No kwik in ons bos
(2017)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermdBernharddorpDe volgende dag is ze op school. Wat een grote school. In haar klas, de vijfde klasGa naar eindnoot* zitten wel dertig kinderen. Alle soorten kinderen: indiaans, creools, Hindustaans, Javaans en ook een paar van wie Marisa | |
[pagina 46]
| |
niet weet wat ze zijn. Iedereen vindt dat heel gewoon, want ze praten en lachen allemaal met elkaar. Net als thuis in Arawina begint de dag met het hijsen van de vlag en het volkslied zingen. In de klas zegt de juf: ‘Jongens en meisjes, we hebben een nieuwe klasgenoot. Dat is Marisa en ze komt van heel ver. Zullen we allemaal ons best doen om Marisa zich thuis te laten voelen?’ en de hele klas roept in koor: ‘Ja juffrouw!’ Marisa zit op de derde bank naast een meisje dat Danitsha heet. Ze is erg donker, heeft leuke kleine vlechtjes met kraaltjes onderin. Ze lacht naar Marisa wanneer die verlegen in de bank naast haar schuift en zegt: ‘Kom zitten, we hebben spreekbeurt.’ De juf zegt: ‘Wie hebben vandaag de spreekbeurt?’ Twee kinderen steken hun vinger omhoog. Juf zegt: ‘Winsten en Ashna. Hebben jullie je goed voorbereid? Wie zal beginnen?’ Allebei kinderen roepen: ‘Ik, ik!’ De juf lacht en zegt: ‘Zullen we Ashna maar laten voorgaan?’ Ashna staat op. ‘Zo Ashna, waarover ga je vertellen?’ ‘Over cicaden, siksi yuruGa naar voetnoot*,’ zegt Ashna. Twee jongens doen: ‘Sjr sjr!’ ‘Stil jongens! Goed luisteren! Ashna begin maar!’ Marisa luistert. Ze kent een siksi yuru wel, maar wist niet dat die krekel of cicade heette en alles wat Ashna vertelt is nieuw. Zij besluit haar verhaal met: ‘En vroeger wisten kinderen dat ze naar huis moesten wanneer de siksi yuru ging sjirpen, want dan wordt | |
[pagina 47]
| |
het donker en mochten kinderen niet meer buitenspelen.’ Marisa vraagt zich af of zij ook een spreekbeurt zal moeten houden. Dat durft ze vast niet en waarover zou ze moeten vertellen? Ashna krijgt een negen. Dan is het de beurt aan Winsten. Dat is een leuke bruine jongen met krullend haar. Marisa weet niet of hij indiaan is of iets anders. Hij lacht al voordat hij begint. ‘Ik ga vertellen waarom het hier Bernharddorp heet,’ zegt hij. ‘Ach, dat weten we toch!’ zeggen een paar kinderen. ‘Nou, waarom dan?’ vraagt Winsten. ‘Naar prins Bernhard!’ roepen ze allemaal. ‘Wacht even; wie is prins Bernhard?’ vraagt de juf. ‘De prins van Holland!’ roepen een paar kinderen en anderen roepen: ‘De opa van de koning!’ ‘De opa van welke koning?’ vraagt de juf. ‘Koning Willem-Alexander!’ brult de halve klas. ‘Is dat onze koning?’ vraagt de juf nu. ‘Nee!’ roepen ze allemaal. ‘Hij is koning van Holland!’ en één roept erachteraan: ‘Suriname heeft geen koning maar een president.’ ‘Maar weet je ook waaróm dit dorp naar prins Bernhard heet?’ vraagt Winsten heel nadrukkelijk. Nee, dat weet de klas niet. ‘Okay, luister goed naar Winsten!’ zegt de juf. Winsten begint: ‘Lang geleden, toen Suriname nog een kolonie van Holland was, waren er geen wegen; alleen plantages aan rivieren en de stad en in het verre binnenland indianen- en marrondorpen. Na de afschaffing van de slavernij werd er veel goud gevonden. Om makkelijk bij het goud te komen, liet gouverneur Lely een spoorlijn maken en gingen de mannen met de trein naar de goudvelden. De opa | |
[pagina 48]
| |
