No kwik in ons bos
(2017)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermdNo KwikIn de week erop is Marisa bijna iedere middag op het terras bij Roy. Hij vertelt over Gandhi en laat op de laptop zien wat hij heeft verzameld. Gandhi leefde in India en was een Hindustaanse man. Weet Marisa wel wat een Hindustaan is? Natuurlijk weet ze dat: Hindustanen zijn toch ook Surinamers? Ze heeft zelf zoveel Hindustaanse kinderen in de klas. ‘Ja, maar weet je hoe het komt dat Hindustanen ook Surinamers zijn?’ vraagt Roy en hij laat haar op de kaart zien waar India is en waar Suriname. Hij vertelt dan over Engeland dat India tot een kolonie had gemaakt. ‘Al die Europese landen maakten landen en volkeren tot hun kolonie,’ zegt hij. | |
[pagina 62]
| |
‘Maar waarom deden ze dat? Ze hadden toch zelf al hun eigen land?’ vraagt Marisa. ‘Tja, in die tijd was het zo. Alle Europese landen wilden koloniën hebben, want dan konden ze heel goedkoop grondstoffen krijgen om van alles te maken en zelf rijk te worden,’ zegt Roy, ‘maar het erge was dat ze ook nog de baas speelden over al die mensen daar; al dat echte volk van dat land. En zo hadden de mensen van India niets meer te zeggen in hun eigen land, want de Engelsen waren de baas; zij maakten allerlei wetten waardoor de mensen van India eigenlijk heel weinig mochten en moesten werken voor de Engelsen voor een klein beetje geld en altijd gehoorzaam zijn.’ ‘Net als slaven?’ vraagt Marisa. ‘Hmm bijna net als slaven,’ zegt Roy. ‘Het zijn altijd die witten hè, die zo gemeen zijn tegen gekleurde mensen. Waarom eigenlijk?’ vraagt Marisa. Roy weet 't niet: ‘Misschien omdat zij geld hebben en rijk zijn, dan denken ze dat ze beter zijn dan anderen,’ zegt hij. ‘Maar ze zijn rijk geworden omdat ze koloniën hadden en die landen hadden ze afgepakt van die anderen,’ zegt Marisa. Roy weet dat ook: in de achttiende en negentiende eeuw hadden de Europese landen als Engeland, Frankrijk, Portugal, Spanje en Nederland eigenlijk heel Afrika en een groot deel van Azië verdeeld onder hen. Engeland had de landen die nu India, Pakistan en Bangladesh zijn gemaakt tot Brits-lndië. Hij laat dat Marisa zien op de laptop. ‘Kijk dat was allemaal Brits-lndië. Daar woonden miljoenen mensen, heel veel arme mensen. En weet je wat die Engelsen | |
[pagina 63]
| |
deden? Ze lieten die mensen van Brits-lndië als goedkope arbeiders naar hun andere koloniën gaan om daar te werken. Zo zijn ze ook in Suriname gekomen.’ ‘Maar Suriname was toch geen kolonie van Engeland?’ vraagt Marisa verbaasd. ‘Nee, dat niet, maar Nederland had aan Engeland gevraagd of mensen van India ook naar Suriname konden komen om hier op de plantages te werken nadat de slavernij was afgeschaft. En zo zijn Hindustanen vanaf 1873 naar Suriname gekomen. Maar dit was ook iets wat Gandhi niet goed vond voor de mensen van India en hiertegen heeft hij heel veel geprotesteerd en het is in 1917 gestopt. Deze Mahatma Gandhi was een heel ontwikkelde man. Hij had in Engeland gestudeerd. Hij wilde alles doen om zijn land en zijn volk weer vrij te maken. Ze moesten geen knechtje van Engeland zijn en de eeuwenoude cultuur van India deed niet onder voor de Engelse. Dat leerde hij aan zijn mensen. Je begrijpt zeker wel dat die Engelsen dat helemaal niet fijn vonden en Gandhi lieten oppakken en in de gevangenis gooien; maar toen hij eruit kwam, ging hij door. Hij leerde zijn volk ook om niet te gaan vechten of geweld te gebruiken, want dan ben je altijd verkeerd. Geweldloos verzet; je weet wel, net als Martin Luther King en Nelson Mandela,’ zegt Roy. ‘Kijk, hier heb ik alles voor je op papier, dat moet je goed lezen en nog eens lezen, zodat je het allemaal mooi kan vertellen. Je gaat een geweldige spreekbeurt houden, hoor meisje.’ Marisa is zo blij. Wat fijn dat Roy haar helpt. Ze gaat het allemaal goed lezen, want over een week heeft zij de spreekbeurt. Als ze later in Arawina terug is, kan ze daar ook een spreekbeurt over dit onderwerp houden. Wat zullen juf Olga en alle kinderen | |
[pagina 64]
| |
haar dan knap vinden. Huppelend gaat ze naar het kamertje om Kuni te helpen.
