Hoe duur was de suiker?
(1987)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
SarithEen boze Sarith liep op straat, ze liep zo snel, dat Mini-mini, die de parasol boven haar hoofd hield, bijna moest hollen om haar meesteres te kunnen bijhouden. Toen ze het huis was uitgelopen, wist ze nog niet waar ze naar toe zou gaan, even had ze getwijfeld of ze misschien niet beter naar Rebecca's huis kon gaan, dat was vlak om de hoek, maar ze had zich meteen bedacht. Rebecca en Abraham waren zulke tortelduifjes, hadden alleen aandacht voor elkaar, en zouden zeker verbaasd zijn als Sarith zo opeens kwam binnenvallen. Nee, ze ging naar Esther, haar moeder logeerde daar nog steeds. Al die tijd dat ze op straat liep op weg naar de Saramaccastraat, werd ze bozer en bozer. ‘Ga maar gerust,’ had Rutger gezegd. O, als ze hem hier had, kon ze zijn ogen wel uitkrabben. Ze had helemaal geen zin meer om uit eten te gaan. Bij de De Ledesma's aangekomen, bleek dat moeder Rachaël net van plan was om over twee uur, als de vloed opkwam, met een boot van haar schoonzoon naar Hébron te varen. Zij veronderstelde niet anders, dan dat Sarith wist dat ze wegging, en haar daarom even was komen groeten, en Sarith liet het maar zo. ‘Logeer je niet meer bij Elza?,’ vroeg Esther verwonderd, toen ze, nadat haar moeder vertrokken was, Sarith aan Mini-mini hoorde zeggen, dat die na de rust, met een futuboi haar spullen bij de Le Chasseurs moest ophalen. ‘Nee, ik blijf liever hier’, antwoordde Sarith, ‘ik kan daar niet slapen vanwege dat gekrijs van het kind’. Zo bleef ze dus een paar dagen bij Esther, ging eens hier op bezoek, dan daar, ging soms met Esther en Jacob naar een partijtje of een avondje bij kennissen. Toen ze op een ochtend even bij Rebecca was en hoorde dat Abraham en zijn vrouw de volgende dag naar Joden-Savanna zouden reizen en ook enkele dagen op Hébron zouden logeren, besloot Sarith om met hun mee te gaan. Eenmaal thuis, ging ze maar niet meer verder naar Joden-Savanna. Ze bleef thuis, verveelde zich, ergerde zich en mopperde op alles. Omdat er niemand was om mee te praten, sprak ze maar met Mini-mini, die moest haar elke dag een massage geven en keer op keer de vraag beantwoorden, of haar misi Sarith niet werkelijk heel mooi was. Geduldig zei Mini-mini iedere keer: ‘Iya misi, Sarith, yu moi ba’. | |
[pagina 105]
| |
Af en toe ging ze met de boot naar een naburige plantage of ze ging met haar moeder voor een paar uur een visite maken. Soms waren er op Hébron zelf bezoekers, tentboten die voorbij voeren en het getij moesten afwachten, passagiers die wel eens bleven overnachten, maar over het algemeen was het toch vrij saai. Voortdurend ergerde Sarith zich. Ze was 20 jaar, erg mooi, en ongetrouwd, niet eens verloofd, en ze kon niet eens bedenken met wie ze zo vlug zou willen trouwen. En dan die Rutger en Elza, die daar in hun huisje in de Wagenwegstraat het gelukkige jonge echtpaar speelden met hun baby. Maar wacht, ze zou het op een andere boeg gooien, ze zou teruggaan naar Paramaribo en heel lief tegen Rutger doen. Natuurlijk zou hij helemaal bezwijken onder haar charme, en als ze hem eenmaal weer goed te pakken had, zou ze hem duidelijk maken, dat de rol van gelukkige vader toch niets voor hem was. | |
