, zooals zij het beschouwde, het voortrekken van Mevrouw Willis.
‘Mijnheer Everard zal tenminste dat meisje wel doorzien,’ zeide zij tot zichzelf; ‘hij kan iemand, die zoo luidruchtig is, zeker niet verdragen. - Ik weet zeker, dat mijne eenige vriendin, t'huis, Cecile Day, Annie veel te druk en te onbeschaafd zou vinden. Ik kan mij niet begrijpen, dat Mevrouw Willis, die toch zelf eene zoo beschaafde vrouw is, zoo veel van haar houdt.’
‘O, ik vraag u excuus, wat zeide u?’
Een scherpe stem had de droomende Hester in 't fransch toegesproken.
| |
| |
‘Maar Mademoiselle, gij voert niets uit; dat mag ik zelfs niet voor één oogenblik toestaan. O, pardon, verstaat gij geen fransch? Hier is een gemakkelijk lesje, bestudeer dit, en laat uwe oogen geen oogenblik van het boek afdwalen.’
Hester zag Mademoiselle Perier met een trotschen, minachtenden blik aan, maar nam toch het veelgebruikte leerboek stilzwijgend aan.
Om acht uur ging men ontbijten; er was netjes gedekt en alles was goed en overvloedig. Hester was zeer hongerig, en gevoelde zich niet zoo verlegen als den vorigen avond.
Zij kreeg eene plaats tusschen twee vreemde meisjes, die wat met haar spraken en zeker wel met haar zouden zijn opgeschoten, indien zij haar slechts een weinig daartoe had aangemoedigd. Na het ontbijt kregen zij een half uur vrij, en daar het zeer regenachtig weêr was, verzamelden de meisjes zich weder in de gezellige speelzaal. Hester zag verlangend uit naar Cecile Temple, die haar wel vriendelijk toeknikte, maar haar niet vroeg in haar kamertje te komen. Annie Forest was niet in de kamer en Hester gevoelde door hare afwezigheid een soort van verlichting. Dit halve uur kwam Hester zeer vervelend voor. Zij begreep haar nieuw leven niet. Voor het meisje, dat als eenig kind in de omgeving van haar eigen huis was opgebracht, waren de gebruiken van het schoolleven een onoplosbaar raadsel.
Hester had er geen begrip van zich naar anderen te schikken en zich aangenaam te maken. De meisjes vonden haar stijf en vervelend, en lieten haar spoedig aan haar lot over. Zij keek verlangend naar Cecile, maar deze, die nooit willens onvriendelijk tegen iemand kon zijn, had van deze kostbare oogenblikken gebruik gemaakt, om een brief aan haar vader te schrijven.
Hester dwaalde alleen door de zaal en wilde probeeren
| |
| |
zich bij de kleintjes aangenaam te maken. Er waren vijftien kleine kinderen, en Hester zocht met een soort van verlangen of er ook onder al die kinderen niet een was, die een weinig op May geleek.
‘Ik denk dat zij graag wat met mij willen spelen,’ zeide zij tot zichzelf; ‘arme kleine stumpers, zij vinden het altijd prettig, als groote meisjes naar haar kijken; wat maakten zij gisterenavond niet eene drukte van Annie Forest. Nu, May houdt veel van mij, en kinderen zien gauw genoeg of men een kindervriend is.’ Hester trad daarom moedig in 't midden van haar. De kleine stumperds waren echter zoo ijverig als bijtjes in de weer, en gevoelden zich in 't minst niet verlaten of verlegen, en gaven de indringster zeer duidelijk te kennen, dat zij liever van haar gezelschap verschoond wilden blijven.
Hester hield te veel van kinderen om zich hierdoor te laten afschrikken. Een paar van de kleinsten waren bepaald mooie kinderen en haar hart klopte warm voor hen, uit liefde voor May. Zij kon de grootere kinderen niet met zich verzoenen, maar met de kleinsten kon zij het probeeren. Zij knielde bij hen neder en nam eene pop zonder hoofd van den grond.
‘Ik ken een klein meisje, dat ook zoo een pop had,’ zeide zij. Hier zweeg zij en verscheiden oogen keken haar aan.
‘Arm poppie is gebroken,’ zeide de bezitster van de pop zonder hoofd, op een deerniswaardigen toon.
‘Jij breekt ook alles, Annie,’ zeide Annie's vijfjarig zusje; ‘toe vertel ons van dat kleine meisje, dat eene pop zonder hoofd had,’ vervolgde zij, en keek Hester vragend aan.
‘O! de pop werd naar het ziekenhuis gebracht en kreeg daar een nieuw hoofd,’ zeide Hester lachend; ‘zij werd
| |
| |
weer heelemaal beter, en zag er nog veel mooier uit dan vroeger;’ dit verwekte algemeene verbazing en belangstelling. Zij vond dat het kleine meisje, aan wie de pop behoorde, in hare bruine oogen iets van May had, en zat hierover te denken, toen zij op eens afgeleid werd. - De deur der speelzaal werd wild opengegooid, en met een harden slag weer dichtgemaakt, en eene vroolijke stem zong: ‘De toovergodin heeft mij zooeven een bezoek gebracht! Wie wil suikergoed van de toovergodin hebben?’