Als ze een paar dagen later op school zijn, komen er in hun klas een vreemde mevrouw en meneer. Ze hebben net zo'n kastje als waarmee de juf het verhaal van Martin Luther King had laten zien en ook nog een scherm, dat ze opstellen. Marisa kijkt wat er gedaan wordt en is, net als de rest van de klas, heel benieuwd. De juf praat met de mensen en zegt dan: ‘Jongens en meisjes, jullie weten allemaal dat er in ons binnenland goud wordt gevonden.’ ‘Ja juf, veel goud!’ roept Winsten en Danitsha zegt: ‘Mijn vader werkt bij Rosebel Gold Mine. Daar vinden ze vreselijk veel goud.’ ‘Juist Danitsha!’ zegt juf, ‘Dat is een grote goudmaatschappij waar veel mensen werken. Die grote goudmaatschappij moet zich altijd houden aan de regels en wetten van het land; daarom moet die het op de goede manier doen. Maar er zijn ook mensen die zelf naar goud gaan zoeken.’ ‘Ja juf, dat zijn die illegalen,’ roept Winsten. ‘En die doen het niet op de juiste manier. Daarover willen deze meneer en mevrouw jullie een film laten zien, want zoals het bij velen gebeurt, dat is heel schadelijk voor ons allemaal,’ zegt juf. Marisa gaat recht zitten; ze is één en al aandacht, want dit gaat over die lastige goudzoekers. Het lichtje brandt en op het scherm verschijnt: No Kwik. De film begint en een stem vertelt dat kwik een metaal is dat tussen stenen onder de grond voorkomt en daaruit wordt gehaald. 't Wordt verhit en dan weer vloeibaar gemaakt. Het is eigenlijk vloeibaar zilver. Langgeleden dacht een Chinese keizer dat je onsterfelijk werd als je | |
[pagina 65]
| |
| |
[pagina 66]
| |
kwik gebruikte. Hij dronk het en ging prompt dood. De hele klas moet hierom lachen. Ja, want dit kwik is heel erg giftig. Kwik heeft de eigenschap dat 't zich makkelijk mengt met andere metalen en daarom gebruiken de goudzoekers het. Als ze goud zoeken, dan graven ze een grote hoop weg, ze doen die modder in een houten kist, laten er kwik doorheen gaan, dan vermengt het kwik zich met het goud, ze spoelen de modder eruit en het goud met kwik blijft over. Maar ondertussen is er ook heel wat kwik weggespoeld en dat wordt zo in de kreek opgenomen of in de rivier. 't Zijn heel kleine deeltjes die aan plankton zitten, de vissen eten dat op, grote vissen eten de kleine vissen op en de mensen eten de vissen op en krijgen zo het kwik ook in hun lichaam. De giftige kwik zit ook in de lucht, want om de kwik weer uit het goud te halen, gaan de goudzoekers dat verhitten en de kwik gaat er als damp uit, 't komt in de lucht, de mensen ademen het in en 't komt in hun longen. Ook komt 't in de lucht, in de wolken en dan met de regen terug naar de grond en zit het in de planten. Allemaal gif dat mensen eten en inademen. Je proeft 't niet, maar het is heel schadelijk. Vooral ook schadelijk voor ongeboren kindjes, want 't is dan helemaal in het lichaam van de moeder en de baby krijgt het al in aanleg mee. In het binnenland van Suriname zijn er duizenden goudzoekers die met kwik werken. Wat zal er op den duur gebeuren met de dieren en de mensen die in het bos wonen? Met de planten waarvan we eten en met de vissen? Marisa kijkt eigenlijk niet meer naar de film; ze hoort de stem ook niet; ze is in gedachten; ze denkt: op den duur? Niet op den duur! Nu! Want haar broertje ligt nu erg ziek in het ziekenhuis en ze begrijpt heel goed | |
