Hoe duur was de suiker?
(1987)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
SarithSarith was met man en kind gevaren naar hun huis Klein Paradijs, met het vaste voornemen, om Julius zo ver te krijgen, dat hij een huis in de stad kocht. Dat was niets bijzonders, zoveel plantage-eigenaars hadden een prachtige herenwoning in de stad. Ze was erg aardig tegen Julius toen ze weer op de plantage waren, maar o, wat verveelde ze zich. Het was regentijd, zware regen, alles nat en akelig, en niemand voor gezelligheid. Zelf had ze helemaal niets om handen, want Mini-mini zorgde helemaal voor het kind, en alles in huis werd verder geregeld door Kwasiba. Sarith keek nauwelijks naar haar zoontje om. Af en toe zag ze hem wel als hij bij Mini-mini op schoot lag of als die op de veranda of buiten wandelde met het kind op de arm. Julius besteedde wel veel aandacht aan zijn zoon. Hij merkte natuurlijk ook wel dat Sarith maar heel weinig aandacht voor het kind had. Toen werd iedereen weer opgeschrikt door het bericht, dat de Marrons een militaire post hadden overmeesterd. Luitenant Leppert, die hoofd was van de militaire post te Patamacca, trok er op uit, omdat er in die buurt een kamp van weglopers was ontdekt. Met ongeveer 30 soldaten trok hij het bos in. De Aluku's wachtten hem op, die lagen in een hinderlaag bij een moeras, dat de militairen door moesten. Toen de soldaten tot aan de schouders in het zwamp waren, werden ze beschoten. Leppert en 10 soldaten werden gedood. De 20 anderen vluchtten, de meesten verdwaalden in het bos en slechts 2 kwamen terug op de post. Er werd daarna weer een plantage overvallen en deze was nauwelijks een uur varen van Klein Paradijs. Sarith begon bij Julius er op aan te dringen om toch vooral een huis in de stad te kopen. Ze waren heus niet veilig op de plantage. Maar Julius weigerde. Zijn huis was Klein Paradijs. Hij kocht geen huis in de stad. De Boni's zouden hun plantage heus niet aanvallen. Een huis huren voor een tijdje dan, vroeg Sarith. Ook dat wilde hij niet. En of Sarith nu dwong, huilde, stampvoette en schreeuwde: ‘Ik wil, ik wil,’ Julius bleef voet bij stuk houden. Hij kocht of huurde geen huis in de stad. Zijn zoon zou op Klein Paradijs opgroeien en niet in Paramaribo. | |
[pagina 168]
| |
Sarith probeerde met te zeggen, dat het zo noodzakelijk was voor zijn dochters Miriam en Hannah. Als ze een huis in de stad had, konden de meisjes daar bij haar wonen in plaats van bij hun tante. Julius antwoordde, dat dat zeker niet hoefde, zijn dochters waren zo volledig opgenomen in het gezin van hun tante, dat ze waarschijnlijk niet eens bij Sarith zouden willen wonen. Bovendien zouden ze al gauw aan trouwen toe zijn, dus voor die twee hoefde het echt niet. Nu begon Sarith hem te verwijten dat hij alleen aan zichzelf dacht, hij dacht niet aan haar, niet aan zijn eigen zoon. Toen Julius antwoordde, dat hij juist een echte goede planter van zijn zoon wilde maken en daarom wilde dat hij op de plantage opgroeide, zei Sarith dat hij zo aan zichzelf dacht, dat het hem niet kon schelen om haar bloot te stellen aan het gevaar vermoord te worden. ‘Wel’, zei Julius, ‘als jij dan zo bang bent, of je zo verveelt, ga dan gerust voor een paar weken naar de stad, maar geen gesjouw met het kind, dat blijft hier’. Sarith maakte zich klaar om te vertrekken. Julius zou Benny meesturen om te zorgen dat ze goed aankwam. Hij hoorde haar aan Mini-mini