van mijn opa was nog maar een jongen en woonde in een dorp, ver in het binnenland, toen zijn vader besloot om dichter bij de stad te komen wonen. Bij de 25-kilometerpaal langs de spoorbaan kapten ze een stuk bos open en maakten hun dorp. Er kwamen nog meer indianen bij wonen. Toen was het oorlog: de Tweede Wereldoorlog! Omdat in de bodem van Suriname zoveel bauxiet zat, dat men nodig had om vliegtuigen te maken, kwamen hier in de oorlog veel soldaten uit Amerika, zodat andere landen het bauxiet niet konden weghalen. Die Amerikaanse soldaten legden het vliegveld Zanderij aan en ook de weg van Zanderij naar de stad. In de oorlog kwam prins Bernhard voor een paar dagen op bezoek. Hij had nog nooit indianen gezien en liet de gouverneur weten dat hij echte indianen wilde ontmoeten. De gouverneur wist dat er bij de 25-kilometerpaal een indianendorp was en stuurde een bericht dat alle mensen van het dorp mooi geverfd en met hoofdtooien op aan de weg moesten gaan staan, en naar de prins moesten wuiven wanneer hij in de auto van Zanderij naar Paramaribo zou rijden. Dat is ook zo gebeurd; maar toen de prins die indianen zag, riep hij: ‘Stop! En hij stapte uit om ze van dichtbij te zien en aan te raken. Ze gaven hem pijl en boog en snoeren met tijgertanden. De opa van mijn opa gaf hem een hoofdtooi en de prins vroeg: “Van waar zijn jullie?” Opa zei: “Van een dorp hier vlakbij,” en de prins vroeg: “Hoe heet dat dorp?” Toen zei mijn opa: “Ons dorp heeft geen naam, maar misschien kan u 't een naam geven.” De prins zei toen: “Wel, geef het dan mijn naam: Bernhard; dus Bernharddorp!” En dat is gebeurd! Nu weet je dus waarom ons dorp Bernharddorp heet!’ | |
[pagina 49]
| |
Alle kinderen klappen in hun handen en de juf zegt: ‘Dat heb je heel goed verteld! Welk cijfer moeten we aan Winsten geven?’ Alle kinderen roepen: ‘Een tien, een tien!’ En de juf zegt lachend: ‘Ja hoor, een tien!’ Marisa heeft alles gevolgd. Wat zijn deze kinderen flink! Ze praten ook zo goed. Dit zal ze nooit kunnen. Wat als zij een spreekbeurt heeft? Waarover zal ze vertellen? Ze zullen vast niet ‘een tien een tien’ roepen. Ze zucht en denkt aan de school thuis waar ze mooie cijfers kreeg. Maar ze hoefde daar geen moeilijke spreekbeurt te houden.
Mama gaat elke dag vroeg weg en komt pas tegen donker weer thuis. Marisa weet niet wat ze de hele dag doet. Zit ze aldoor aan Chereo's bed? Marisa gaat graag naar school; ze vindt het steeds leuker worden. Als ze na school thuis is, helpt ze de oude vrouw, die ze ook Kuni noemt, met hout zoeken om te koken, groenten snijden; ze bezemt het terras en het kamertje en soms vraagt de vrouw van basya Ramon of ze ook in huis wil vegen. Dat doet ze graag; ze kijkt naar alle foto's aan de muur en mooie dingen die op tafeltjes in de voorkamer staan. Daarna gaat ze op een bankje voor de deur van het kamertje van Kuni zitten en leest ze in haar tijdschrift. Niet alle verhalen zijn even mooi, toch leest en herleest ze alles. Mama komt thuis als het al donker is, ze brengt meestal iets mee: een gerookte vis, een bosje groenten of een flesje olie. Dat geeft ze aan Kuni, die altijd een bordje eten voor mama klaar heeft. Mama zegt niet veel, ze zucht en kijkt heel verdrietig, vindt Marisa. Op een avond zit ze een hele tijd zwijgend voor zich uit te kijken en als Marisa vraagt: ‘Mama, | |
[pagina 50]
| |