[pagina 67]
| |
waarom dat zusje zo ziek geboren was en waarom mama zei dat ze een kind had verloren door de goudzoekers. Als ze weer naar het scherm kijkt, ziet ze daarop een protestactie van heel wat mensen in optocht met bordjes waarop staat: No Kwik; No Kwik in Ons Bos. De film is afgelopen. De kinderen beginnen te praten. Een jongen roept: ‘Jongu, straks zijn we allemaal dood, door kwikvergiftiging!’ Een ander zegt: ‘Dan heeft Suriname wel goud, maar geen mensen!’ Een meisje vraagt: ‘Maar waarom willen ze zoveel goud hebben dan?’ De juf zegt: ‘Dat verkopen ze natuurlijk, zo verdienen ze hun geld. Een mens heeft toch geld nodig om te kunnen leven?’ Danitsha steekt haar vinger op: ‘Juf, moet je goud met kwik vinden? Moet je kwik gebruiken? 't Kan toch anders?’ Niet de juf, maar de vreemde mevrouw antwoordt: ‘Ja, je kan het ook op een andere manier doen, zonder kwik.’ ‘Maar waarom doen ze het dan toch met kwik?’ vraagt Winsten. ‘Ik denk omdat 't makkelijk is en vlug,’ antwoordt de meneer, en misschien, misschien weten ze niet eens dat het zo giftig is.’ ‘Dan moet er een wet komen, dat niemand kwik mag gebruiken,’ zegt Winsten beslist. ‘Maar al is er een wet, ze gaan het toch doen!’ roept een jongen door de klas. ‘Boete geven, grote boete!’ zegt Winsten. ‘Ja jongelui, dit is een groot probleem voor Suriname hoor,’ zegt de meneer terwijl hij het scherm oprolt. ‘We moeten met zijn allen gaan werken aan | |
[pagina 68]
| |
een oplossing hiervoor, want het is inderdaad ernstig. Onze mensen, wij allemaal, kunnen ziek worden en ons bos gaat eraan. Wie wil dat? Niemand toch!’ Ashna steekt nu haar vinger op: ‘Juf, ik denk zo. Voor alles wat je wilt worden, moet je toch leren?’ De juffrouw knikt en luistert. Ashna vervolgt: ‘Kunnen ze niet zeggen dat iedereen die goudzoeker wil worden eerst les moet volgen en dan gaan ze naar een soort school waar ze leren hoe ze goud moeten vinden zonder kwik?’ ‘O Ashna, dat zou een goede oplossing zijn,’ zegt juf en ook de meneer en mevrouw zeggen: ‘Ja, je hebt gelijk. Dat zou moeten, ik hoop dat 't zo gebeurt in de toekomst,’ en juf lacht: ‘Ashna, als je groot bent, moet jij minister van Mijnbouw worden.’ Marisa loopt later naar huis en ziet aldoor in gedachten het filmpje van No Kwik. Zij heeft niets gezegd, ze heeft nooit haar vinger opgestoken, want ze durft niet zo veel als de andere kinderen, die hebben gepraat en geroepen. Geen van de kinderen weet, dat zij er veel meer mee te maken heeft, want zij weet hoe schadelijk kwik is. Zij woont in het bos, zij heeft elke dag het water van de rivier nodig, zij eet de vis uit de rivier en de planten en dieren van het bos. Zij heeft een zusje verloren en nu is haar broertje heel erg ziek. Is hij ziek geworden van kwikvergiftiging? Ze weet 't niet. Ze zucht.