zeggen om alles goed te verzorgen en zei toen dat Mini-mini in geen geval meeging. Hij had allang gezien dat het Mini-mini was die zijn kind verzorgde. Zij voedde hem, waste hem, wiegde hem in slaap. Zij zat urenlang met hem op schoot als hij huilde, omdat hij pijn had toen hij bijvoorbeeld tandjes kreeg, en zij was ook de persoon naar wie hij blij de handjes uitstak zodra hij haar zag. Verbaasd vroeg Sarith, hoe ze dan wel moest doen in de stad zonder Mini-mini. Julius zei, dat ze een andere slavin kon meenemen, Kwasiba bijvoorbeeld, denkende dat ook Kwasiba Sariths eigen slavin was en dus vertrouwd voor haar. Maar Sarith wilde Kwasiba niet. Ze was bang van Kwasiba's scherpe allesziende ogen. Kwasiba had haar al van jongsaf verzorgd en meende daardoor het recht te hebben haar meesteres te beknorren als ze iets zag, dat volgens haar niet goed was. Nee, Sarith had beslist geen pottekijkster nodig, ze zei dit wel niet tegen Julius, maar merkte op, dat Kwasiba toch al oud werd en toch niet zo goed tegen het trappen klimmen kon, en bij Esther was Sariths kamer immers op de 2e verdieping. | |
[pagina 169]
| |
Nee, ze zou Nicolette meenemen. Nicolette was de dochter van de kokkin, een meisje van 16 jaar. Beslist geen lief en verlegen type als Mini-mini, maar een kleine magere kemphaan, die in de slavenvertrekken altijd het hoogste woord had, en als het nodig was, ook haar vuisten klaar hield. Je kon haar steeds boven de anderen uit horen lachen en praten. Mini-mini moest Nicolette snel van alles leren; hoe haar meesteres te kleden, het haar op te maken, enz. Sarith vertrok met de tentboot, begeleid door Benny, die haar veilig in de stad moest afleveren en een opgewonden Nicolette die blij was, dat ze eindelijk naar het veel besproken ‘foto’ ging, en al die geweldige dingen zou zien. Mini-mini vond het helemaal niet erg om op Klein Paradijs te blijven. Integendeel, het beviel haar best zo. Na de teleurstelling met Hendrik had ze geen zin in mannengezelschap, en in de stad waren er zoveel mannen, blank en gekleurd, die interesse voor haar hadden. Als ze op straat liep om het één en ander voor de misi te doen, moest ze zoveel opmerkingen aanhoren of was er weer deze of gene die meende naast haar te moeten komen lopen. In het grote huis in de Saramaccastraat, moest ze steeds op en neer rennen om misi Sarith van dienst te zijn, 2 trappen op om vlug-vlug iets te halen, dat vergeten was, 2 trappen neer om weer iets anders te doen. Altijd was er veel drukte met al die slaven in en om het huis, geen moment kon ze eens rustig alleen zijn. Nee, Mini-mini gaf er de voorkeur aan rustig op de plantage te blijven en voor de kleine Jethro te zorgen. Ze was dol op het jongetje, het gaf haar zo'n gevoel van gelukzaligheid als hij naar haar lachte of de armpjes naar haar uitstak, en de masra was goed en aardig. Hij was tevreden dat ze zo goed voor het kind zorgde en verder verlangde hij niets van haar. Dat stemde Mini-mini gerust, want ze wist maar al te goed hoeveel misbruik er door meesters werd gemaakt van aardig uitziende slavinnetjes. De slaven op de plantage zagen de mooie Mini-mini natuurlijk ook, maar geen van hen zou ooit er aan denken om iets serieus met haar te beginnen, omdat ze huisslavin was en bovendien een kleurlinge, dat gaf haar in hun ogen al meteen een hogere status. Zo was Sarith dus heel vaak in de stad, soms bleef ze er wel drie maanden achter elkaar, omdat er zoveel feesten en partijtjes waren en ze kon toch moeilijk bedanken. Af en toe kwam Julius ook naar de stad en kon hij haar bewegen om terug naar de plan- | |