hoe is 't met Chereo?’ zegt ze zacht: ‘Zijn haar is weg, hij heeft geen haar meer!’ Ze zijn al meer dan drie weken in Bernharddorp, wanneer de juf op een ochtend zegt: ‘We hebben de leesboekjes al uit en we hebben nog geen nieuwe, maar ik heb voor jullie een heel mooi lesje hoor. 't Is wel lang; we lezen het in een paar keer; kijk maar!’ en ze laat zien dat ze een stapel blaadjes in de hand heeft. Twee jongens mogen die uitdelen. Marisa kijkt op het blaadje op haar tafeltje. Het is helemaal volgedrukt en er staat boven: ‘Rosa stond niet op.’ Marisa begint meteen te lezen. 't Is een verhaal over een vrouw die Rosa heet en in een bus zit. Ze is nog in 't begin van het verhaal, als ze de juf hoort zeggen: ‘Marisa, vandaag mag jij lezen. Begin maar!’ Marisa leest; ze vindt het spannend; 't gaat niet over kinderen, maar over een plaats Montgomery in Amerika waar zwarte mensen in de bus moeten opstaan en hun plaats aan witte mensen moeten geven en Rosa wil niet opstaan. De buschauffeur stopt de bus en laat de politie komen en die neemt Rosa mee. De kinderen laten duidelijk merken dat ze het niet eens zijn met wat er in het verhaal gebeurt. ‘San!’Ga naar eindnoot* roept Winsten, een andere roept: ‘Jongu!’Ga naar eindnoot** en Danitsha naast Marisa maakt een grote tyuri.Ga naar eindnoot*** Eén jongen steekt zijn vinger op en vraagt: ‘Juf, is dit echt gebeurd?’ De juf vertelt dat 't echt gebeurd is, niet nu, maar zo'n zestig jaar geleden; want in Amerika was de | |
[pagina 51]
| |
slavernij wel afgeschaft, net als in Suriname in 1863, maar in het zuiden hadden gekleurde mensen helemaal geen rechten. Ze mochten wel werken voor witte mensen en er waren scholen voor hun kinderen, want die mochten niet op dezelfde scholen zitten als blanke kinderen, zwarten mochten niet in restaurants of in bioscopen van blanken komen. Dat waren wetten van 't zuiden; het heette segregatie, dat betekent: gescheiden. Maar eigenlijk was het: alle rechten voor blanken en heel weinig rechten voor zwarten. Ze mochten wel in dezelfde bus rijden, maar blanken zaten voorin en zwarten achterin; en als er voorin geen plaats was, moesten de gekleurden achterin opstaan en hun plaats aan een witte persoon geven. En dat had Rosa Parks geweigerd te doen. ‘En dan kwam de politie haar pakken alsof ze een dief was!’ roept Winsten. De juf knikt: ‘Ja, zo was het toen daar.’ ‘Ging ze naar de gevangenis?’ vraagt een ander kind. ‘Ze kreeg een boete en als ze die niet zou betalen, zou ze wel in de gevangenis gaan!’ zegt de juf. Danitsha maakt weer een tyuri: ‘Ze zijn gek! Gelukkig woon ik niet daar!’ ‘Maar nu is het gelukkig niet meer zo, want laat me jullie vertellen hoe het verder is gegaan,’ zegt de juf. Ze vertelt dat zoveel mensen hadden gehoord wat er met Rosa gebeurd was en dat alle gekleurden toen besloten, dat ze niet meer met de bus gingen. Alle gekleurde mensen gingen lopen of ze betaalden samen een taxi of ze kregen een lift. ‘Vaak kregen ze een lift van blanke mensen die ook tegen die regels en wetten van het zuiden waren, hoor!’ zegt de juf, ‘en weet je wat? Die bus-boycot heeft bijna een jaar | |
[pagina 52]
| |
