Toen het vakantie was
(1999)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Beste jongens en meisjes, veel leesplezier met de kinderen van Blauwgrond! | |
[pagina 9]
| |
Wat zullen we spelen?‘Ik wil iets anders doen, man. Iets spannends, iets dat echt voor de vakantie is,’ zei Soeresh. Hij zat op een lage tak in de amandelboom en had een houten geweertje met een touwtje over zijn schouder hangen. ‘Ik wil ook iets spannends, een avontuur. In boeken beleven kinderen in de vakantie toch spannende avonturen,’ zei Brian. ‘Zoals wat? vroeg Ashok. ‘Nou, ze redden bijvoorbeeld een kind van iemand en dan is die iemand een beroemde rijke man, die de kinderen een grote beloning geeft,’ wist Brian. ‘In boeken, ja in boeken gebeuren zulke dingen, maar in 't echt niet,’ zei Ashok. ‘Mijn oma heeft verteld, dat vroeger, in de vakantie, de kinderen popki-patu kookten. Iedereen bracht wat mee, dan gingen ze droog hout zoeken en maakten ze een vuur op het erf en ze kookten eten dat ze echt konden opeten. Geen prei-preiGa naar voetnoot1 eten, zoals dit.’ Met een zwaai van haar hand schoof Whitney het plankje opzij, dat een bord met eten had moeten voorstellen. | |
[pagina 10]
| |
Ze speelden winkeltje. Whitney en Gracia waren de vrouwen in huis, Mariska en haar zusje Rachelle waren de kinderen. Brian was politie-agent; Ashok was de verkoper in de winkel; zijn broer Soeresh wilde soldaat zijn, maar wat doet een soldaat als er geen oorlog is? Soeresh was dus maar in een boom geklommen en deed alsof hij af en toe schoot naar een overvliegend vliegtuig. Winkel en huisje spelen was stom, vond hij, goed voor meisjes en kleine kinderen. Hij deed niet mee; hij wilde iets spannends. Het was de vierde week van de vakantie. Ze hadden in het begin allerlei spelletjes gedaan; djoel, voetbal, songfestival, politie en dief. ‘Wat zullen we spelen?’ had Whitney vanmiddag gevraagd en Mariska had geantwoord: ‘Winkel.’ Zo was het begonnen maar eigenlijk had niemand echt zin in winkeltje spelen. Ze kenden elkaar goed; deze kinderen van Blauwgrond, die niet alleen vlak bij elkaar woonden maar ook op dezelfde school zaten. Meestal speelden ze op het grote erf van Whitney en Brian. Hun vader werkte bij Telesur, de telefoonmaatschappij. Whitney was tien, Brian negen jaar. Ze hadden nog een grote broer van dertien en een zus van vijftien jaar, die al op de Mulo waren. De moeder werkte in de stad op een kantoor en elke morgen kon je haar op de fiets naar haar werk zien gaan. Hun oma woon- | |
[pagina 11]
| |
de in een eigen huisje op het erf; zij kookte en was er altijd wanneer Brian en Whitney uit school thuis kwamen. Ashok en Soeresh waren broertjes, tien en elf jaar oud; maar iedereen dacht dat ze een tweeling waren want ze leken sprekend op elkaar. Bovendien zaten ze in dezelfde klas want Soeresh was in de tweede klas blijven zitten. Zij woonden twee erven verder dan Whitney en Brian. Schuin tegenover het huis van Whitney en Brian woonde Gracia, of liever Altagracia, want zo heette ze. Zij woonde in een klein huisje met haar moeder en een oudere broer van zestien. Gracia was tien, haar moeder was schoonmaakster op de school van Blauwgrond, maar nu het vakantie was, ging ze overdag dikwijls helpen bij haar vriendin, die eten en taarten op bestelling maakte. ‘Laten we songfestival spelen,’ zei Gracia, na Whitney's opmerking over prei-prei eten. ‘No man!’ riep Soeresh vanuit de boom. ‘Jij wil altijd songfestival spelen omdat jij mooi kan zingen,’ zei Whitney kattig en Mariska vulde aan: ‘Ja, alleen dat zij kan winnen.’ Gracia zweeg; het was waar. Ze kon heel mooi zingen en ze moest wel altijd de eerste prijs winnen want ze kende alle woorden van alle populaire liedjes. Dat was iets dat je tenminste ook zonder geld | |