[pagina 170]
| |
tage te komen, en dan ging ze ook wel, maar bleef er niet langer dan een paar weken, steeds ongedurig. Toen in september 1772 de feesten gevierd werden naar aanleiding van de val van Buku, was Sarith ook in de stad, en toen het eerste oorlogsschip in februari 1773 aankwam was ze er ook. Al gauw ontmoette ze verschillende van die luitenants en officieren op feestjes en partijtjes. In december 1773 was ze weer in Paramaribo. Na het Loofhuttenfeest in oktober op Joden-Savanna, was ze met Julius mee teruggegaan naar Klein Paradijs, om, er de 3e verjaardag van Jethro te vieren, begin december. Haar zus Esther was een paar dagen voor de verjaardag gekomen, vergezeld van alle 5 zonen en ook Rebecca met haar dochter en zoontje, en nog een stel andere dames en heren, allen met kinderen, want Sarith wilde van de verjaardag van haar kind een groot feest maken. Dat werd het ook. Allerlei spelletjes werden met kinderen gedaan, veel gesnoept, veel gegeten en gedronken. Mini-mini, Kwasiba en alle andere huisslavinnen hadden er de handen aan vol. Gelukkig hadden alle gezinnen en mevrouwen hun eigen slaven en slavinnen meegebracht. Een week na het feest was iedereen teruggereisd en ook Sarith was met Esthers tentboot meegegaan, omdat er immers altijd zoveel partijtjes waren rond deze tijd, en Esther en Jacob op oud en nieuw traditioneel een heel groot bal gaven.
Het was op dit bal dat ze Luitenant Reindert Andersma voor het eerst zag. Hij was nog maar pas in het land, enkele weken tevoren aangekomen. Tot zijn eigen verbazing was hij al gauw opgenomen in een kring van mensen waar er feest op feest werd gegeven. Alles in dit land leek zo vreemd. Al dat gedoe met overal slaven en slavinnen om je heen. Met een glas in de hand stond hij bij een raam in de grote voorzaal van de herenwoning in de Saramaccastraat. Hij was speciaal bij het raam gaan staan, omdat hij het maar warm vond, zo onder die grote kristallen kandelaar. Hij keek naar de donkere straat en hoorde opeens naast zich een vrolijke stem, die vroeg of er op straat aardigere dingen gebeurden dan binnen. Hij draaide zich om en keek in het lachende gezicht van een bijzonder mooie jonge vrouw. Sarith keek naar die blonde man met die helblauwe ogen. Wat vond ze hem een geweldig knappe verschijning. Ze had hem al meteen opgemerkt toen hij binnenkwam, een grote blonde man en o zo'n fijn snorretje. Er ontstond een gesprek, hij wist het, ze | |
[pagina 171]
| |
was een zusje van de gastvrouw. Toen ze er net waren, had de collega met wie hij was meegekomen hem voorgesteld en over deze dame had de collega hem in het oor gefluisterd: ‘Een heet raspaardje’; zo zag ze er ook wel uit. Ze wilde van alles van hem weten, vertelde ook over zichzelf, ze was mevrouw Robles de Medina, maar stelde al direkt voor elkaar te tutoyeren. Sarith heette ze. Wel, hij was Rein voor zijn vrienden, was pas in de kolonie, vond het een hele ervaring zo in dit land, heel anders dan hij zich had voorgesteld, en vooral warm. Iedere keer was Sariths kirrende lach te horen, ze danste veel, ze vermaakte zich best. Nadien zag Sarith hem heel vaak, iedere keer als ze op een partij of bal was, was er ook Luitenant Andersma. Toen miste hij haar een paar keer, en toen