No kwik in ons bos
(2017)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermdIn de stadAls ze uitstappen, duizelt het Marisa even. 't Licht is zo anders, zo fel, en de geur is vreemd. Ze lopen naar een gebouw met een blauw dak. De man zegt: ‘We hebben onze auto hier; we kunnen je wel even afzetten. Waar woon je?’ ‘Dat is erg aardig; dank je wel. In de Prinsessestraat,’ zegt dokter Sharon. ‘En zij?’ vraagt de man, wijzend op Marisa. ‘Zij gaat met me mee; ik breng haar morgen wel naar 't ziekenhuis, dan zal ze haar moeder daar ontmoeten.’ Buiten het gebouw ziet Marisa heel wat auto's. Van plaatjes en internet weet ze dat dit auto's zijn. Ze zijn allemaal verschillend, niet even groot en met veel kleuren. De man en vrouw stappen voorin bij een | |
[pagina 36]
| |
grote auto en dokter Sharon houdt een deur voor haar open. Marisa gaat zitten, de bank voelt zacht aan. Ze kijkt voorzichtig om zich heen en realiseert zich: nu zit ik in een auto! Dan start de motor en ze rijden. Ze kijkt door het raampje naar buiten. Huizen, overal huizen en auto's. In alle auto's zitten mensen. Ze ziet geen mensen op straat lopen. Dan stoppen alle auto's bij een rood licht. Dat moet een verkeerslicht zijn; ze heeft op school in een lesje gelezen, dat auto's moeten stoppen als het licht rood is en dat ze weer mogen rijden als het groen is. Nu ziet ze mensen, twee vrouwen die de straat oversteken. Dan rijdt de auto verder. Huizen, grote gebouwen, nog grotere gebouwen, auto's aan de ene kant en aan de andere kant. Het duizelt Marisa. Ze leunt achterover en doet haar ogen dicht. De auto stopt. Dokter Sharon doet het portier open: ‘Kom Marisa, we zijn er!’ En tegen de man en de vrouw: ‘Hartelijk dank, jullie wel thuis; we zien elkaar wel, hè.’ Marisa is ook uitgestapt, ze omklemt nog steeds de plastic zak waarvan het lusje stuk is en loopt achter dokter Sharon aan. Die haalt een sleutel tevoorschijn en doet een deur open. Ze gaan dan een trap op. Dokter Sharon roept: ‘Joehoe, ik ben er!’ en meteen verschijnt een witte vrouw boven aan de trap, die roept: ‘O, gelukkig meid, we maakten ons al zorgen!’ Als dokter Sharon boven is, vallen ze elkaar om de hals. Lachend zegt Sharon: ‘Avontuur op avontuur! Maar eind goed, al goed hoor!’ Dan ziet de witte vrouw Marisa en zegt: ‘En wie hebben we hier?’ ‘Dat is Marisa! Ik breng haar bij haar moeder!’ zegt dokter Sharon. ‘Wanneer dan? vandaag nog?’ vraagt de vrouw. | |
[pagina 37]
| |
‘Nee,’ zegt dokter Sharon, ‘vandaag niet meer. Morgen. Nu zijn we moe! We gaan douchen, eten en dan lekker slapen! Kom Marisa, zet je zak maar hier in de kamer en ga zitten.’ De witte vrouw zegt: ‘Zo Marisa, welkom hoor. Ik heet Froukje. Let maar niet op de rommel. Hier wonen vier stagiaires; ik ben wel netjes, maar de anderen niet!’ Ze lachen allebei. ‘Menno komt straks naar huis, zal ik vragen of hij eten meeneemt?’ zegt Froukje. ‘Wat wil je?’ ‘Och, maakt niet uit. Bami of zo,’ zegt dokter Sharon terwijl ze op de bank gaat zitten en haar benen uitstrekt. ‘Het was grandioos! Wat een land wat een land, maar ik ben wel moe hoor, ik denk dat het komt van alle indrukken.’ ‘Geen wonder, je ging weg voor één dag en je bent drie dagen weggebleven,’ roept Froukje. Ze pakt haar mobieltje en belt. Marisa kijkt rond. Waar slapen deze mensen, vraagt ze zich af; ze ziet geen hangmatten, geen bedden, alleen de stoelen en een bank en een groot zwart ding dat vast de televisie is. ‘Marisa, ga jij alvast douchen,’ zegt dokter Sharon. Marisa kijkt verbaasd. Wat bedoelt de dokter dan? ‘Douchen, baden,’ zegt dokter Sharon. Nu is Marisa nog verbaasder. Waar moet ze baden? Waar is de rivier of kreek? ‘Wacht, ik wijs je,’ zegt dokter Sharon terwijl ze opstaat. Ze doet een deur open van een klein wit glimmend kamertje. ‘Dit is de badkamer en hier is de douche,’ ze draait aan een knop in de muur en alsof het regent komt uit een rond schijfje water naar beneden. ‘Kijk hier is zeep; je moet je eerst inzepen en dan afspoelen. Wacht, ik geef je een handdoek en | |