[pagina 12]
| |
kon doen. Gracia was arm, heel arm zelfs. Maar gelukkig bestaan in het leven ook dingen, die je toch kan hebben, ook al heb je geen geld. Haar naam bijvoorbeeld; mama zei altijd dat ze wist dat ze arm was en dat ze daarom zo'n mooie naam aan haar dochter had gegeven: Altagracia! En Altagracia had nog iets meegekregen: een mooie stem; dat zei iedereen. Op school moest ze vaak voorzingen; ze voelde zich zo goed als ze zong want dat was een van de fijne dingen. Er waren genoeg andere dingen, die niet fijn waren; bijvoorbeeld de manier waarop mama zuchtte over geld dat ze niet had. Wanneer Gracia iets nodig had, durfde ze het dikwijls niet vragen omdat ze wist dat mama zou roepen: ‘Mijn gunst kind, waar moet ik het geld vandaan halen dan!’
‘Kunnen wij ook niet een keertje popki-patu doen?’ vroeg Whitney. ‘Maar dan moet je toch dingen hebben om te koken,’ zei Gracia. ‘Nou, als iedereen iets meebrengt, dan kan het toch best,’ zei Whitney weer. ‘En een pot, heb je een pot om in te koken?’ vroeg Gracia. ‘En een emmer om water te halen,’ riep Mariska. ‘Laten we mijn oma vragen, misschien kan ze ons | |
[pagina 13]
| |
een oude pot geven,’ zei Whitney terwijl ze opstond. De andere meisjes liepen met haar mee, nagekeken door de jongens. ‘Ehè meisjes hoor,’ riep Soeresh nog steeds in de boom. ‘Maar als ze echt gaan koken, ga je ook eten,’ wist Brian. De meisjes kwamen huppelend terug. ‘Ja, ja, oma gaat ons morgen een pot geven en ze heeft gezegd dat we bita-wiriGa naar voetnoot1 mogen plukken, dan kunnen we moksi-alesiGa naar voetnoot2 maken,’ riep Whitney. ‘Iedereen moet wat brengen.’ ‘Wij brengen rijst,’ riep Ashok; dat zou niet moeilijk zijn; in hun keuken stond altijd een grote zak rijst en als hij daaruit wat nam, zou niemand dat merken. ‘En wij brengen olie en garnalen; ik vraag ma-éh garnalen en uien,’ zei Mariska. Mariska woonde samen met haar zusje Rachelle bij haar grootmoeder, ma-éh. Ze woonden eigenlijk in de andere straat; waar hun grootmoeder een warungGa naar voetnoot3 had; hun erf grensde van achteren aan het erf naast dat van Whitney en Brian. Daar woonde een | |
[pagina 14]
| |
tante van Mariska en ze konden zo van het ene erf naar het andere lopen. De moeder van Mariska en Rachelle woonde in Holland en hun vader woonde op Billiton met een andere vrouw. Dikwijls gingen de meisjes voor een paar dagen bij hun vader logeren maar ze waren toch het meest bij hun grootmoeder, die veel van ze hield. Mariska kon gul garnalen en uien beloven want ze wist zeker dat ze alles wat ze wilde van ma-éh zou krijgen. Iedereen keek nu naar Gracia. Ze werd er verlegen van, ze had niets. ‘Ik zal een emmer brengen, voor water,’ zei ze snel. ‘Ja, maar wat breng jij voor 't eten dan?’ vroeg Whitney. ‘Zout en... en... enne blokGa naar voetnoot1,’ zei Gracia. ‘Afgesproken, morgen doen we het,’ zei Whitney. ‘Weet je wat? Laten we nu alvast hout gaan zoeken voor het vuur.’ Soeresh sprong van de laagste tak van de boom en kwam vlak voor Brian terecht. ‘Kom Brian, laten we gaan kijken op het voetbalveld.’ Het voetbalveld was niet een echt veld maar een onbebouwd terrein op de hoek waar de jongens van de straat voetbalden en met stokken twee goals hadden gemaakt. De drie jongens renden weg en de | |