ze hem daarna weer zag, vertelde ze, dat ze op haar plantage was geweest. Ondertussen was het de kolonisten gebleken, dat de Boninegers heus niet verslagen waren. Plantages werden aangevallen, militaire posten werden overmeesterd en soldaten werden gedood. Gouverneur Nepveu en Kolonel Fourgeoud kibbelden. Gouverneur Nepveu had nu besloten, dat er ter verdediging tegen de marrons, een cordon van militaire verdediging moest worden opgezet; dit zou worden een 10 m breed pad door bos en zwamp, waarop men met karren zou kunnen rijden, houten bruggen over de kreken, en op ongeveer elke 5 km een militaire post. Dit cordonpad zou lopen van Joden-Savanna tot Vredenburg aan de Oranje Kreek ± 100 km lang. Op een feestje ten huize van de familie Levens in april 1774 vertelde Rein Andersma aan Sarith dat hij voor enkele weken niet in Paramaribo zou zijn omdat hij de controle had over de op te richten militaire posten. Sarith en Rein waren in de afgelopen maanden goed bevriend geworden, het was zelfs al veel meer dan vriendschap. Rein wist dat hij deze mooie vrouw begeerde en zij maakte er ook geen geheim van dat hij haar zeker niet onverschillig was. De manier waarop ze naar elkaar keken als ze samen waren, sprak boekdelen en meermalen hadden ze elkaar gekust als ze dachten dat niemand het zag. Nu Rein die avond aan Sarith vertelde dat hij over enkele dagen Paramaribo zou verlaten, zei ze, hoe jammer dat was; en hij antwoordde dat hij niets liever wilde dan de resterende drie | |
[pagina 172]
| |
dagen voortdurend in haar gezelschap te zijn. Zou ze niet mee kunnen naar zijn huis na afloop van het feest? Sarith wist dat ze met vuur speelde, maar ach, waarom niet, niemand hoefde het toch te weten, ze konden gewoon doen alsof hij haar naar huis bracht. De woning van de luitenant was in de Kleine Combéweg. Vlak naast Fort Zeelandia waren enkele woningen speciaal voor de kapiteins en luitenants. Sarith reed mee in het rijtuig en in de woning aangekomen stuurde Rein zijn lijfslaaf, die op de achtergalerij op hem wachtte, weg, met de woorden, dat hij hem verder niet nodig had. Nauwelijks in de kamer gekomen, kusten ze elkaar hevig en langzaam kleedde Rein die mooie vrouw uit en knoopte het kunstig gemaakte kapsel uit elkaar. Toen ze zo voor hem stond met de zwarte haren tot over haar blote borsten, kon hij niet anders dan haar bewonderen en met hevige hartstocht omhelsden ze elkaar. Nicolette wachtte op haar meesteres, ze lag op de vloer voor de kamerdeur in de Saramaccastraat en schrok hevig toen ze het schot van zes uur hoorde. Had ze dan de hele nacht geslapen en de misi niet horen thuiskomen? Ze begreep er niets van, want als Misi laat thuis kwam, schopte die altijd even met haar voet tegen de slapende Nicolette, en die was dan klaarwakker om de misi te helpen met uitkleden. Voorzichtig opende ze de kamerdeur en keek naar binnen, maar de misi lag niet in bed. Waar was ze dan? Nicolette ging naar beneden, waste zich en ging op de achterstoep zitten. Toen Sarith wakker werd in het bed in het vreemde huis, vroeg ze zich met schrik af hoe ze zou beginnen zonder Nicolette. Ze maakte Rein wakker en zei: ‘Hoe moet ik nu beginnen zonder Nicolette?’. ‘Wie is Nicolette’, bromde Rein. ‘Mijn slavin’, fluisterde Sarith. Rein begreep niet wat ze bedoelde. ‘Heb jij een slavin in huis?’ vroeg ze. Nee, dat had Rein niet, hij had alleen mannelijke slaven en zelfs die hield hij op een afstand, want hij kon er niet tegen om die lui steeds om zich heen te hebben, die hem aldoor op de vingers keken. ‘Maar hoe moet ik me dan aankleden en mijn haar, hoe moet het met mijn haar?’, Vroeg Sarith. ‘Nou dat doe je toch zelf’, had Rein verbaasd uitgeroepen. ‘Maar dat kan ik niet, ik weet niet hoe het moet!’ Sarith begon bijna te huilen. Nu moest Rein toch wel heel hartelijk lachen. Stel je voor, een volwassen vrouw, reeds | |