[pagina 38]
| |
schone kleren,’ zegt dokter Sharon en ze komt even later terug met een handdoek, een shirt en een nieuw onderbroekje. ‘Spoel je broekje maar uit, hang het hier en draai de kraan goed dicht als je klaar bent.’ Als Marisa een poosje later met natte haren uit de badkamer komt, is er net iemand binnengekomen. Een lange witte man met kort stekelig bruin haar. ‘Dat is Menno,’ zegt dokter Sharon; ‘hij woont ook hier. Wat heb je meegebracht Menno?’ ‘Bami, dat wilde je toch, avonturierster. Jij lekker in het binnenland over sula's varen en ons hier laten werken hè!’ Ze lachen allemaal en gaan aan tafel zitten. ‘Kom Marisa, kom eten,’ zegt dokter Sharon en doet iets op een bord. Dit heeft Marisa nog nooit gezien. Wat is dit? 't Lijkt niet op eten. Ze kijkt verschrikt naar het bord. ‘Ken je geen bami?’ vraagt Froukje en Marisa schudt van nee. ‘Proef maar. 't Is best lekker,’ zegt dokter Sharon. ‘Dit is Javaans eten. Je weet toch wel wat Javaans is?’ Marisa knikt. 't Ruikt wel lekker. Ze kijkt wat dokter Sharon doet en probeert ook met de vork een paar sliertjes naar haar mond te brengen. Ja, 't smaakt wel. Ze knikt nog eens en neemt een grotere hap, waarbij de sliertjes uit haar mond hangen. Ze lachen allemaal. ‘Weet je ook wat Hindustaans eten is?’ vraagt Froukje. Marisa knikt: ‘Roti,’ zegt ze met volle mond en ze verslikt zich bijna. ‘Dat zal je morgen eten, want dat is Menno's lievelingskostje,’ zegt Froukje. Op een kampeermatrasje naast het bed van dokter Sharon moet Marisa slapen, maar ze ligt nog lang wakker, want 't is allemaal zo vreemd. Ze hoort af en toe iets maar de meeste tijd is 't zo stil, zo nadrukke- | |
[pagina 39]
| |
lijk stil omdat ze iets mist. Wat mist ze? Dan beseft ze dat 't de rivier is. Ze hoort hier niet het geruis van de rivier. 's Morgens krijgt ze een kopje thee en een boterham en moet wachten totdat dokter Sharon klaar is. ‘Kijk, hier is een tijdschrift,’ zegt dokter Sharon voordat ze zelf naar de badkamer gaat. Marisa weet wat een tijdschrift is, want zoiets kreeg ze weleens te leen van juf Olga. Ook in dit tijdschrift staan mooie verhalen en zoveel foto's en plaatjes. Ze leest een artikel en merkt niet eens dat dokter Sharon al naast haar staat. Als die ziet, dat Marisa zo ingespannen zit te lezen, roept ze: ‘Froukje, mag Marisa dat tijdschrift meenemen?’ ‘Ja hoor, gerust! Dag Marisa!’ klinkt het vanuit een andere kamer en dokter Sharon zegt: ‘Je mag het hebben, kan je later nog lezen. Kom, we moeten gaan; de taxi is er al.’ Bij het ziekenhuis kijkt Marisa vol verbazing naar dat grote gebouw. Hoe zal ze kunnen weten waar Chereo is? Maar ze ziet haar moeder al meteen op een bank voor de ingang zitten. Ze zit met haar hoofd gebogen en kijkt naar de grond waardoor ze niet ziet dat Marisa voor haar staat. ‘Mama!’ zegt Marisa en de vrouw kijkt geschrokken omhoog; ze glimlacht en staat op. Dokter Sharon zegt: ‘Uw dochter is er mevrouw, hoe is het met uw zoontje? Okay Marisa, ik zie je straks wel bij hem, hè?’ en dan gaat ze vlug naar binnen. Mama zegt: ‘Kom, wij gaan bij Chereo.’ Ze gaan door de hoofdingang en dan meteen door een deur. Op de gang kijkt Marisa rond. 't Ziet er mooi uit, grote gekleurde tekeningen op de muren, 't lijkt een beetje op hun bos. Mama gaat een kamer binnen; daar zijn bedden en op alle bedden liggen | |
[pagina 40]
| |