[pagina 15]
| |
meisjes liepen zoekend over het erf. Na een half uurtje kwamen de jongens terug. Alleen Ashok had een paar droge takjes in de hand. ‘Daar is helemaal geen hout,’ zei hij teleurgesteld. ‘Wat hebben jullie?’ ‘Dat is toch niet genoeg. Met dit beetje hout, kan je echt niet koken,’ zei Soeresh, toen hij de paar takjes van de meisjes zag. ‘Dat weten we ook wel, maar we vinden niet meer,’ zei Whitney. ‘Ik weet waar we hout kunnen vinden,’ zei Gracia terwijl ze met haar hoofd knikte. ‘Waar dan?’ riepen de anderen. ‘Verderop hier, bij mij aan de overkant, op het erf van baas George,’ zei Gracia. Iedereen werd stil, want op het erf van baas George... daar durfden ze niet heen. Daar kwam al maanden niemand want daar spookte het...
Baas George was een oude man geweest die alleen in een huis woonde; twee erven verder dan het erf van Whitney en Brian, niet aan de kant van Ashok en Soeresh maar aan de andere kant. Zijn vrouw was al jaren dood. Hij had kinderen in Holland en Amerika. Iedereen in de straat kende baas George en sprak weleens met hem. Toen had de buurt hem een dag niet gezien maar niemand | |
[pagina 16]
| |
had daar verder iets achter gezocht omdat baas George weleens naar zijn zuster op Lelydorp ging. Maar het werden twee dagen. Tussen het erf van baas George en dat van Whitney en Brian, was het huis van een jong stel dat pas twee jaar in de straat woonde. Het echtpaar was overdag aan het werk. Op de derde dag kwam de jonge vrouw 's morgens Whitney's moeder roepen. Ze zei dat ze baas George al twee dagen niet hadden gezien en dat ze nu bang waren dat er iets met hem gebeurd was. Hij had niet gezegd dat hij voor lang weg ging en hij had niet gevraagd of ze zijn hond eten wilde geven, zoals hij altijd vroeg wanneer hij 's nachts wegbleef. Ze had de hond geroepen en wilde hem eten geven maar de hond deed vreemd, hij kwam niet maar jankte voortdurend. Whitney's vader was meteen meegegaan; hij had de achterdeur van het huis van baas George opengebroken en was kort daarna naar buiten gekomen. Hij had iets tegen zijn vrouw en de buurvrouw gefluisterd. De kinderen waren er niet bij geweest maar niet lang daarna had een buurvrouw Gracia's moeder geroepen en had iets gezegd. Gracia's moeder had geroepen: ‘Mi Gado!Ga naar voetnoot1’ Even later stond bijna de hele buurt op straat voor | |
[pagina 17]
| |
het huis van baas George en zagen ze hoe de politie kwam en een lijkenauto. Baas George was al twee dagen dood geweest en was misschien wel door een misdrijf om het leven gekomen want hij lag op de grond voor de kast waarvan de deur openstond en hij had een wond op het achterhoofd. Iedereen vond het erg en dagenlang werd over niets anders gesproken. Twee zonen en een dochter kwamen voor de begrafenis uit het buitenland. Ze logeerden niet in het huis maar kwamen er af en toe. Toen waren ze weer weg en het huis stond leeg. De politie had de zaak nu al maanden in onderzoek. Niemand wist meer hoe het was begonnen, maar opeens werd verteld dat er soms geluiden uit het huis kwamen, vreemde geluiden alsof er iemand schreeuwde of huilde. Gracia had het een keer duidelijk gehoord; haar moeder had het ook gehoord en had gezegd dat die man zijn geest niet kon rusten omdat men de moordenaar nog niet had gepakt. Gracia's broer, Dennis, had een avond toen hij laat thuiskwam gezien dat het net was alsof een licht door het huis bewoog. Het spookte daar; dat was zeker! Niemand ging ooit meer op dat erf!