geduurd; de mensen hebben het volgehouden. En die busmaatschappij verdiende bijna geen geld meer, want de meeste mensen die met de bus zouden moeten reizen, waren zwarte mensen. En toen zijn die regels wel veranderd.’ De juf vertelt verder over de man die de grote leider was van deze actie en nog meer acties om gelijke rechten voor blank en zwart te krijgen: Martin Luther King! ‘Er volgden nog meer acties en protesten om te laten merken dat segregatie onzin was en dat alle mensen gelijke rechten moesten hebben. Martin Luther King was zelf dominee en hij hield zijn mensen voor dat ze nooit moesten vechten of oorlog voeren, want met oorlog maak je alles kapot en dat geeft alleen verdriet. Wel protesteren maar zonder geweld. Zoveel mensen sloten zich aan en in 1963 heeft hij een geweldig grote protestactie georganiseerd: de Mars naar Washington; de hoofdstad van Amerika. Wel driehonderdduizend mensen hebben in optocht gelopen naar Washington om te laten zien dat zwarten ook burgers van Amerika waren en dat ze gelijke rechten als blanken moesten hebben. En dat ga ik jullie nu laten zien,’ besluit ze, en ze zet iets op tafel en gaat naast de tafel zitten. Er gaat een lichtje branden op de muur en er komt een film. Ze zien honderden, duizenden mensen achter elkaar langzaam lopen. Juf vertelt verder: ‘In Washington heeft Martin Luther King een speech gehouden. Die is heel beroemd geworden. Ze zien nu King op de muur; hij praat. Hij praat in 't Engels, ze verstaan 't niet, maar hij zegt elke keer: ‘I have a dream!’... Dat verstaan ze wel. ‘Wat zegt hij?’ vraagt juf en alle kinderen roepen: ‘Ik heb een droom!’ | |
[pagina 53]
| |
‘Weten jullie wat die droom was?’ vraagt de juf. Winsten weet het en nog twee meisjes. Ze steken hun vinger op! ‘Zeg 't maar Winsten!’ zegt juf en Winsten roept hard: ‘Dat op een dag blanken en zwarten gezamenlijk aan de tafel zouden zitten!’ Marisa zegt zelf niets. Ze luistert en kijkt naar die kinderen die zoveel weten en dat ook hardop durven te zeggen. Zal zij dat ook kunnen? De juf kijkt op haar horloge. ‘Jongens, we moeten verder! Voor vandaag is 't genoeg, volgende keer gaan we hiermee verder, maar nu is 't tijd voor rekenen. Winsten roept: ‘Maar juf, juf! Ze hebben hem toch doodgeschoten, King is toch vermoord?’ Marisa schrikt ervan. Juf zegt: ‘Ja, dat is zo; hij is vermoord! En 't is natuurlijk heel bizar dat iemand die zelf nooit geweld gebruikte, door geweld om 't leven kwam.’ Marisa kent 't woord bizar niet, maar toch weet ze wat de juf bedoelt. Ze zegt zachtjes voor zich: ‘Bizar, bizar.’ Dan hoort ze de juf zeggen: ‘Maar zijn gedachten zijn niet vermoord. Dat is er nog: geweldloos verzet. Daarvan hebben veel mensen geleerd en zo blijft hij dus voortleven! Volgende keer gaan we praten over anderen die ook met geweldloos verzet veel hebben bereikt! Maar nu rekenen; kom Winsten, je mag de boekjes uitdelen.’ Marisa is met haar hoofd niet echt bij de sommen, want ze denkt niet alleen aan Martin Luther King maar ook aan wat ze zelf heeft gelezen over Nelson Mandela. De man die was opgekomen tegen Apartheid in Zuid-Afrika. Zij durfde niet haar vinger op te steken om iets te zeggen zoals de andere kinderen, want anders had ze verteld dat zij gelezen had over Mandela of Madiba, zoals ze hem in zijn land | |
[pagina 54]
| |
| |
[pagina 55]
| |
