het mandje van mijne zuster voor je, dan moogt ge zooveel koekjes eten als ge maar wilt.’
‘Dank u vriendelijk,’ zeide Hetty, met eene veel vriendelijker stem; 't was ook onmogelijk om onvriendelijk tegen deze lieve, oude dame te blijven; ‘de koekjes zijn heerlijk, maar één is genoeg, de kleine May houdt zooveel van deze koekjes.’
‘En wie is May?’ vroeg de dame, die de koekjes had gegeven.
‘Het is mijn zusje.’
‘O, was 't om haar, dat gij daar net zoo schreidet?’ vroeg de dame, terwijl zij hare hand op Hetty's arm legde; ‘het komt er niets op aan; wij hebben wel meer tranen gezien, heel veel zelfs. Het is heel natuurlijk dat gij om de kleine May schreidet, en ik wilde dat wij haar wat van deze koekjes konden zenden. Gaat gij voor lang van huis?’
‘O, ja, voor maanden,’ zeide Hester; ‘ik wist niet dat het zoo iets gewoons was om te huilen, ik deed het vroeger nooit.’
‘Arm kind, gij hebt nog ander verdriet gehad,’ zeide de dame, terwijl zij naar Hetty's rouwjurk zag.
‘Ja, sinds dien tijd heb ik veel geschreid, maar ik wilde daar liever niet over spreken.’
‘Je hebt gelijk, lieve, je hebt gelijk; laten wij nu over iets vroolijkers spreken. - Mijne zuster Jeanne zegt wel, dat er hier op aarde vele tranen worden vergoten, maar er is ook veel zonneschijn en vroolijkheid; nooit lacht men vroolijker, dan wanneer men jong is, mijn kind. Ik durf wel veronderstellen, dat, ofschoon gij uwe reis droevig zijt begonnen, gij een pretje in het vooruitzicht hebt. Bij voorbeeld, gij gaat logeeren bij eene tante; of bij iemand anders, die u met open armen zal ontvangen.’