En nu zei Gracia dat ze daar hout konden vinden. De kinderen keken elkaar aan. ‘Hoe weet je dat | |
[pagina 18]
| |
daar veel hout is?’ vroeg Whitney. Gracia haalde haar schouders op. ‘Zoveel bomen en toen het regende braken even zoveel takken af en vielen op de grond; niemand harkt of veegt dat erf.’ ‘Hmm, ik ben niet bang hoor. We gaan toch niet in het huis, we gaan gewoon even op het erf,’ zei Soeresh. ‘Durf jij dan?’ vroeg Brian. ‘Ja natuurlijk. Ach jongen, spoken bestaan niet hoor,’ zei Soeresh stoer. ‘Kom, laten we allemaal gaan.’ ‘En spoken kunnen overdag ook niets doen,’ wist Whitney. ‘We gaan niets van het huis aanraken, we gaan alleen even op 't erf, kom, je moet niet bang zijn,’ zei Ashok en hij begon alvast naar de straat te lopen. De andere kinderen volgden hem, eerst Soeresh en Whitney, daarachter Brian met Mariska en Rachelle en helemaal achteraan Gracia. De anderen hadden makkelijk praten; zij hadden niets gezien of gehoord maar Gracia die tegenover het erf van baas George woonde, had geluiden gehoord en Dennis had gezworen dat hij precies om twaalf uur 's nachts een licht had gezien dat zich aldoor verplaatste. ‘Hoe kon je dat zien? De gordijnen zijn dicht,’ had Gracia gevraagd. Maar Dennis had geantwoord dat | |
[pagina 19]
| |
je licht heel duidelijk kan zien, ook al zijn de gordijnen dicht. Gracia geloofde haar broer, mama geloofde hem ook. Was dat licht een spook geweest? Bij het erf van baas George stonden ze stil. Vooraan was een groene haag met hanga-lampu bloemen. Over het kleine slootje was een houten bruggetje. Soeresh ging als eerste over de brug en stond op het erf; hij liep drie stappen naar voren en keek achterom. ‘Kom no,’ riep hij ongeduldig en de anderen volgden. Het huis van baas George stond een beetje naar achteren en was niet helemaal zichtbaar van de straat. Er waren veel bomen en planten op het erf. Soeresh liep niet langs het huis maar een heel eind ervan af. Onder de manjaboom, die nu geen vruchten had, bukte hij zich en raapte een paar takken op. De andere kinderen deden hetzelfde. ‘Kijk, appels,’ fluisterde Ashok en wees naar de appelboom achter op het erf. ‘Laten we plukken, no,’ riep Brian en rende erheen, gevolgd door Ashok. ‘Doe niet hoor,’ zei Gracia geschrokken en ook Whitney riep: ‘Brian, nee! Als we hout zoeken, doen we niets maar ga geen appels plukken aan een boom die niet van jou is.’ Mariska had heel wat takken op haar arm liggen; | |
[pagina 20]
| |
ze pakte haar zusjes hand en zei: ‘Ik ga weg, ik heb al veel hout.’ Soeresh en de andere meisjes hadden ook armen vol en iedereen ging nu van het erf af; Brian en Ashok als laatsten. Op het erf van Whitney en Brian legden ze hun sprokkelhout bij elkaar; het werd een hele hoop. ‘Dat is wel genoeg,’ zei Ashok; hij haalde een appel uit zijn zak en hapte erin. ‘Je hebt toch appels,’ zei Gracia verontwaardigd. ‘Niet geplukt, maar van de grond opgeraapt,’ lachte Brian en haalde wel zes appels uit zijn zakken. Ashok had alle zakken vol, hij gaf een paar appels aan zijn broer. De