De volgende dag is het zaterdag. Mama vraagt of Marisa meegaat naar de stad. Ze wil wel; ze wil haar broertje zien. In de stad gaan ze op dezelfde plek tegen het grote gebouw op de grond zitten en mama heeft haar spulletjes op de doek voor zich. Marisa zit naast haar; ze heeft haar tijdschrift meegenomen. Ze | |
[pagina 69]
| |
moet oefenen want maandag heeft zij haar spreekbeurt. Ze leest af en toe, maar heeft haar gedachten er niet bij. Ze krijgt honger, maar durft niets te vragen want ze weet niet of mama wel geld heeft. Zo veel mensen lopen voorbij, maar niemand kijkt, niemand stopt, niemand koopt iets. Ze kijkt af en toe naar mama die met een ernstig gezicht touw aan 't knopen is voor een hangmat. Wat als mama vandaag niets verkoopt? Marisa kijkt maar weer in het tijdschrift als ze opeens hoort: ‘Is dat Marisa niet?’ Als ze opkijkt, ziet ze een jonge witte vrouw, die haar wel bekend voorkomt, samen met een oudere vrouw en meneer. De jonge vrouw zegt: ‘Ik ben 't. Froukje; weet je nog? De huisgenoot van dokter Sharon!’ ‘O ja!’ Marisa lacht: ‘Dag Froukje!’ ‘Dit zijn mijn vader en moeder; ze zijn met vakantie hier,’ zegt Froukje en tegen de mensen: ‘Dit is Marisa; zij is het meisje dat met Sharon uit het binnenland kwam. Dat is zeker je moeder, hè?’ Marisa knikt. De vrouw vraagt: ‘En wat verkopen jullie voor moois?’ Nu zegt mama: ‘Een snoer en armband en mooie waaier!’ ‘Zit je te lezen?’ vraagt Froukje, ‘wat lees je?’ ‘Over Nelson Mandela!’ zegt Marisa. ‘O ja, dat tijdschrift, hè, ja daar staat een artikel over hem in,’ en tegen haar moeder zegt ze: ‘Dat tijdschrift kreeg ze mee, toen ze bij ons heeft geslapen.’ ‘Ik ga mijn spreekbeurt hebben over Mandela,’ zegt Marisa, die opeens niet meer zo verlegen is. ‘O ja?’ roept de moeder van Froukje. ‘Een spreekbeurt! Kan je dat? In welke klas zit je dan?’ en Froukje zegt lachend: ‘Mijn moeder is zelf ook onderwijzeres hoor. Natuurlijk kan ze dat, ma!’ Ondertussen heeft de vader van Froukje een paar | |
[pagina 70]
| |
snoeren en een waaier aangewezen. Mama doet ze in een zakje en zegt ‘Tachtig’, maar de man geeft een biljet van honderd en zegt: ‘Is goed zo.’ De mevrouw geeft aan Marisa een biljet van twintig terwijl ze zegt: ‘En dit is voor 't knappe meisje! Koop maar wat! Dag Marisa!’ De mensen lopen door en Marisa vraagt aan mama of ze een broodje kan kopen. Ze steekt over met een hele groep mensen en koopt in de winkel aan de overkant twee broodjes en ook nog een flesje groene Fernandes-limonade voor Chereo. Dat vindt hij altijd zo lekker. Ze gaan naar de bus en komen een uurtje later in het ziekenhuis. Marisa schrikt van haar broertje; wat een klein zielig ventje is hij! Hij is niet meer alleen in de kamer. In het ene bed tegenover hem zit parmantig een klein Javaans jongetje; een man en vrouw staan bij zijn bed waaraan een rode ballon hangt. In het andere bed ligt een marronjongetje met net zo'n kaal hoofdje als Chereo. Hij ligt heel stil. Naast het bed staat een jonge marronvrouw en op een stoel zit een oudere vrouw. Mama kijkt niet naar andere bedden en mensen; ze is meteen met Chereo bezig; aait over zijn wang, streelt over zijn arm en fluistert iets in zijn oor. Marisa haalt het flesje uit haar zak. ‘Kijk Chereo, groene Fernandes,’ zegt ze. Hij knikt even, maar zegt niets. Mama streelt zijn hand en dan houdt hij haar hand vast: ‘Ik wil naar huis,’ zegt hij zacht, ‘naar huis.’ De oudere marronvrouw begint te praten. Ze praat tegen mama; ze roept dat haar kleinzoon erg ziek is. Hij krijgt zoveel medicijnen en hij moet aldoor overgeven. Hij is zo ziek. Ze heeft zo veel verdriet. Ze vraagt of 't bij mama ook zo is. Mama antwoordt niet; | |
[pagina 71]
| |
ze knikt even en kijkt alleen naar Chereo. Marisa heeft te doen met die vrouw, die zo graag wil praten over haar zieke kleinzoon. Ze weet dat haar moeder niets zal zeggen; want zo zijn wij indianen mevrouw, wij praten nooit over wat we denken en voelen, ook al hebben we nog zoveel verdriet. De vrouw begrijpt dat ze met mama niet kan praten en begint na een poosje heel klagelijk zachtjes te zingen. Marisa kijkt naar Chereo, hij kijkt haar af en toe aan. Dan vraagt hij opeens: ‘Gaat papa komen en Alwin? Zoekt mijn hondje naar me? Wie slaapt in mijn hangmat?’ ‘Niemand slaapt in je hangmat Chereo,’ zegt Marisa; 't is jouw hangmat en die wacht op je tot je beter bent; toch ma?’ Mama knikt: ‘Ja, wacht op je. Wij allemaal,’ zegt ze zacht. Een flauwe glimlach komt op Chereo's gezicht. Hij fluistert: ‘Is goed’ en doet zijn ogen dicht.
De volgende dag is het zondag. Als Marisa uit de badkamer komt, ziet ze Roy op 't terras met zijn laptop. Hij roept: ‘Marisa, morgen heb je toch de spreekbeurt. Kom even!’ Als Marisa bij hem is, geeft hij haar een paar blaadjes. ‘Kijk, dit heb ik voor je uitgeprint, een plaatje van alle drie mannen: Gandhi, King en Mandela. Dat kan je laten zien en dan dit, een wereldkaart, dan kan je ook laten zien dat die drie mannen in heel verschillende werelddelen waren, Amerika, Zuid-Afrika en Azië. Oefen je wel?’ ‘Ja, ik oefen,’ zegt Marisa; ‘ik oefen de hele dag.’ ‘Goed zo,’ lacht Roy, ‘en denk erom, nietje hoofd omlaag, de klas aankijken, duidelijk en luid praten. Je | |
[pagina 72]
| |
kan het en jij weet alles, je hebt alles goed gelezen. Niemand kent het beter dan jij. Doe je best.’ Marisa gaat met de blaadjes naar het kamertje. Ze heeft wel gezegd dat ze de hele dag oefent, maar 't lukt niet echt. 't Is alsof ze haar gedachten er niet bij heeft. Ze ziet steeds Chereo voor zich en in haar hoofd dreunt aldoor: kwikvergiftiging, kwikvergiftiging. Ze pakt haar tijdschrift, gaat voor de deur van het kamertje lezen en dwingt zichzelf om echt te oefenen en niet aan andere dingen te denken. Als Marisa die avond in haar hangmat gaat liggen, oefent het in haar hoofd nog steeds. Ze slaapt onrustig; ze droomt. Ze droomt van een grote protestoptocht. Honderden mensen lopen in de optocht met bordjes waarop staat: No Kwik. No Kwik in Ons Bos. We willen ons mooie bos terug. Nooit meer Kwik. Kwik is Gif! Geen Kwik in Suriname. Amazonebos is ons bos. En vooraan in de optocht loopt zij! Ze loopt tussen Nelson Mandela en Martin Luther King die haar allebei bij de hand houden en naast King loopt Gandhi. Mandela houdt haar hand stevig vast, zo stevig dat hij erin knijpt en ze wordt met een schok wakker. Haar hand! 