[pagina 173]
| |
getrouwd en met een kind, die wist niet hoe ze zich moest aankleden en hoe ze haar haar moest doen. Dat was me toch een kostelijke mop, nee die vrouwtjes in de kolonie waren me wat hoor en hartelijk lachte hij ‘ha, ha’. ‘Schei uit met lachen’, riep Sarith en sloeg hem met een kussen in het gezicht, er volgde een stoeipartij van je welste, die weer eindigde in een liefdesscene. ‘Maar ik weet toch niet wat ik nu moet doen’, zei Sarith daarna. ‘Kan ik je dan niet helpen?’, vroeg Rein plagend. ‘Kom ik zal je slavinnetje zijn, stap maar in en lachend greep hij een stuk ondergoed van de stoel: ‘Nee, schei uit’, zei Sarith. ‘Kan je je slaaf niet sturen om Nicolette te halen?’ ‘Goed, dat zal wel gaan’. Rein schoot een broek en een ochtendjas aan en ging naar beneden om Kwasi, zijn slaaf, uit te leggen, hoe en waar hij een zekere Nicolette moest halen. Toen Nicolette bijna een uur later, door Kwasi gebracht werd en ze in de kamer haar meesteres zag in die toestand, in het bijzijn van die ‘surdati Bakra’,Ga naar eind133 begreep ze heus wel wat zich daar had afgespeeld. Ze hielp haar meesteres met wassen, kleedde haar aan en maakte het haar op. Sarith vertrok naar Esthers huis, omdat ze dacht dat ze wel niet zo lang kon wegblijven, maar voor ze weggingen, zei ze tegen Nicolette: ‘Efu yu prefuru fu taki wan sani, mi e seni yu fu wan pansboko en mi e seri yu go na pernasi Zuinigheid’.Ga naar eind134 ‘Nono Misi, mi no e taki noti.’Ga naar eind135 Nicolette haastte zich om dit te zeggen, ze zou heus niets verklappen, ze wilde geen spaanse bok, noch wilde ze verkocht worden aan plantage Zuinigheid, die berucht was vanwege de slechte behandeling van de slaven. In de Saramaccastraat zei Sarith aan Esther, dat ze de nacht had doorgebracht bij een vriendin, die toch zo ziek was geworden op het feestje. De volgende dag zei ze tegen Esther, dat ze die dag bij haar vriendin zou doorbrengen en misschien daar zou blijven overnachten. Aan Nicolette zei ze om aan de overkant van het luitenants huis onder een boom op haar te wachten, want ze wist dat Rein er niet van hield om slavinnen in zijn huis te hebben. Bij het schot van 8 uur moesten alle slaven echter in hun vertrekken zijn. Toen Nicolette bij het invallen van de duisternis haar meesteres nog niet uit het huis zag komen, werd ze ongedul- | |
[pagina 174]
| |
dig. Ze liep op en neer onder de boom, en toen het schot van 8 uur was gevallen, liep ze zo snel als ze kon naar de Saramaccastraat, want ze was bang om door een dienaar van de polies te worden aangehouden. De volgende morgen vroeg ging ze maar weer onder de boom zitten en wachtte tot ze Kwasi buiten zag. Toen ze nu haar meesteres hielp, vroeg die haar waar ze de nacht had doorgebracht. Nicolette vertelde, dat ze gewacht had tot het schot van 8 uur ging en dat ze toen uit angst voor de polies naar de Saramaccastraat was gegaan. ‘San yu taki drape’,Ga naar eind136 vroeg Sarith. ‘Noti, mi no taki noti’.Ga naar eind137 