In een oogenblik waren al de kinderen opgestaan, en klapten in de handjes, en allen riepen vroolijk uit: ‘Daar is Annie!’
Allen omringden haar en lieten Hester alleen bij den haard zitten. Zij voelde dat zij een kleur kreeg van verdriet, want zij zag zeer goed, dat de lachende oogen haar een oogenblik zegevierend aanzagen. Zij nam haastig een boek op, dat toevallig naast haar lag, en zich van de meisjes afkeerende, boog zij haar hoofd over het boek. Zij kon geen enkel woord onderscheiden, maar had vast besloten niet te schreien.
Het half uur, zoo vol beproevingen voor Hester, was eindelijk om, en de meisjes, voorafgegaan door Juffrouw Danesbury, gingen naar de schoolzaal en elk nam haar eigen plaats in de verschillende klassen in.
Het werk was nu in allen ernst begonnen. Het geheel maakte den indruk van opgewektheid en ijver. Op de jonge gezichtjes met hunne verschillende uitdrukkingen kon men over het algemeen lust tot den arbeid waarnemen. De tucht, ofschoon niet al te gestreng, zwaaide hier haar scepter.
Men had Hester nog geen plaats aangewezen tusschen deze ijverige werksters; maar terwijl zij verwonderd en een
| |
| |
weinig verlegen rond stond te kijken, en reeds van plan was op eene plaats, welke onbezet was, te gaan zitten, kwam Juffrouw Danesbury naar haar toe en zeide: ‘Wilt gij mij volgen, Hester?’ Zij leidde haar door de geheele schoolkamer naar een groen gordijn, dat toegang gaf tot eene kleinere kamer, waar Mevrouw Willis voor een lessenaar zat.
De directrice droeg nu niet haar lichtgrijze japon met Brusselsche kant, zij had een zwartzijden japon aan, en het witte mutsje gaf haar in Hester's oogen een gestreng voorkomen. Zij gaf Hester geen kus en zelfs geen hand, maar zeide dadelijk op een vriendelijken, doch eenigszins gebiedenden toon:
‘Ik moet nu zoo spoedig mogelijk onderzoeken, Hester, wat je weet, om te zien in welke klasse je geplaatst kunt worden.’
Hester was een vlug meisje, en kwam redelijk goed door het tamelijk lastige examen.
Mevrouw Willis zeide, dat haar engelsch en de andere vakken over het algemeen gelijk stonden met die van de meisjes van hare jaren; met het fransch was zij achterlijk, maar zij toonde eenigen aanleg voor het duitsch.
‘Over het geheel ben ik tevreden over uwe algemeene kennis, en ik geloof dat ge goede vermogens hebt; ik zal Miss Good, onze bekwame Engelsche onderwijzeres, vragen, je in de derde klasse te plaatsen. Ge zult je echter zeer moeten toeleggen op het fransch, wanneer ge die plaats wilt behouden. Maar mademoiselle Perier is vriendelijk en geeft zich veel moeite, en het hangt van je zelf af je spoedig het spreken van de fransche taal eigen te maken; ge hebt zeker wel opgemerkt, dat, behalve in de vrije uren, ge geen andere taal moogt spreken. Ge kunt nu naar uwe
| |
| |
klasse gaan.’ Terwijl Mevrouw Willis nog sprak, drukte zij met haren vinger op eene zilveren tafelschel, welke naast haar stond.
‘Nog één oogenblik als het u blieft,’ zeide Hester, terwijl zij vuurrood werd; ‘ik wilde u zoo graag iets vragen.’
‘Is het iets over de lessen?’
‘Neen, o neen, het is....’
‘Neen lieve, daar kan ik dan op het oogenblik niet naar luisteren,’ zeide de directrice; ‘iederen avond ben ik van acht uur tot half negen in mijne kamer, dan mogen de meisjes, indien zij me iets te vragen hebben, bij me komen, als het ten minste niet te onbeduidend is. In de lesuren wordt er slechts over de lessen gesproken.’
‘O, daar is Miss Good.’
‘Miss Good, wilt gij Hester Thornton in de derde klasse plaatsen? Haar engelsch is voldoende. Ik zal om twaalf uur met Mademoiselle Perier over haar spreken.’
Hester volgde de engelsche juffrouw naar het schoollokaal, en nam haar plaats in de derde klasse in aan den lessenaar, welke haar werd aangewezen, terwijl zij een stapel nieuwe boeken kreeg, en haar gezegd werd te luisteren naar de geschiedenisles, welke reeds begonnen was.
Niettegenstaande hare verlegenheid en een weinig lichtgeraaktheid, en verontwaardiging over wat zij het veranderde gedrag van Mevrouw Willis noemde, deed zij toch erg haar best, en was blijde te zien, dat hare klasgenooten haar met een zekeren eerbied beschouwden.