meisjes kregen er elk een; Gracia aarzelde even voor ze hem opat. Ach, de geest van baas George zou vast niet boos worden. Toen riep de grote zus van Soeresh en Ashok. ‘We moeten naar huis,’ zei Ashok. ‘Wij gaan ook weg, tot morgen,’ zei Mariska. ‘Morgen doen we het, breng alles morgenvroeg, dan koken we een heerlijke popki-patu, doei,’ riep Whitney. ‘Tot morgen, doei,’ riepen Mariska en Rachelle. Gracia liep naar huis. Voor ze haar erf opging, keek ze naar het erf aan de overkant; ze hoopte vurig dat er niets met hen zou gebeuren omdat ze daar waren geweest. | |
[pagina 21]
| |
Mama was al thuis; ze was bezig te koken. ‘Ga je handen wassen en snij de kousebandGa naar voetnoot1,’ zei mama. ‘Weet de politie al wat er met baas George gebeurd is?’ vroeg Gracia terwijl ze voorzichtig de kousebanden in stukjes sneed. ‘Ik heb niets gehoord,’ zei mama. ‘Ik denk niet dat de politie nog echt zoekt; baas George was een arme man, daarom horen we niets meer. De familie wil dat erf verkopen, hmm... wie gaat een huis kopen waar misschien een moord is gebeurd.’ Gracia antwoordde niet; mama zou vast boos worden als ze hoorde, dat haar dochter was geweest op een erf waar het spookte. Het eten rook heerlijk. ‘Wat ruikt zo lekker, ma?’ vroeg Gracia. ‘Kip,’ zei mama. ‘Tante Friede moest kippenbouten klaarmaken; ik kreeg delen van de kip die tante niet nodig had. Ik maak alles klaar, we kunnen dat vandaag en morgen eten.’ ‘Heeft mama blok?’ vroeg Gracia nu. ‘Blok? Nee, blok heb ik niet nu, maar kip heeft van zichzelf al geur en smaak; je hebt geen bouillonblok nodig,’ zei mama. ‘Ga baden voor het donker wordt, dan kan je meteen eten.’ | |
[pagina 22]
| |
Toen Gracia in de badkamer was, hoorde ze haar broer Dennis thuiskomen en ze hoorde hem met mama praten. Dennis was zestien; hij was over naar de derde klas van de Technische school en in de vakantie mocht hij helpen in een autogarage op Ma Retraite. Hij verdiende geld; dat spaarde hij in een blikken doosje onder zijn matras want met dat geld wilde hij na de vakantie dure sportschoenen kopen en spullen voor school. Maar hij kocht vaak ook iets lekkers en als hij op zaterdag geld had ontvangen, gaf hij altijd wat aan mama en ook aan zijn zusje. Even later zat Gracia, gebaad en in haar slaapjurk | |
[pagina 23]
| |
achter een bord met rijst en kouseband en drie stukken vlees. Terwijl ze at, dacht ze aan morgen; ze zou geen blok kunnen meebrengen maar ze zou kippenvlees brengen. Ze zou nu niet alles opeten, twee stukken bewaarde ze voor morgen, dan bracht ze die voor de popki-patu. Dan had ze iets goeds; iets wat vast geen van de anderen zou brengen. Het zou zijn alsof ze niet arm was. Na het eten hielp Gracia mama met opruimen; Dennis kleedde zich aan en ging uit. Gracia vond het jammer dat hun televisietoestel al zo lang kapot was en ze al maanden geen t.v. had kunnen kijken. Maar gelukkig hadden ze nog een kleine radio in huis; ze zette die aan en luisterde naar de muziek. Bijna alle liedjes kon ze hardop meezingen en dat deed ze het liefst. |
|