En nu zei Sarith: ‘Efu yu taki wan sani, mi e koti yu tongo en mi e seri yu’.Ga naar eind138 ‘Nono misi’, met grote ogen van angst, klemde Nicolette met haar duim en wijsvinger de lippen op elkaar, om de misi te overtuigen dat ze werkelijk niets zou zeggen en Sarith knikte. Toen ze weer bij Esthers huis waren gaf ze het meisje 2 stuivers. De volgende dag ging Rein voor enkele weken uit de stad en Sarith besloot dat ze in die tijd dan maar naar Klein Paradijs kon gaan. Julius was blij toen hij zijn vrouw zag komen, zo maar uit zichzelf. Ze vertelde dat ze blij was weer thuis bij hem te zijn en hij bedacht dat ze toch wel lief was, ach ze was nog jong, zeker had zo een mooie jonge vrouw een beetje vertier nodig. Nou, zo lang ze maar zijn vrouw bleef en terugkwam naar hem, zou hij haar die feestjes en partijtjes heus niet ontzeggen. Op Klein Paradijs bedacht Sarith dat het toch aardig zou zijn als ze zelf een feest gaf op de plantage en een stel vrienden uitnodigde voor een logeerpartij. Ook militairen hadden recht op verlof en allicht kon Rein een paar weekjes vrij krijgen. Julius stemde toe in een partij op hun plantage, dat was aardig, het gaf Sarith wat te doen. Sarith maakte de voorbereidingen en moest natuurlijk weer naar Paramaribo om te zien of alle gasten die ze wilde uitnodigen zouden kunnen komen logeren in de eerste 2 weken van september. Rein was ondertussen van zijn expeditie terug en weer ging Sarith verschillende keren de nacht bij hem doorbrengen. Volgens Sarith wist niemand er iets van, maar natuurlijk wist de hele Surinaamse gemeenschap reeds alles. En overal werd er gesproken over die Sarith, die het hield met éé n van de luite- | |
[pagina 175]
| |
nants. Ook Esther hoorde wat van dit gefluister. Ze had al het vermoeden dat er iets aan de hand was. Toen Sarith opeens drie dagen achter elkaar zogenaamd bij haar vriendin Bella Levens logeerde, ging Esther op een ochtend eens langs bij deze Bella. Bella vroeg in een kort gesprek hoe het met Sarith ging, en Esther wist genoeg. Toen Sarith die middag omstreeks het middageten terugkwam, probeerde Esther eerst Nicolette uit te horen, maar die hield zich van de domme, nee ze wist niets, misi had gelogeerd in een huis bij een andere misi en masra, maar zij, Nicolette, wist heus niet waar, ze kende de stad niet. Esther ging bij Sarith in de kamer en vroeg haar waar ze zo gelogeerd had. Toen die zei: ‘Wel bij Bella Levens’, werd Esther echt boos en zei: ‘Sarith, ik was vanmorgen bij Bella Levens, ze vroeg hoe het met je ging, ze had je lang niet gezien. Denk je dat ik niet weet waar je was, iedereen praat erover, schaam je je niet, wat zal je man wel zeggen als hij dat hoort?’ Als een furie sprong Sarith van het bed waarop ze net was gaan liggen. Esther moest zich maar met haar eigen zaken bemoeien. Was het zo erg als ze eens een keer bij iemand ging, vroeg iemand zich wel eens af wat voor leven ze had, daar op die saaie plantage, met alleen maar een oude man en een kind? En had haar man nog ergens anders interesse voor? Nee, alleen de plantage telde, en of de oogst wel goed werd en zij, zij had niets. Esther had een huis in de stad, haar man hield van uitgaan, ze had dure kleren, rijtuigen, alles, maar zij Sarith, had niets, zelfs een huis in de stad gunde haar man haar niet. Esther keek en luisterde verbaasd naar deze uitbarsting. Dacht Sarith ooit wel eens aan iemand anders dan aan zichzelf? En zelfs dan? Snapte ze dan niet, dat ze ook zichzelf en haar hele positie, haar naam, in gevaar bracht. ‘Maar Sarith, zie je dan niet dat dit niet kan, niet mag, denk je toch eens in, wat voor gevolgen dit voor je zelf ook kan hebben, wat zal Julius toch zeggen, hoe zal hij reageren als hij dit te weten komt.’ ‘Hij zal niets te weten komen, tenminste zolang bemoeizieke zusters zich met hun eigen zaken bezighouden’. Toen Sarith dit zei, keek Esther haar even scherp aan; met opeengeklemde lippen draaide ze zich om en liep de kamer uit. Met dit verwende schepsel viel toch niet te praten. | |
[pagina 176]
| |
ElzaHet was in de 2e week van oktober 1774. Elza zat op een schommelstoel en keek uit het raam van de voorzaal. De Gravenstraat was droog en stoffig, het had al bijna 4 weken niet geregend. Warm was het ook, erg warm. Voor haar natuurlijk des te erger, nu ze zo hoogzwanger was. De baby kon nu elk moment komen, ze hoopte maar dat het vlug gebeurde, het leek alsof het zo lang duurde. Ze had haar benen op een bankje, dat moest van Maisa, want haar voeten en enkels waren helemaal opgezwollen. Beneden hoorde ze de stemmen van Gideon en Alex. Af en toe hoorde ze Gideon hardop lachen. Ze moest toch tegen Alex zeggen dat hij en Gideon het wat rustiger aan moesten doen beneden, per slot van rekening was daar het kantoor, er kwamen zoveel mensen af en aan. Ze wist wat die twee daar deden, ze maakten verhaaltjes, tekenden en schreven onder de tekeningen wat ze bedacht hadden. Het was helemaal Alex' idee en Rutger had er schik in dat Gideon zo opschoot met schrijven en lezen. Alex was eigenlijk een geboren leermeester. Elza's gedachten gingen terug naar de Alex van vroeger. Hij had hard gespaard om zich vrij te kopen en was nu al een jaar een vrij man. Toen hij de brief van manumissie in handen kreeg, had Rutger gezegd: ‘Nu ben je een vrij mens Alex, wat ga je doen, nu je vrij bent?’ En Alex had geantwoord dat hij graag bij de masra wilde blijven werken. Hij was nu bode op het kantoor beneden, liet de mensen binnen, hield afspraken bij, enz. Hij zat aan een tafeltje naast de voordeur, altijd keurig gekleed met glimmend gepoetste schoenen aan. Want dat was het eerste wat Alex met zijn geld gekocht had: schoenen. Vanaf hij vrij was had nooit iemand meer hem zonder schoenen gezien. Gideon, die nu 6 was, en al wat kon schrijven, zat urenlang aan de andere kant van het tafeltje en samen schreven en tekenden die twee. Het was vaak druk daar beneden, veel plantage-eigenaren kwamen voor leningen, vaak konden ze niet geholpen worden. Volgens Rutger ging het helemaal niet goed in de kolonie. Afgezien van de krach op de Amsterdamse Beurs het vorig jaar, was het de binnenlandse oorlog die het land zoveel kostte. Rutger kon maar niet ophouden steeds weer te zeggen, dat het enige wat het Gouvernement kon doen, was vrede sluiten met de Marrons, ze niet meer achtervolgen, en ze een gebied in de Marowijne | |
[pagina 177]
| |