Na de geschiedenisles volgde er eene les over de engelsche letterkunde, en hierin voldeed Hester eveneens schitterend. Het onderwerp was Julius Caesar, en Hester had dat werk van Shakespeare verscheidene malen met hare moeder gelezen. Toen echter de vreemde talen begonnen,
| |
| |
was het uit met hare zegepraal. Zij zonk, hoe zij ook worstelde, al lager en lager in de achting der meisjes, door hare engelsch-fransche uitspraak.
Mademoiselle Perier, die een driftig persoontje was, schreeuwde tegen haar, en de meisjes begonnen onder elkander te gichelen. Hester hoopte haar verloren zegepalmen met het Duitsch terug te winnen; maar haar hoofd klopte, en het ging met het duitsch, waarvan zij zooveel hield, niet veel beter dan met het fransch, waaraan zij een hekel had.
Zij was heel blij om twaalf uur dat de lessen voor het oogenblik afgeloopen waren, en zij Miss Good hoorde zeggen, dat de meisjes spoedig naar hare kamers moesten gaan, want dat zij binnen vijf minuten allen in de gang gereed moesten staan om te gaan wandelen.
Deze wandeling duurde ruim een uur, en was eene moeielijke beproeving voor Hester, daar zij niet hard mocht loopen, geen krijgertje mocht spelen, en zelfs geen woord Engelsch spreken.
Zij zuchtte een paar maal diep, en verscheidene meisjes die haar nieuwsgierig aankeken, waren het met Annie Forest eens, dat zij bepaald saai was.
Na de wandeling gingen zij eten, en mochten daarna een half uur gaan spelen en naar hartelust Engelsch spreken.
Om drie uur vingen de lessen weêr aan, maar nu waren zij minder ernstig; en Hester bracht een van hare eerste gelukkige halve uurtjes met teekenen door. Zij hield veel van teekenen, en was trotsch over de waarlijk mooie copie, welke zij maakte van den stronk van een ouden knoestigen eik.
Hoe groot was dus hare teleurstelling, toen de teekenmeester met zijn potlood eene kras dwars door de teekening haalde.
| |
| |
‘Ik heb je duidelijk verzocht, geen schaduw te teekenen, Juffrouw Thornton. Hebt gij me niet hooren zeggen, dat het vandaag alleen eene les in het schetsen was? Ik gaf je een voorbeeld met schaduw om na te schetsen, hebt gij dat niet begrepen?’
‘Het is mijn eerste dag op school,’ fluisterde Hester, terwijl zij in hare verlegenheid Engelsch sprak. De leeraar lachte en vergat zelfs haar aan te teekenen voor deze overtreding.
Hester had daarna pianoles; de muziekonderwijzer was een driftige duitscher, maar Hester speelde met eenig gevoel, en werd daardoor niet al te gevoelig op de vingers getikt.
Daarna kwam het theeuur, toen weer een half uur spelen, en daarop volgden twee rustige uren in de schoolkamer, waar de meisjes over hare boeken zaten gebogen om hare lessen voor den volgenden dag te leeren. Hester leerde ijverig, want zij had zich voorgenomen de knapste leerling van de school te worden. Zelfs op den eersten dag, hoe ongelukkig hij haar ook had toegeschenen, was zij verscheidene malen geprezen geworden om hare vlugheid van begrip. Hoeveel beter had zij nog kunnen werken, indien zij meer gewend ware geweest aan het schoolgaan en indien zij de lessen, welke zij nu bestudeerde, beter begreep!
Gedurende den drukken dag had zij niet opgemerkt, dat Annie Forest niet op school noch in de speelkamer was geweest; toen de klok echter acht uur sloeg, kwam zij lusteloos de kamer binnen, en ging in dezelfde klasse van Hester zitten. Hare oogen waren gezwollen alsof zij geschreid had, en toen een meisje haar aanstootte en haar deelnemend aanzag, schudde zij droevig het hoofd, maar gaf geen antwoord.
| |
| |
Nu gingen er glazen melk en boterhammen rond, en Juffrouw Danesbury vroeg of een van de meisjes Mevrouw Willis voor het avondgebed nog wilde spreken.
Hester was opgesprongen, maar ging weêr zitten.
Mevrouw Willis had haar beleedigd, door niet met hare gewoonten te breken, en haar niet even te willen antwoorden.
Neen, het dwaze kind besloot Mevrouw Willis nu ook maar niet lastig te vallen.
‘Dus van avond niemand?’ zeide Juffrouw Danesbury, die Hester's beweging had opgemerkt.
‘Ik ga, Juffrouw Danesbury,’ zeide Annie Forest, terwijl zij opstond; ‘maar u behoeft mij den weg niet te wijzen, dien kan ik alleen wel vinden.’ Met deze woorden snelde zij de kamer uit.
|
|