No kwik in ons bos
(2017)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermdIn een korjaal op de rivierDe volgende ochtend staat Marisa al vroeg aan de waterkant, waar vader met Alwin de boot klaar maakt. Ze heeft haar schooluniform aan: een spijkerbroek en het groen-wit geruite bloesje; ze houdt in haar hand een plastic tasje met wat kleren en spullen van mama, die Kuni erin gedaan heeft. Ze ziet juf Olga met de mooie mevrouw aankomen. Die heeft nu geen witte jas aan, maar een kort broekje en een roze T-shirt. De doktersjas heeft ze in een plastic tasje gedaan. Marisa denkt dat ze zeker dat broekje en shirt onder die doktersjas aanhad, want ze had immers geen bagage toen ze kwam gisteren. ‘Zo Marisa,’ zegt juf Olga, ‘je gaat naar de stad. Voorzichtig hoor. Pas goed op deze dokter, want ze kent onze rivier niet.’ De mevrouw lacht: ‘Ja Marisa zal op mij passen en ik pas op Marisa. Ik heet Sharon hoor.’ Ze kijkt om zich heen; en naar boven. Vogels fluiten en kwetteren. ‘Wat een heerlijke ochtend! Hoor die vogels. Kijk | |
[pagina 22]
| |
| |
[pagina 23]
| |
daar, ooh!’ want een zwerm papegaaitjes vliegt druk kwetterend net over ze heen. Bijna alle kinderen komen erbij; ze praten opgewonden en dringen om Marisa heen. Hoe vindt ze het om naar de stad te gaan? ‘Ga je me bellen?’ vraagt Njahwi. Marisa knikt. Ze moet een zwemvest aan en stapt in de boot, dokter Sharon zit al op het plankje en Marisa schuift naast haar. De boot vertrekt. Iedereen zwaait! Juf Olga roept: ‘Dag dokter, dag Marisa!’ Behalve papa en haar broer zijn er nog een man en een grote jongen die een oudere vriend van Alwin is. Er moeten nog meer mannen mee, want als ze bij een grote sulaGa naar voetnoot* komen, moeten er genoeg mensen zijn om de boot over de sula te tillen of te duwen. De motor ronkt, de boot vaart snel en lijkt af en toe zelfs omhoog te springen. Papa stuurt, de jongens zitten achterin en roepen soms iets naar elkaar, want als je gewoon praat is het niet te horen door het motorgeronk. Dokter Sharon kijkt rond, ze ademt diep in en uit en verzucht: ‘Heerlijk.’ Marisa zegt niets, ze snapt niet wat deze mevrouw zo heerlijk vindt. Na een poosje haalt Marisa een stukje cassavebrood uit haar zakje. Ze stoot dokter Sharon aan en vraagt: ‘Wilt u?’ Maar die schudt lachend het hoofd. ‘Kijk, ik heb hier wat voor jou,’ zegt ze en haalt uit haar zakje een paar kleine banaantjes waarvan ze Marisa er een geeft. Dan vraagt ze: ‘Ben je al eens eerder in de stad geweest?’ ‘Nee, mevrouw,’ zegt Marisa. ‘Zeg maar Sharon. Ik heet Sharon. Wat een avontuur dan,’ lacht mevrouw Sharon, ‘jammer dat 't is, omdat | |
[pagina 24]
| |
je broer zo ziek is, maar in 't ziekenhuis zijn knappe doktoren; die zullen hem wel beter maken.’ ‘Is mevrouw ook dokter?’ vraagt Marisa. ‘Nog niet, maar ik word wel dokter,’ zegt de mevrouw. ‘Ik ben nu op stage. Weet je wat dat is?’ Marisa schudt haar hoofd en mevrouw zegt: ‘Om dokter te worden, moet je heel veel leren uit boeken, dat duurt lang en daarna moet je ook goed oefenen. Wanneer je oefent ben je op stage en dan noemt men je een stagiaire. Ik ben dus als stagiaire in Suriname. Er komen veel stagiaires uit Nederland naar Suriname.’ ‘Komt mevrouw uit Holland?’ vraagt Marisa nu, want deze mevrouw is toch niet wit zoals de Hollanders die vaak als toerist komen. ‘Ja, ik kom uit Holland. Ik ben in Suriname geboren, maar toen ik net zo oud was als jij nu, ben ik met mijn ouders naar Holland gegaan. Daar woon ik en daar studeer ik, maar ik wilde in Suriname komen voor mijn stage. Wat ben ik blij dat ik dat gedaan heb; ik leer zoveel in het ziekenhuis en kijk nu. Nu maak ik dit mee. Een tocht over de Tapanahony-rivier. Zo prachtig, zo mooi! Ik zou dit voor geen goud willen missen!’ Ze kijkt lachend naar Marisa, die verlegen teruglacht. ‘Vind je het niet mooi?’ vraagt de mevrouw weer. Marisa haalt haar schouders op; ze heeft daar nooit over nagedacht; de rivier is de rivier, dat is gewoon zo. ‘Dat komt omdat jij het gewend bent,’ zegt dokter Sharon, ‘als je iets elke dag ziet, weet je niet dat 't mooi en bijzonder is. Pas als je het niet meer hebt en nooit meer ziet, dan besef je wat je had en dan zal je het missen.’ Ze vouwt haar handen achter haar hoofd en strekt haar benen. Zo blijft ze lang zitten tot het geruis van het water veel harder wordt. ‘Sula,’ roept Alwins vriend; hij schuift naar voren in | |
[pagina 25]
| |
de boot en pakt een lange stok. De boot vaart nu langzamer; ze zien het hoog opspattende water. Marisa weet wat een sula is; ze houdt zich met beide handen aan het zitplankje vast want het is alsof de boot danst en op en neer springt. Dokter Sharon kijkt naar wat de man met de stok doet en wil opstaan, maar papa roept: ‘Niet staan! Zit!’ en dan gaat ze vlug weer zitten. Als ze de sula voorbij zijn, gaat de boot weer sneller, 't wordt warm, de zon schijnt hoger aan de hemel, Marisa krijgt honger. Dokter Sharon heeft ook honger, want ze pakt iets uit haar zak en zegt: ‘Juf Olga is lief, hè! Kijk, ze heeft me boyoGa naar voetnoot* gegeven; ook een stuk voor jou. Dat lust je toch wel?’ Nu komen ze bij een veel grotere sula, het geruis is veel harder; de boot vaart langzaam en papa stuurt naar de kant. Ze moeten allemaal uitstappen. ‘Schoenen uit,’ roept één van de mannen, want ze moeten in het water stappen. Marisa en Sharon moeten voorzichtig aan de kant door het water lopen en over rotsblokken klimmen. Marisa's broek wordt helemaal nat. De mannen tillen de boot zoveel mogelijk over de rotsen; ze trekken en duwen en roepen naar elkaar. 't Duurt wel een half uur, maar eindelijk zijn ze over de sula heen en kunnen ze weer in de boot. ‘Dit was de Grandasingi sula,’ zegt de man met de stok. ‘Je broek is helemaal nat,’ zegt dokter Sharon tegen Marisa. ‘Zo kan je niet blijven zitten. Doe maar uit, dan leggen we die hier om te drogen.’ Als ze ziet dat het meisje aarzelt, haalt ze haar witte doktersjas uit de zak en zegt: ‘Die doe ik om je heen, niemand ziet je.’ | |
[pagina 26]
| |
Marisa doet haar broek uit en die wordt over de leuning van het bankje voor ze gehangen. Eén van de mannen heeft zijn mobiele telefoon in de hand en probeert te bellen. 't Lukt niet, maar hij geeft niet op. Elk kwartier probeert hij het opnieuw. Marisa valt in slaap en ook dokter Sharon dut af en toe in. Opeens roept de man met 't mobieltje: ‘Bereik! Bereik!’ Marisa schrikt wakker. Papa laat de motor zachtjes draaien en alle mannen pakken hun mobieltje en bellen; de één schreeuwt nog harder dan de andere. Dokter Sharon pakt ook haar mobieltje en belt. Marisa hoort haar zeggen ‘Ja, dat ben ik! Ik vaar in een korjaal over de Tapanahony-rivier.’ Dan lacht ze en zegt: ‘Zo prachtig, ik geniet! Ik wil nooit meer terug naar de bewoonde wereld!’ Ze herhaalt een paar keer: ‘Ja, ja hoor’ en ‘dan moet jij hier komen.’ Ze is even stil en zegt dan: ‘Ik weet 't niet, met een boot of vliegtuig als dat lukt. Ik zie wel. Okay! Love you too!’ Dan doet ze het mobieltje uit en zegt tegen Marisa: ‘Mijn vriend in Holland!’ Ze hebben zes uur gevaren en Marisa's bil is helemaal stijf en moe van 't zitten op de harde plank, wanneer ze bij een groot marrondorp aanmeren. ‘Aukanisi-plaats Godo olo,’ zegt Marisa's vader. ‘Wat is dat?’ vraagt dokter Sharon verbaasd en papa antwoordt lachend: ‘Zo heet 't hier. Een dorp van Aukaners.’Ga naar voetnoot* Halfnaakte, donkere kindertjes komen aangehold en roepen van alles terwijl Marisa en dokter Sharon uitstappen en zwemvesten uitdoen. ‘We zijn stijf van 't zitten en moeten beslist even lopen. Kom Marisa. Flink je benen bewegen,’ zegt | |