geven om te leven als vrije mensen. Maar de Gouverneur en vooral Kolonel Fourgeoud en ook de Direkteuren van de Sociëteit in Nederland dachten er anders over. Dat gespuis en gebroed in de bossen moest uitgeroeid worden. Nu weer waren er plannen om binnenkort nog meer manschappen naar Suriname te sturen om de ruim 1500 die er al waren aan te sterken. Van die 1500 waren er nog maar 800 over en de kolonie moest het geld voor onderhoud en soldij en oorlogvoeren maar opbrengen. Steeds grotere bedragen werden er gevraagd van de planters, steeds hoger werd de belasting die in de wegloperskas gestort moest worden. En al die ongeveer duizend man militairen met hun wapens konden die 300 man Marrons toch maar niet aan, want steeds kon men weer horen, hoe militaire posten en plantages werden overvallen, gebouwen in brand gestoken, wapens en ander materieel buit gemaakt. Kolonel Fourgeoud had nu een andere techniek. Hij wilde de Boninegers uithongeren. Als ze stelselmatig het bos uitbrandden en alle kostgronden vernietigden, moest dat gespuis zich wel overgeven. Het cordonpad waaraan hard gewerkt werd, diende om ze van overal te kunnen bereiken. Om de zoveel km een post met geschut en om de 5 km. een piguet, waar er een paard was, om zonodig een boodschap heel snel door te geven. En ondanks dit alles kon men de Aluku's toch niet de baas. Nee, het ging niet goed in de kolonie. Elza zuchtte eens, zij zelf hadden niets te klagen. Rutger was administrateur over wel 8 plantages nu, vier daarvan waren plantages waarvan de planters hun schulden niet hadden kunnen betalen. Die waren nu eigendom van de bank, maar Rutger had de planters zelf maar als direkteur-beheerder aangesteld. Op sommige plantages ging het goed op andere weer niet, want de direkteur waande zich nog steeds eigenaar. Elza hoorde voetstappen op de trap en Jonathan, die op de achtergalerij met Afanaisa speelde, riep: ‘Mama, hier is een tante’. Binnen kwam Mia van Henegouwen, nu mevrouw Willemsen. Elza was blij haar te zien. Ze waren goede vriendinnen, nog vanaf de tijd dat Elza en Sarith op de Franse school waren. Mia zei: ‘Ik dacht dat je eigenlijk al in het kraambed zou liggen, met een dochter naast je’. Elza lachte: ‘Was het maar waar, maar het | |
[pagina 178]
| |
zal toch wel vlug gaan gebeuren, en ja, een dochter hoop ik, zoveel jongens in onze familie; Esther heeft er 5, ik zelf 2, mijn broer David 3, Rebecca heeft 2 zonen en 1 dochter en Sarith er 1! Zo kwam het gesprek op Sarith. Wist Elza wel wat er allemaal verteld werd over Sarith? Ze had pas verschillende gasten op Klein Paradijs te logeren gehad, waaronder luitenant Andersma en drie vrienden, en zelfs daar onder de neus van haar man, had Sarith het klaargespeeld met de luitenant samen te zijn. Elza wist er van, iedereen sprak erover. Maisa en zij hadden het pas nog uitgebreid besproken. ‘Zou jij niet met haar kunnen spreken Elza?’ vroeg Mia. ‘Ik, waarom ik?’, vroeg Elza verbaasd. ‘Och, jullie waren altijd zulke goede vriendinnen en ik meende vroeger al, dat je een gunstige invloed op haar had. Weet je nog, vroeger met Charles?’ Ja, Elza wist nog van vroeger met Charles, hoe Sarith hem stiekem ontmoette, terwijl iedereen dacht dat de 3 meisjes samen waren, en hoe vaak ze Sarith gevraagd had het toch niet te doen; maar dat was lang geleden. ‘O nee, ik niet hoor’, zei Elza. ‘Ach we waren vroeger wel goede vriendinnen, maar nu heeft ieder zo zijn eigen leven. Ik heb eigenlijk weinig kontakt met Sarith, ze heeft heel andere vrienden, zie je’. Ja, Mia begreep dat wel. ‘Zou haar man echt niets ervan weten?’, vroeg ze weer. Elza wist het niet, iedereen sprak erover, maar zoals het altijd gaat, is de man zelf de laatste persoon die erover hoort. Ook hier was het inderdaad zo, heel Suriname wist dat Sarith een verhouding had met luitenant Andersma, iedereen wist het, behalve Julius, haar man. |