ElzaDe kleine Gideon groeide als kool, 4 maanden was hij nu, een levenslustige baby, die bijna nooit huilde en vaak spelend in zijn bedje lag. Elza voedde hem nog steeds zelf. Als Rutger van zijn werk thuis kwam, lag hij vaak urenlang met zijn zoon op het grote bed te spelen. Elza moest soms vertederd lachen, als ze hoorde hoe overtuigd Rutger ervan was, dat er geen knapper en verstandiger kind bestond dan het zijne. Toen Rutger op een middag van zijn kantoor thuis kwam, zei hij aan tafel tegen Elza: ‘Weet je wie er vandaag bij mij op kantoor was?’ Toen Elza vroeg wie dan wel, zei hij: ‘Sarith’. ‘Sarith?’ ‘Wat kwam die bij jou op kantoor doen?’. ‘Ze kwam haar excuses maken over haar gedrag van laatst en vroeg of ze weer bij ons kon logeren?’ ‘En wat heb je geantwoord?’, vroeg Elza. ‘Dat het goed was, natuurlijk’, antwoordde Rutger, en terwijl hij naar zijn vrouw keek zei hij: ‘Ik kon toch niet anders!’ Elza zei niets, bij zichzelf dacht ze hoe dom het van haar geweest was, om te denken dat ze nu van Sarith af waren. Ze zou terugkomen en alles zou weer opnieuw beginnen. In de vooravond, om een uur of zes, Rutger en Elza zaten in de voorzaal, kwam inderdaad Sarith. Ze deed alsof er niets aan de hand was geweest, groette heel lief Elza en Rutger en zei tegen Mini-mini, om haar spullen boven uit te pakken. De komende | |
[pagina 106]
| |
dagen was ze uiterst vriendelijk, zowel tegen Rutger als tegen Elza, naar de baby keek ze nauwelijks. Op een keer toen ze Rutger alleen in de eetzaal op een schommelstoel zag zitten met zijn zoon op schoot, zei ze schampertjes: ‘Zo, speel je mooi de rol van toegewijde vader?’ ‘Ik speel geen rol, ik bén een toegewijde vader’, zei Rutger en hij ging verder met tegen het kind te praten en besteedde geen aandacht meer aan Sarith. Deze begreep dat ze, wilde ze Rutger terugwinnen, het op een andere manier moest proberen. Ze nam zich voor om nu juist veel aandacht aan het kind te schenken en als maar te jubelen over hoe knap en lief hij was. De volgende middag, toen ze net de trap afkwam, zag ze Afanaisa met de baby op de arm op de achterstoep staan. Ze ging naar het kind toe, kietelde het eens onder zijn kin, en toen hij begon te lachen, wilde ze hem van Afanaisa overnemen, maar Maisa's strenge stem klonk vanaf de trap ‘Afanaisa, tyari a yon masra kon dya, a musu kenki en pisiduku’.Ga naar eind72 Boven aan de trap nam Maisa de baby van Afanaisa over en ging met hem in de kamer. Daar zei ze tegen Elza ‘misi Elza, luku dya, efu yu no wani yu pikin kisi fyo-fyo, no meki na uma fasi en’.Ga naar eind73 Elza schrok. Fyo-fyo! Wat dat nu precies was, wist ze ook niet, maar het was in ieder geval iets heel erg, babies en kleine kinderen konden ervan dood gaan en het had iets te maken met, als de volwassenen om het kind heen elkaar niet goed gezind waren en verwijten maakten. Ze dacht aan de woorden van Maisa toen Gideon pas geboren was, ze zou voor hem moeten vechten; wel ze was bereid voor hem te vechten, met alles, als het moest. Sarith ging door met lief en aanhalig te zijn tegen Rutger, ze probeerde van alles, lachte tegen hem, wilde aan tafel zelfs koffie voor hem inschenken. Elza zag dit alles aan, ze merkte ook hoe Sarith steeds onvriendelijker tegen haar werd, en vaak een hele dag helemaal niet tegen haar sprak of alleen maar een onaardige opmerking maakte. Op een middag, omstreeks de tijd dat Rutger thuis kwam, toen de baby op een matje op de vloer in de eetkamer lag en Afanaisa daarnaast op de grond zat, kwam Sarith de eetkamer binnen. Ze keek naar het kind, bukte zich, nam het op en ging met hem op de arm voor de deur op de stoep staan. Elza kwam in de eetkamer, zag het kind niet en vroeg aan Afanaisa: ‘Pe masra | |
[pagina 107]
| |