[pagina 27]
| |
dokter Sharon en zelf begint ze haar benen heen en weer te zwaaien. Dan pakt ze Marisa's hand, ze lopen de oever op en gaan het dorp in. ‘O kijk, een winkel,’ zegt dokter Sharon. ‘Kom laat eens zien, wat ze verkopen.’ Ze gaan de winkel binnen en dokter Sharon koopt een flesje ijskoude limonade waarvan ze voor Marisa de helft in een bekertje schenkt. Ze koopt ook twee pakjes bananenchips, waarvan ze er één aan Marisa geeft. Al etend gaan ze terug naar de waterkant waar Marisa's vader met een paar mannen praat. Papa zegt: ‘U kunt verder gaan met de boot van deze man. Ik kan niet verder, niet genoeg olie, maar deze man gaat naar Drietabiki. Hij gaat u meenemen.’ In de boot van de man zijn er nog drie mannen en een heel dikke marronvrouw. Lachend zegt die: ‘Kom maar schatje, plaats genoeg, kom maar!’ Eén van de mannen kijkt lachend naarde dokter en zegt tegen papa in het Sranan: ‘Pe na datra de? Mi n'e si datra. Na wan misi mi si, a tya skin. Na en na datra?’Ga naar voetnoot* Dokter Sharon heeft het wel verstaan, want ze haalt meteen haar doktersjas uit de zak en doet die aan en schuift dat doktersding om haar hals. Dan doet ze haar zwemvest aan en gaat naast Marisa in de grote korjaal zitten. De andere man slaat de eerste op zijn schouder en lacht: ‘Yu si yu si? Datra ya!’Ga naar eindnoot** De boot vaart met veel motorgeronk weg. Na een poosje haalt de vrouw uit een mand een halve geroosterde kip en breekt daar een boutje van af. Dat geeft ze aan dokter Sharon en Marisa krijgt ook een | |
[pagina 28]
| |
boutje. Zelf begint de vrouw smakelijk te eten, ze gooit iedere keer een afgekloven beentje in 't water. ‘Vissen moeten ook eten,’ zegt ze lachend. Als ze klaar is, houdt ze even haar hand in 't water. Marisa en dokter Sharon doen dat ook. Dan neemt de vrouw uit haar mand drie doeken, waarvan ze er één aan dokter Sharon en één aan Marisa geeft, terwijl ze zegt: ‘Tap i srefi, a son faya.’Ga naar eindnoot* Zelf doet ze de doek over haar hoofd en even later slaapt ze. Sharon en Marisa doen hetzelfde. De korjaal vaart snel. De motor ronkt hard, de mannen zitten achterin en schreeuwen en lachen met elkaar. Als ze bij een sula komen, gaat er eentje met de lange stok naar voren. Weer danst en schudt de boot; dokter Sharon roept lachend: ‘Oei, wat spannend!’ Het is al laat in de middag als ze bij een grote sula komen en uit de boot moeten, die door de mannen aan de kant over de rotsblokken getild en geduwd wordt. De zon gaat al bijna onder als ze in Drietabiki aankomen. Dokter Sharon gaat meteen naar de kliniek; Marisa loopt achter haar met de plastic zak in haar armen, want het lusje is stukgegaan. In de kliniek praat dokter Sharon lang met Broeder. Die schudt zijn hoofd en zegt: ‘U hebt echt pech; er was een vliegtuig, maar het is al een uur geleden opgestegen; ik weet niet of morgen een vliegtuig komt; ik denk 't niet. Maar weet u wat? Stoelmanseiland. U kunt morgen naar Stoelmanseiland gaan; er gaat een boot morgen, dan kunt u mee!’ ‘Okay dan,’ zegt dokter Sharon, ‘maar wat doe ik nu? En ik heb haar ook nog,’ en ze steekt haar arm | |
[pagina 29]
| |