't Is mama die in haar hand knijpt en zegt: ‘Ik ga weg, naar de stad, bij Chereo!’ Marisa is wakker. Vandaag moet ze de spreekbeurt doen. Ze moet vlug opstaan en naar de badkamer. Waarom gaat mama vandaag zo vroeg weg? Wat een vreemde droom had ze. Ik ben net als Martin Luther King, denkt ze. I have a dream. Wat een rare droom had ze. Langzaam loopt ze naar school; de spreekbeurt! 't Is opeens alsof ze niets meer weet, alsof ze alles vergeten is. Bevend gaat ze daarna de klas in. Ze | |
[pagina 73]
| |
durft helemaal niets te zeggen, want 't is alsof haar mond heel droog is en er geen geluid uit zal komen; het hart klopt in haar keel: be-doem, be-doem be-doem en wanneer de juf zegt: ‘Wie heeft vandaag spreekbeurt?’ en de kinderen roepen: ‘Marisa!’ denkt ze dat ze zal flauwvallen. Maar de juf zegt vriendelijk: ‘Kom maar Marisa! Waarover ga je praten?’ Ze staat op en loopt met bibberende knieën en het hoofd gebogen naar voren, maar dan is 't alsof ze Roy hoort zeggen: Klas aankijken en duidelijk en luid praten. Je kan het! Ze kijkt de klas aan, ze slikt en zegt hardop: ‘Ik ga praten over grote leiders; we hadden al gelezen over Martin Luther King en ik ga nu vertellen over Mahatma Gandhi en Nelson Mandela die net als King met geweldloos verzet veel hebben bereikt voor hun volk.’ De juf kijkt haar met grote ogen aan en zegt: ‘Toe maar!’ en ook de klas kijkt gespannen naar Marisa die opeens niet verlegen is maar met luide stem alles vertelt. Ze laat de plaatjes zien en eindigt met het plaatje van de wereldkaart terwijl ze zegt: ‘Zo zie je dat in verschillende delen van de wereld zo'n grote leider was, die opkwam tegen onrecht maar toch zijn mensen voorhield dat je niet hoeft te schieten of vechten, geen oorlog voeren en toch bereiken dat mensen anders gaan denken. Deze mannen waren niet alleen grote leiders; ze hebben de wereld een beetje beter gemaakt; ze waren echte wereldverbeteraars!’ Ademloos houdt ze op en kijkt verwachtingsvol naar de juf, die de handen ineenslaat en zegt: ‘Ach Marisa toch! Mooi hoor!’ Dan beginnen alle kinderen te klappen. Winsten roept: ‘Een tien, een tien,’ en de hele klas roept: ‘Een tien, een tien!’ Marisa staat voor de klas, ze hijgt; haar wangen gloeien; ze kijkt weer omlaag want ze wil eigenlijk | |
[pagina 74]
| |
bijna huilen. De juf zegt: ‘Ja hoor een tien, een dikke tien. Ik schrijf 't op. Maar Marisa, ik heb toch nog een vraag voor je. ‘Stel je voor dat één van deze drie leiders hier was; wat zou hij voor Suriname kunnen doen?’ Zonder aarzelen zegt Marisa: ‘Hij zou een grote protestactie beginnen tegen kwikgebruik. Ze zouden alle mensen leren om nooit meer kwik te gebruiken in ons bos. Ze zouden lopen met spandoeken: No Kwik in Ons Bos.’ ‘Juist ja,’ zegt juf. ‘Jij hebt het goed begrepen meisje! Je hebt die tien dubbel en dwars verdiend!’ Als Marisa weer op haar plaats zit en de leesboekjes zijn uitgedeeld, duurt het nog lang voordat haar hart weer gewoon klopt en ze met haar hoofd bij het leeslesje is. Na school loopt ze vlug naar huis; ze zou wel willen vliegen. Ze wil vertellen dat ze een tien heeft voor haar spreekbeurt. Aan wie moet ze dat vertellen? Aan Roy natuurlijk. Maar hij is nog niet thuis en ook mama is er niet. Bij het huis van basya Ramon zit niemand op het terras. Marisa gaat eerst het kamertje aanvegen en dan gaat ze Kuni helpen met groenten snijden. Ze hoopt dat ze Roy zal zien komen, ze hoopt dat mama vroeg thuis komt. Ze wacht op het bankje voor de kamerdeur. Af en toe loopt ze naar voren om te kijken of Roy al thuis is en of mama eraan komt. 't Is al laat in de middag als ze eindelijk iemand op het terras ziet. 't Is één van de nichten. Marisa loopt erheen en vraagt: ‘Tante, waar is Roy?’ ‘Roy is in de stad, hij komt vandaag pas laat thuis. Is er iets?’ vraagt nicht. Marisa schudt haar hoofd en gaat terug naar 't kamertje. Het wordt donker, ze gaat in haar hangmat liggen. Waar blijft mama toch? Zo laat is het al. Ze denkt aan de ochtend, ze ziet zichzelf | |
[pagina 75]
| |
staan voor de klas en haar spreekbeurt houden. Een tien! Als ze had gedurfd, had ze verteld dat ze ook gedroomd had. Ze had kunnen zeggen: ‘I had a dream. Over No Kwik.’ In de droom liep ze tussen die drie mannen. Het was een droom; zoiets zou nooit kunnen. Zou zij dan nooit iets kunnen doen tegen kwikgebruik? Maar wie gaat 't dan doen? Kan zij een protestactie beginnen? Ze moet! Zij is van het binnenland, zij moet 't doen. Ze moet beginnen met de klas en dan de hele school. De school thuis, alle scholen en alle mensen van het binnenland. 't Is hun bos, zij moeten zelf opkomen voor hun bos en dan zal heel Suriname wel volgen. Ze neemt zich voor om niet te wachten tot ze groot en volwassen is. Nu meteen beginnen. Ze moet iedereen gaan leren dat kwik slecht is. No Kwik in Ons Bos. Waar blijft mama toch zo lang? Dan hoort ze opeens iemand roepen: ‘Marisa! Kun je even komen!’ Dat is de vrouw van basya Ramon. Misschien is Roy al gekomen en roept zijn moeder daarom. Maar als ze vlug naar voren gaat en op 't terras staat, zegt de vrouw: ‘Ach Marisa, je moeder heeft me net gebeld om je te zeggen. Ze komt vanavond niet thuis, ze blijft in het ziekenhuis. Je broertje... 't gaat niet zo goed met hem.’ Marisa knikt; ze kijkt naar de grond en vraagt zacht: ‘Mijn broertje... Is hij dood tante?’ Zuchtend zegt de vrouw: ‘Ik weet niet, mi gudu.Ga naar eindnoot* Ik weet niet.’ Maar Marisa weet 't wel. Ze loopt langzaam terug naar het kamertje, waar ze in haar hangmat gaat liggen. | |
[pagina 76]
| |
[pagina 77]
| |
In gedachten ziet ze haar levenslustige broertje rennen en van een boomtak springen, ze ziet hem zwemmen in de rivier, duiken als de beste; ze hoort zijn heldere lach en hoort hoe hij grapjes maakt en met zijn hondje stoeit. Ze weet het: dat zal Chereo nooit meer doen. Zij had een droom, maar No Kwik in Ons Bos komt te laat voor Chereo. |
|