noemden. Opeens weet ze het: haar spreekbeurt! Wanneer zij spreekbeurt heeft, zal ze praten over Nelson Mandela. Met haar potlood in de hand staart ze voor zich uit. Ze moet goed oefenen, denkt ze. Ja oefenen, maar zal ze durven? Zullen ze haar niet uitlachen? Zullen ze misschien denken dat ze niet vlot genoeg praat omdat Nederlands niet echt haar taal is? 't Is wel moeilijk hoor, ze zucht! De juf kijkt op en zegt: ‘Gaat 't niet Marisa?’ Ze schrikt ervan, mompelt: ‘Ja juf’ en gaat vlug door met haar sommen. Als ze 's middags naar huis loopt, denkt ze over wat ze die dag op school gehoord heeft. Bij het huis ziet ze Roy en één van de nichten op het terras zitten. Ze groet beleefd en de nicht zegt: ‘Dag Marisa. Kom even hier! Hoe gaat 't op school? Kan je goed meekomen?’ ‘Ja mevrouw!’ zegt Marisa. ‘Nou, wat hebben jullie vandaag gedaan?’ vraagt nicht lachend. ‘Gelezen over Rosa Parks en juf heeft veel verteld over Martin Luther King,’ zegt Marisa. Roy werkt op zijn laptop; hij kijkt eerst niet op, maar als Marisa dat zegt, roept hij meteen: ‘Wat? Over Martin Luther King! Jij, in jullie klas?’ Marisa schrikt ervan. Mag dat dan niet? Ze kijkt vragend naar Roy. ‘Is dat echt zo?’ vraagt hij; ‘over Martin Luther King? Geweldig hoor! In de vijfde klas! En je snapt het!’ Nu is Marisa verbaasd. Waarom zou ze het niet snappen? Roy zegt: ‘Kijk daarmee ben ik bezig: ik maak een werkstuk over Martin Luther King en geweldloos verzet! Zal ik je dat laten zien? Kijk maar!’ En hij draait de laptop zo dat Marisa het kan zien en werkelijk, ze ziet hetzelfde wat ze in de klas heeft | |
[pagina 56]
| |
gezien. ‘Ja, ja! dat is het! Juf heeft zoveel verteld over dat er wetten waren en dat door die geweldige optocht met al die mensen die wetten nu niet meer geldig zijn in Amerika,’ zegt ze terwijl ze gespannen op de laptop kijkt. Ze voelt zich groot en belangrijk omdat die grote Roy, die al bijna een man is, dezelfde dingen leert als zij. Nog een hele tijd zit ze op het terras en praat met Roy. ‘Ik kan je nog meer laten zien!’ zegt hij, ook over de andere grote leiders die met geweldloos verzet veel bereikt hebben.’ ‘Ik weet het,’ zegt Marisa. ‘Nelson Mandela! In Zuid-Afrika!’ ‘Ook dat weet je!’ roept Roy en hij schreeuwt zo hard dat zelfs de nicht moet lachen. Marisa lacht ook. Waarom moet Roy zo schreeuwen? ‘Ja, ik weet 't, ik lees elke dag over hem.’ ‘Waar dan?’ vraagt Roy. ‘Ik heb een tijdschrift en daarin staat alles,’ zegt Marisa trots. ‘Heb je dat hier? Mag ik 't zien?’ vraagt Roy. Marisa gaat snel naar het kamertje om het tijdschrift te halen. Roy bladert erin. ‘Ja, ik zie het. Een heel artikel over Nelson Mandela.’ Marisa begrijpt zelf niet hoe ze het durft, maar ze begint zomaar te vertellen wat ze weet. Dat in Zuid-Afrika het systeem van Apartheid bestond, waardoor de gekleurde mensen bijna of geen rechten hadden, alles was voor de witten. Nelson Mandela die zelf advocaat was, protesteerde hiertegen, niet met geweld, maar zo dat de regering zou begrijpen dat Apartheid niet goed was. Dat hij werd opgepakt en in de gevangenis werd gegooid op Robbeneiland, waar hij in de zon in een steengroeve moest werken. ‘Er waren haaien om dat eiland en de zee was heel | |
[pagina 57]
| |
gevaarlijk, dus niemand kon vluchten en pas na 28 jaar kwam hij vrij hoor,’ zegt Marisa, ‘en weet je, toen hij vrijkwam, heeft hij gewoon met die witte mensen gepraat en die president, hij heette De Klerk, wilde wel naar hem luisteren. En toen is Apartheid uit de wet gehaald en Mandela werd de eerste president van het nieuwe Zuid-Afrika.’ Roy luistert vol aandacht en zegt: ‘Meisje, je bent knap hoor. Geweldig dat je dit allemaal weet en ook zo goed kan vertellen.’ Marisa voelt zich heel goed. Ze is niet meer verlegen: ‘We krijgen spreekbeurt op school en wanneer 't mijn beurt is, ga ik over Nelson Mandela vertellen.’ ‘Heel goed!’ zegt Roy; ‘dat zal een mooie spreekbeurt zijn, maar eigenlijk moet je dan meteen ook vertellen over Gandhi; dan heeft je klas gehoord over alle drie grote leiders.’ ‘Gandhi? Wie is dat? ik weet niets over Gandhi,’ zegt Marisa en ze voelt zich weer onzeker en is bang dat 't dan moeilijk wordt. Gandhi was ook zo'n volksleider, in India. Net als Martin Luther King en Nelson Mandela deed hij dit met geweldloos verzet en hij heeft ook veel bereikt. Ik maak een werkstuk hierover. Ik lees en zoek op internet. Zo maak ik mijn werkstuk. 't Waren geweldige mannen! Grote leiders. Ze hebben echt de wereld een stukje beter gemaakt!’ Marisa ziet Kuni uit 't kamertje komen en denkt dat ze moet gaan helpen. ‘Mag ik weer komen kijken?’ vraagt ze en Roy zegt: ‘Natuurlijk, zoveel als je wilt; kijken, praten, lezen en dan zal ik je alles vertellen over Gandhi.’ | |
[pagina 58]
| |
De volgende morgen zegt mama: ‘Vandaag is er geen school, kleed je aan en ga mee naar de stad.’ Dat wil Marisa wel; ze heeft Chereo al zo lang niet meer gezien. Ze gaan naar de stad, maar mama gaat niet meteen naar het ziekenhuis. Ze lopen in de stad in een drukke winkelstraat. Het is zo druk, zo veel mensen, zo veel lawaai. Rijen auto's naast elkaar die allemaal langzaam rijden. Er komt blauwe rook van achter uit de auto's; stinkende rook, vindt Marisa. Waar gaat mama nu naartoe, vraagt ze zich af. Op een grote hoek gaat mama dicht tegen de muur van een winkel staan; ze haalt uit de plastic zak die ze bij zich heeft een lap, spreidt die op de grond en legt op die doek een hangmat, twee snoeren van pitten, een schouderdoek en een kleine boog met pijlen. Ze gaat er zelf naast zitten en beduidt Marisa dat ze ook moet gaan zitten. O, dat doet mama dus overdag, denkt Marisa; ze is niet de hele dag bij Chereo in 't ziekenhuis maar zit hier met die spullen. ‘Verkoop je veel?’ vraagt ze. ‘Soms,’ zegt mama, ‘niet altijd, maar we moeten toch geld hebben voor de bus en om te eten.’ Ze zitten daar de hele ochtend; honderden mensen gaan voorbij; de meesten kijken nauwelijks naar die indiaanse vrouw en het meisje die daar op de grond zitten, maar een jonge witte vrouw en een bruine man stoppen en de vrouw vraagt wat de hangmat kost. ‘Tweehonderd,’ zegt mama. De vrouw kijkt de man aan en fluistert: ‘De winkel is duurder.’ Dan zegt ze ‘Honderdtachtig,’ mama knikt en rolt de hangmat op en geeft die af. Later kopen twee vrouwen de snoeren en armbandjes. Marisa krijgt honger; mama geeft geld en zegt dat ze aan de overkant in de winkel twee broodjes moet kopen. Marisa moet oversteken. Ze | |
[pagina 59]
| |
vindt het eng, gaat bij de andere mensen staan die ook zullen oversteken en loopt snel over het zebrapad wanneer het licht voor het verkeer rood is. Het is erg warm en er zijn minder mensen op straat wanneer mama eindelijk opstaat, de doek en de spullen in de plastic zak doet en zegt: ‘We gaan de bus nemen.’ Een half uurtje later zijn ze bij het ziekenhuis; ze lopen net op het terrein of Marisa ziet een bekende figuur in een witte doktersjas. Dat is dokter Sharon. Ze rent naar haar toe en pakt haar hand. Dokter Sharon draait zich om: ‘O Marisa!’ roept ze: ‘Wat goed dat ik je zie. Hoe gaat het?’ Als mama dichterbij komt, vraagt dokter Sharon: ‘Is het gelukt op Bernharddorp?’ Mama zegt: ‘Ja dokter, dank je dokter.’ ‘Gelukkig, dus jullie logeren daar,’ zegt dokter, ‘en hoe is het met je broertje, hoe gaat het met Chereo?’ ‘Zijn haar is weg,’ zegt Marisa. ‘Ja dat komt door de medicijnen,’ zegt dokter Sharon, ‘maar het komt terug hoor. Hij krijgt al zijn haar terug. Wees maar heel lief voor hem Marisa,’ en dan zachter: ‘En ook voor je moeder. Daag!’ Ze gaan naar binnen. In de kamer zijn bijna alle bedden leeg, alleen Chereo ligt er en aan de andere kant in een bed met tralies slaapt een klein jongetje. Chereo kijkt op wanneer ze binnenkomen. ‘Marisa, mama,’ zegt hij met een diepe zucht. Marisa schrikt van Chereo. Ze wist dat hij geen haar had, maar wat ziet hij er anders uit! 't Is alsof hij een vreemd jongetje is. ‘Ben je alleen? Waar is je vriendje?’ vraagt ze wijzend op het bed. ‘Hij is naar huis,’ zegt Chereo pruilend. ‘Die andere daar mocht ook naar huis. Iedereen gaat naar huis, alleen ik niet. Wanneer mag ik naar huis?’ Hij begint | |
[pagina 60]
| |
te huilen. ‘Ik wil naar huis. Ik wil niet hier blijven; ik wil niet ziek zijn. Ik zie papa niet en Alwin. Ik wil weg. Mama, kom laten we weggaan. Alsjeblieft, ik wil naar huis, naar huis.’ Mama zegt niets; ze aait over Chereo's arm en schudt haar hoofd. Marisa heeft erg te doen met haar broertje; het liefst zou ze meehuilen, maar dat kan niet, dus ze zegt: ‘Als je beter bent Chereo, als je beter bent, gaan we naar huis. Nog even.’ ‘Hoe lang nog? 't Is al zo lang; ik krijg zoveel vieze medicijnen en nu heb ik een kale kop. Ik wil niet!’ huilt Chereo. Marisa haalt uit haar broekzak een flesje limonade: ‘Kijk, wat ik voor je heb, niet huilen,’ zegt ze. Chereo drinkt de limonade en vraagt nasnikkend: ‘Wanneer gaat papa komen en Alwin?’ ‘Ze gaan vlug komen, toch mama?’ zegt Marisa en kijkt naar mama, maar die kijkt haar niet aan. Ze heeft haar gezicht afgewend en Marisa ziet dat ze over haar ogen veegt. Een zuster komt binnen: ‘Dag mevrouw, dag zus van Chereo,’ zegt ze, ‘hier is je pap, jongen; alles opeten hoor. Laat mama zien hoe flink je bent.’ Chereo eet gehoorzaam de pap op, zijn ogen vallen dicht; hij wil wakker blijven, maar 't lukt niet. ‘Ik ben moe,’ zucht hij. ‘Ga maar slapen,’ zegt Marisa. ‘We gaan nu weg, maar we komen gauw weer.’ Als Chereo slaapt, lopen ze op hun tenen de kamer uit. Op straat loopt mama voor haar, Marisa sjokt erachter; ze gaan naar de bus. Marisa moet aldoor aan haar broertje denken. Ze wil zelf ook huilen; ze heeft een diep verlangen naar huis, naar de rivier, het bos, het leven van vroeger. Het verlangen is zo groot en intens dat het als een erge pijn in haar buik en borst voelt. Mama loopt snel, ze kijkt naar de grond en ziet niet dat Marisa | |
[pagina 61]
| |
achter haar langzamer loopt want het meisje is zo verdrietig; ze wil bijna op de grond gaan zitten en huilen, huilen. Terug in Bernharddorp is het al donker, Marisa gaat even in de badkamer om zich te wassen en daarna gaat ze meteen in haar hangmat liggen. Ze heeft leren bidden en ze heeft ook geleerd dat je aan God iets mag vragen. Ze vouwt haar handen en bidt, ze smeekt God om alsjeblieft haar broertje beter te maken. Ze ligt nog lang wakker in haar hangmat; ze denkt aan haar huis, de rivier, het bos, papa, Alwin, juf Olga op school in Arawina, Njahwi. Ze verlangt naar het geluid van de rivier en de sula's, de geluiden van het bos, de geur van het bos. 't Is alsof ze dokter Sharon hoort zeggen: ‘Pas als je iets niet meer hebt, dan mis je het en dan besef je hoe bijzonder 't was.’ Marisa huilt zichzelf in slaap. |
|