naar Marisa uit: ‘Kom Marisa! Ziet u, zij gaat met me mee naar de stad. Naar haar moeder.’ ‘U kunt bij ons slapen, dat meisje ook. Ik breng u naar mijn huis, bij mijn vrouw.’ Even later zijn ze bij het huis van de broeder. Drie kinderen in pyjama wachten op het bordesje boven aan de trap. Ze roepen in koor: ‘Mama, papa komt met een vrouw,’ en eentje roept erachter ‘en een ingiGa naar eindnoot*-meisje.’ Zodra ze in het huis zijn, omringen de kinderen Marisa en vragen honderduit: ‘Hoe heet je? Waar woon je? Waar ga je? Ben je ingi? Is die vrouw je moeder?’ 't Meisje kijkt geschrokken om zich heen, maar de moeder duwt de kinderen opzij: ‘Laat dat kind, vraag niet zoveel,’ en tegen Marisa: ‘Laat ze hoor, ze zien niet zo vaak vreemde mensen; ze zijn gewoon lastig.’ Tegen dokter Sharon zegt de moeder: ‘Komt u dokter, ga zitten,’ en ze trekt een stoel naar voren. De broeder, zijn vrouw en dokter Sharon zitten aan de tafel en praten lang met elkaar. De kinderen zijn in een hoek van de kamer op de vloer gaan zitten, een meisje van een jaar of zes komt bij Marisa en trekt haar mee: ‘Zit hier,’ zegt ze en Marisa gaat naast de kinderen op de vloer zitten. Na een poosje hoort Marisa dokter Sharon zeggen: ‘We willen eerst even baden. Ja toch Marisa, we gaan eerst baden voordat we eten.’ Het oudste jongetje springt op: ‘Kan ik ze brengen?’ ‘Nee,’ zegt de vader streng. ‘Blijf hier!’ Dokter Sharon en Marisa gaan met de broeder naar buiten en wandelen naar de rivier. Dokter Sharon heeft een doek omgeslagen en gaat zo 't water in, waar ze zich wast en ook haar T-shirt door 't water haalt. Marisa doet haar broek en schoolbloesje uit en | |
[pagina 30]
| |
gaat in haar onderbroekje in het water. Als ze na een poosje weer in het huis van de broeder zijn, geeft de vrouw haar een groot shirt. ‘Doe dit maar aan om te slapen,’ zegt ze. Op de tafel is nu een schaal met rijst en met groenten. Dokter Sharon schept op en maakt ook een bordje voor Marisa. ‘Heerlijk hoor, Sieglien, dank je wel!’ zegt de dokter en Marisa vraagt zich af hoe dokter Sharon weet dat de vrouw Sieglien heet. De kinderen rennen en stoeien, iedere keer roept de moeder: ‘Stil jullie,’ maar ze gaan gewoon door. Dan zegt de vader: ‘Gaan jullie slapen.’ Hij doet een kamerdeur open en duwt de kinderen één voor één naar binnen. ‘Liggen en stil zijn. Denk erom!’ ‘Ik haal even de stretcher,’ zegt hij en gaat naar beneden, waarna hij terugkomt met een groot pak. Daar haalt hij iets uit, dat wordt opengeklapt en eruitziet als een bed. Hij en de vrouw schuiven de tafel en de stoelen opzij. ‘Kijk dokter, hier kunt u slapen,’ zegt de broeder. De vrouw legt een dubbelgevouwen deken op de vloer naast het bed en zegt: ‘Hier, meisje, voor jou. Wacht, ik heb nog een kussentje.’ Marisa gaat op de deken liggen, ze heeft nog nooit eerder op een vloer geslapen en vindt 't hard. Ze denkt dat ze vast niet zal kunnen slapen, maar ze is moe en voordat ze 't beseft zijn haar ogen dicht en slaapt ze. Ze wordt pas wakker als ze dokter Sharon hoort zeggen: ‘Kom Marisa, we moeten opstaan!’ en dan is het al ochtend. Als ze een bekertje thee hebben gedronken, gaan ze naar de waterkant. Marisa heeft weer haar schooluniform aan en de dokter haar witte jas. Het wordt licht, maar de zon is nog niet op; er zijn | |
[pagina 31]
| |