kinderen. Sommige bedjes zijn klein met een muurtje eromheen; daarin liggen kleine kindjes. Marisa ziet Chereo; hij ligt op een bed en naast hem iets vreemds, waaraan hij met slangetjes vastzit. Chereo glimlacht als hij haar ziet. ‘Marisa, kijk wat ik heb,’ roept hij en laat haar een rood speelgoedautootje zien. In het bed naast Chereo ligt een jongen met één been in dik wit verband omhoog aan een hanger. Er staan veel mensen om zijn bed, waarop overal speelgoedautootjes zijn. Marisa kijkt naar haar broertje; ze hoopt dat die niet een autootje van zijn buurjongen gepakt heeft en alsof Chereo weet wat Marisa denkt, zegt hij: ‘Dat heb ik van Radjen gekregen.’ ‘Ik ben Radjen,’ roept de jongen. ‘Hij is mijn vriendje!’ Mama zit naast Chereo's bed en Marisa gaat naast haar zitten. De mensen om Radjens bed praten druk met elkaar en Marisa begrijpt dat hij zijn been gebroken heeft omdat hij op een balkonrand klom om de poes te pakken die op het dak zat. Radjens moeder zegt: ‘En de poes sprong gewoon en kwam op haar pootjes terecht.’ De vader vult aan: ‘Poezen komen op hun pootjes terecht. Jongens niet!’ Mama zegt niet veel; ze streelt over Chereo's haar. Ze zucht en legt een pakje chips en een pak koekjes op het kastje naast het bed. Na een hele tijd komt dokter Sharon binnen met nog een mevrouw in een witte jas. ‘Dit is de hoofdzuster,’ zegt ze, en de zuster zegt: ‘Ik ken haar al. We hebben haar hier opgevangen, want ze had geen logeeradres. En wie is dit?’ ‘Haar dochter, Chereo's zus,’ zegt dokter Sharon. ‘Zo, dus de moeder heeft hier gelogeerd. En wat nu? Ze kent hier niemand. 't Wordt moeilijk, vooral nu ze niet meer alleen is, zo met 't dochtertje erbij.’ | |
[pagina 41]
| |
‘Ze moet een logeeradres hebben; even opvangen doen we wel met mensen uit 't binnenland, maar daarna gaan ze naar familie,’ zegt de zuster. ‘Maar wat als ze niemand heeft en geen mensen kent?’ zegt dokter Sharon. ‘Dan moeten wij een oplossing zoeken,’ zegt de zuster. ‘Kunnen ze niet in de Zinzendorf-herberg?’ vraagt dokter Sharon. ‘Maar daar moet je wel betalen, al is 't weinig en... en... 't zijn niet hun mensen. Ze zal zich daar niet thuis voelen,’ zegt de zuster. ‘Kan ze misschien bij haar eigen mensen gaan? Op Bernharddorp? Dan kan ze dagelijks met de bus komen. Mevrouw, kent u iemand, kent u mensen van Bernharddorp?’ Mama schudt haar hoofd: ‘Nee, ik ken niet!’ ‘Op Bernharddorp zijn inheemsen, indianen, mensen net als u. Wilt u daarheen gaan?’ vraagt de zuster. ‘Ja Bernharddorp, ingi ja,’ zegt mama nu, ‘maar ik weet niet.’ ‘Ik zal iemand vragen om haar bij de bus te brengen,’ zegt dokter Sharon. ‘Wachten jullie vanmiddag hier voor de deur.’ Mama knikt. Ze gaat weer zitten. Chereo slaapt. Marisa ziet dat hij een zacht wit speelgoedhondje tegen zijn wang houdt. In een kamer ernaast huilt een baby klagelijk en maakt een zuster sussende geluidjes. Op haar tenen loopt Marisa naar buiten en ze gaat voor de deur op de bank zitten. Ze neemt het tijdschrift uit de plastic zak en bladert erdoor. Wat fijn dat ze dit zomaar kreeg. Een tijdschrift vol verhalen; nu kan ze aldoor lezen. Ze leest. Er is een mooi verhaal over een beroemde man van Zuid-Afrika: Nelson | |
[pagina 42]
| |
| |
[pagina 43]
| |
Mandela. Ze had nog nooit van hem gehoord, maar door het tijdschrift weet ze nu wie dat was. Na een paar uur komt dokter Sharon met een donkere man in een wit pak. Marisa gaat naar binnen om haar moeder te roepen. Dokter Sharon zegt: ‘Deze broeder zal jullie naar de bus brengen. Ze kennen de stad niet hoor, broeder, u moet de chauffeur vragen om ze bij Bernharddorp af te zetten.’ ‘Dat zal ik doen,’ zegt de broeder en tot mama: ‘Als je in het dorp bent, moet je naar de basyaGa naar eindnoot* vragen. Hij weet of je daar kan blijven.’ In de auto van de broeder gaan ze tot de bushalte en daarna zitten Marisa en mama in de bus en rijden over een heel drukke weg. In de bus praten een paar mensen met elkaar. Marisa kijkt naar buiten. Weer zoveel mensen, zoveel auto's en bussen, druk getoeter overal en iedere keer moet de bus stoppen. 't Is heel warm, een vrouw waait zich koelte toe met een krant. Na een hele tijd stopt de bus. ‘Hier moet je eruit gaan, doorlopen naar binnen. Hier is Bernharddorp.’ Dat staat ook op een bord aan de kant van de weg, naast een klein blauw huisje. Ze gaan de weg op; overal huizen maar niet zo dicht op elkaar als in de stad. Op een terrasje zit een vrouw. Marisa ziet tot haar opluchting dat het een indiaanse vrouw is. Mama ziet het ook. Ze loopt het erf op en vraagt of de vrouw weet waar ze de basya kan vinden. ‘Ja drie huizen verderop,’ antwoordt de vrouw. Drie huizen verderop staan ze stil, ze willen het erf op, maar durven niet, want een blaffende hond komt op ze af. Een man komt naar voren en jaagt de hond weg. | |
[pagina 44]
| |
‘Ik zoek de basya,’ zegt mama en de man antwoordt lachend: ‘Zoek niet meer, want je hebt hem. Ik ben één van de basya's.’ Gelukkig, een vriendelijke man, denkt Marisa. De man laat ze op het terras zitten. Mama wil in de Wajana-taal vertellen, maar dat verstaat de man niet. Hij is van de Caraïben.Ga naar eindnoot* Dat kent mama niet, dus ze vertelt in het Hollands en in het Sranan. Ze zegt dat ze Wajana-indianen zijn, uit Arawina. Dat haar zoontje ziek is en in 't ziekenhuis. Ze moet ergens blijven, maar kent niemand. Ze zal niet tot last zijn, als ze maar een plek heeft waar ze kan slapen met haar dochtertje. Mama kijkt maar af en toe naar de basya; de meeste tijd houdt ze haar hoofd gebogen en Marisa ziet dat een traan over haar wang glijdt. De man luistert. Hij heeft te doen met haar. ‘Natuurlijk kan je hier blijven,’ zegt hij. ‘Ik ben basya Ramon; wij zijn net als jullie inheemsen, indianen, en we helpen elkaar.’ Hij vertelt verder dat er al veel mensen in zijn huis wonen: zijn vrouw, zijn zoon met vrouw en kindje, zijn jongste zoon Roy die in Lelydorp naar de havo gaat, twee nichtjes uit Matta die in de stad naar school gaan en zijn moeder die al oud is. Ze kunnen bij zijn moeder slapen, zegt hij, maar hij roept eerst zijn vrouw en de nichtjes om kennis te maken. In Bernharddorp wonen niet alleen indianen of inheemsen. Dat was vroeger wel zo, maar er zijn anderen bij gekomen en veel inheemsen zijn ondertussen getrouwd met Javanen of Hindustanen of creolen; dus nu wonen alle Surinamers er. Dan brengt hij ze buitenom naar een kamertje aan de achterkant van het huis. Een oude vrouw zit vlakbij | |
[pagina 45]
| |
in een kampje; ze kijkt naar een grote pot op een houtvuur en ze rookt een pijpje. De basya praat even met haar in een taal die Marisa niet verstaat, maar de vrouw knikt en wijst met haar hand: ja hoor, in haar kamertje is plaats genoeg. De basya zegt: ‘Je kan elke dag de bus nemen om naar de stad te gaan, maar dit meisje hier moet wel naar school. Hoe heet je meisje? Morgenochtend breng ik je naar school. We hebben een grote school; niet alleen kinderen van Bernharddorp maar van de hele omgeving; die komen met de schoolbus. Er is nog plaats. In welke klas zit je?’ Marisa en mama gaan het kamertje binnen. Marisa gaat op de vloer zitten; ze ziet hoe mama spullen haalt uit de plastic zak waarin mama's hangmat en haar eigen hangmat zaten en verder nog mama's klos met spingaren, twee schouderdoeken en kralen. Mama kijkt naar een plek om haar hangmat op te hangen, Marisa pakt haar eigen hangmat en houdt die opgerold tegen zich aan. Ze verbergt haar gezicht helemaal in het touw en garen en snuift de geur op. Dit is wat ze kent, ze is bij haar moeder en ze heeft in haar handen haar eigen hangmat met haar eigen geur. Eindelijk iets vertrouwds. |