wel zes marronmannen en -vrouwen die met de boot meegaan. Voordat ze vertrekken loopt een man langs de anderen. Die geven hem allemaal een biljet. Ook dokter Sharon geeft geld. Ze doen hun zwemvesten aan en gaan in de boot, die meteen vertrekt. Het wordt lichter, aan één kant kleurt de hemel geel en oranje en na een kwartiertje zien ze de zon als een stralende goudgele schijf boven de bomenrand tevoorschijn komen. ‘O, wat prachtig, wat geweldig!’ verzucht dokter Sharon naast Marisa. ‘Kijk nou toch!’ Ze slaat haar arm om Marisa heen en zegt zachtjes: ‘Je weet niet hoe dankbaar ik ben, dat ik dit mag beleven. Ik voel me zo bevoorrecht!’ De vrouwen in de boot kijken lachend naar dokter Sharon en eentje zegt: ‘Anders dan in de stad, hè?’ De dokter haalt haar mobieltje uit haar zak en maakt foto's. De boot vaart snel, ze komen bij sula's waar weer één van de mannen met een stok voorop staat; de boot beweegt, danst en springt door de sula en daarna gaan ze weer verder. Op de oevers is het bos; ze passeren tweemaal een klein marrondorp, bij één zien ze niemand maar bij het andere dorp wuiven kinderen vanaf de kant. Eén van de vrouwen neemt iets uit een bakje dat ze op haar schoot houdt. ‘Dokter, wil je een dosi,’ zegt ze en dan geeft ze Marisa er ook één, ‘kijk meisje, een dosi.’ Marisa weet niet wat een dosi is, maar dan ziet ze dat het cassavebrood is met iets erin. Als ze een hapje neemt, blijkt het binnenste met suiker gestoofde kokosnoot. ‘Lekker, dank je,’ zegt dokter Sharon en ook Marisa knikt. Ja, lekker. Na een hele poos wordt het geruis van het water harder en harder en het water wordt echt onstuimig. De boot vaart nu langzamer en gaat meer naar de | |
[pagina 32]
| |
kant. Eén van de vrouwen zegt: ‘Dokter, we komen nu bij de vallen. Geen sula hoor, een echte waterval!’ ‘Dit zijn de Pulugudu-vallen,’ zegt de vrouw en een andere vrouw draait zich om en zegt: ‘Gevaarlijk!’ ‘O, wat spannend!’ zegt dokter Sharon. ‘En wat nu?’ ‘Uit de boot en een heel stuk lopen! Voorzichtig hoor, pas op dat je niet uitglijdt,’ zegt de vrouw. Als ze uit de boot zijn, pakt ze Marisa's hand, houdt haar stevig vast en laat haar over stenen en rotsen lopen en dan op de oever stappen. Zelf gaat de vrouw terug naar de boot en helpt mee met de boot optillen en dragen. Ze komen allemaal naar de kant en sleuren de boot op de oever. Het water van de rivier valt met donderend geraas naar beneden. Dokter Sharon blijft staan; ze maakt foto's met haar mobieltje en zegt: ‘Als ik dit niet zelf had beleefd, zou ik het niet geloven. Fantastisch hoor. Wat een weelde, wat een pracht; wat een avontuur!’ Op de oever moeten ze ook een stuk naar beneden lopen en daar gaat de boot weer in het water. ‘Nu zijn we niet ver meer, straks zijn we al op Stoelmanseiland,’ zegt de vrouw. ‘Dokter gaat met het vliegtuig naar de stad?’
Stoelmanseiland is groot! Zulke grote huizen heeft Marisa nog nooit gezien. Eén huis is heel groot; ‘dat is het ziekenhuis,’ zegt dokter Sharon. ‘Kom, we gaan daar naar binnen, daar is de dokter.’ Ze gaat erheen en Marisa loopt achter haar aan. De plastic zak met het kapotte lusje houdt ze in haar armen. Zodra de dokter binnen is, komen twee mannen en een vrouw haar tegemoet; ze schudden handen en de vrouw zegt lachend: ‘We hebben 't al gehoord hoor. Wat goed van je om dit te doen!’ Eén van de mannen | |
[pagina 33]
| |
zegt: ‘En nogal gedurfd!’ Dokter Sharon lacht ook: ‘O, ik beleef zoiets moois!’ ‘We vliegen om drie uur,’ zegt de andere man, ‘maar nu je hier bent, willen we graag iets bespreken. Laten we hier binnengaan;’ hij doet een deur open. De vrouw zegt tegen Marisa: ‘Jij hoort bij de dokter hè; kijk je kan hier even wachten’, en ze wijst op een bankje tegen een muur. Marisa gaat daar zitten. Ze hoort de mensen binnen praten en ze hoort ook mensen aan de andere kant van de muur praten. Er komt een heerlijke geur vandaan en ze begrijpt dat er daar gekookt wordt. Dan ziet ze even later dat er schalen met eten in die kamer waar de dokter binnen is, worden gebracht en ze vraagt zich af of dokter Sharon daar binnen zal eten en zij dan niets krijgt. Maar even later komt een vrouw, die haar een bordje rijst geeft en een bekertje drinken. Marisa eet en drinkt en wacht. Het wachten duurt lang, maar eindelijk komt dokter Sharon naar buiten, gevolgd door die andere mensen. ‘Kom Marisa, we gaan, er wacht een vliegtuig op ons. We gaan zo vertrekken.’ Marisa loopt bijna bevend achter de mensen aan, want ze beseft dat ze nu in een vliegtuig zal gaan. In een vliegtuig en dan naar de stad vliegen. Dat beleeft zij, Marisa! Kon Njahwi haar eens zien of een van de andere kinderen. Kon ze het maar aan iemand vertellen. Maar niemand van Arawina is hier. Als ze het trapje is opgegaan en in het vliegtuigje is, kijkt ze verbaasd rond. Er is niets, alleen een paar stoelen. ‘Ga maar hier zitten, bij het raampje, dan kan je naar buiten kijken,’ zegt dokter Sharon en zelf gaat ze ernaast zitten. De man en de vrouw stappen ook in en gaan achter hen zitten. Dokter Sharon maakt een riem om Marisa's buik vast terwijl ze zegt: ‘Dit is een stoelriem, in een vliegtuig | |
[pagina 34]
| |
moet je altijd de stoelriemen vastdoen. Kijk, dat zegt het lichtje hier,’ en ze wijst op een lichtje. Marisa voelt kriebels in haar buik, 't is alsof haar hart in de keel klopt: be-doem, be-doem be-doem; ze hijgt en durft nauwelijks naar buiten te kijken. De motor begint te draaien, het vliegtuigje rijdt. Marisa klemt haar handen om de stoelleuning en als het vliegtuig opstijgt, knijpt ze haar ogen stijf dicht. Ze voelt iets raars in haar oren, ze doet even haar ogen open en ziet onder haar bomen en de daken van de huisjes van 't eiland, dan maakt het vliegtuig een zwaai waarbij het helemaal scheef hangt. ‘Ooo!’ kreunt Marisa; ze is bang dat het vliegtuig naar beneden valt, maar opeens vliegt het heel langzaam en gelijkmatig. Als ze dan haar ogen opendoet en voorzichtig naar buiten kijkt, ziet ze de rivier beneden zich als een breed lint. Dokter Sharon hangt een beetje over haar heen om door het raampje te kijken. Ze zegt: ‘O, kijk hoe mooi, je ziet precies het eiland en de splitsing van de rivier, daar is de Lawa en daar de Tapanahony.’ De man achter ze lacht: ‘Ja, het binnenland van Suriname is zo mooi,’ zegt hij tevreden alsof hij 't zelf gemaakt heeft. Ze vliegen, de motor ronkt, af en toe zwaait het vliegtuig alsof het een bocht maakt. Marisa durft nu beter naar buiten te kijken, 't is soms alsof ze door een dikke katoenlaag vliegen, maar dat zijn natuurlijk de wolken. Soms schudt het vliegtuigje behoorlijk, alsof eraan getrokken wordt, en opeens is het alsof ze diep naar beneden vallen. Iedereen roept: ‘Ooh!’ De piloot lacht: ‘Ja dat was een luchtzak. Dat hebben we af en toe; er gebeurt niets hoor.’ Marisa beeft ervan en haar lippen trillen. Maar na een poosje is alles weer rustig. Dokter Sharon praat met de mensen die | |
[pagina 35]
| |
achter haar zitten. ‘Hoe lang nog?’ vraagt de man aan de piloot. Die kijkt op zijn horloge: ‘Hmm, een half uur,’ zegt hij. Als Marisa even later door het raampje kijkt, ziet ze in de diepte niet meer alleen groen en bomen maar steeds vaker daken van huizen en een grijze baan daartussen en op dat grijze ziet ze blokjes voortbewegen. Ze begrijpt dat dat auto's moeten zijn. Dan vliegt het vliegtuig veel lager, het geluid van de motor wordt harder en ze heeft weer dat rare gevoel in haar oren en keel. Opeens is het alsof ze tegen iets aan komen en ze rijden op de grond. De mensen klappen in de handen en het vliegtuig staat stil. De motor blijft nog even draaien. ‘We zijn er Marisa,’ zegt dokter Sharon. ‘Veilig geland op vliegveld Zorg en Hoop.’ |
|