Gideon de’.Ga naar eind74 ‘Misi Sarith teki en tyari go na mofodoro’,Ga naar eind75 antwoordde Afanaisa. Elza vloog naar buiten op de stoep, griste het kind uit de armen van Sarith en zei heel bits: ‘Blijf van hem af, het is mijn kind’. Binnen gaf ze de baby aan Afanaisa en zei: ‘Tyari en go na sodro’.Ga naar eind76 Sarith kon niets zeggen, ze had een voor Rutger vertederend tafereeltje willen zijn, als hij thuis kwam, zo met het kind op de arm op de stoep, maar ze had niet op deze reaktie van Elza gerekend. Na het eten, toen ze zich voor de rust al op hun kamer hadden teruggetrokken, was er een zacht geklop op de deur. Het was Mini-mini. ‘Misi Sarith seni aksi efu masra Rutger kan kon yere wan sani’.Ga naar eind77 Rutger ging uit de kamer. Elza was woedend. Vol spanning wachtte ze af of Rutger terug zou komen of bij Sarith in de kamer zou blijven net als de vorige keer. In Sariths kamer bleef Rutger in de deur staan. ‘Wat is er Sarith?’ vroeg hij. ‘Ach Rutger, zou je even op mijn rug kunnen kijken, ik denk dat één of ander insekt me daar gebeten heeft’. Rutger keek naar de mooie jonge vrouw, die daar stond met het haar loshangend over haar schouders, gekleed in slechts een heel dun batisten hemd. Hij wist wat haar bedoeling was en zei kalm: ‘Ik denk dat het beter is dat Mini-mini voor je kijkt, is er anders niets?’, en wilde zich omdraaien. Dit had Sarith niet verwacht, met een sprong was ze bij hem, greep hem bij de arm en stootte de deur dicht ‘O, Rutger wat is er dan, hou je dan niet meer van me, wil je me dan niet meer?’ Ze omarmde hem en legde haar hoofd tegen zijn borst. Hij maakte haar armen los en zei rustig: ‘Nee Sarith, liever dit niet meer’, en ging de kamer uit. ‘Wat wilde Sarith?’, vroeg Elza toen Rutger tot haar opluchting zo vlug terug kwam. ‘Ach, ze wilde dat ik naar een of ander iets op haar rug moest kijken’. ‘Het houdt maar niet op, hè, zei Elza nu boos “een volgende keer lukt het haar wel om je zover te krijgen’. ‘Elza, Elza, denk aan je belofte, dat je geen jaloerse vrouw zou zijn’, zei Rutger. Nu of nooit, dacht Elza. Ik moet nu handelen en ze dacht aan wat Maisa had gezegd over dat ze moest vechten. Als zij niet meer precies wist wat Rutger had geantwoord toen ze had gevraagd of deze relatie met een andere vrouw toch niet in haar eigen huis zou gebeuren, dan wist hij het misschien ook niet. ‘Waarom moet ik me wel aan mijn belofte houden en hoef jij dat niet?’, vroeg ze scherp. ‘Wat bedoel je?’ Rutger was al gaan | |
[pagina 108]
| |
liggen, maar richtte zich nu op. ‘Weet je nog, toen je zei dat ik moest beloven geen jaloerse vrouw te zijn, toen heb ik gevraagd dat zo'n incident of die relatie toch niet in mijn eigen huis zou gebeuren, en jij hebt toen gezegd: “Nee”. Hoef jij dan niet te doen wat je beloofd hebt? Was je relatie met Sarith niet hier in dit huis, of is dit mijn huis niet?’ ‘Natuurlijk is dit jouw huis, Elza’, antwoordde Rutger, nu bedenkend dat ze gelijk had, zo was het gesprek verlopen. Ja en hij had zich niet aan zijn woord gehouden. ‘Wel, als dit mijn huis is, dan wìl ik niet dat Sarith hier nog langer logeert, bovendien wil ik niet dat mijn kind fyo-fyo krijgt’. ‘Ach wat fyo-fyo, geloof toch niet dat bijgelovig geklets van die negers’, zei Rutger. ‘Bijgeloof of niet, ik wil niet dat Sarith hier nog langer logeert’. Elza's stem klonk zeer beslist. ‘Zeg het haar, dan’, zei Rutger kalm. ‘Nee, niet ik, jij moet het haar zeggen, ze komt hier alleen maar voor jou’. Rutger stond op van het bed en zei: ‘Goed, ik zal haar meteen laten roepen’, hij opende de deur en riep naar Mini-mini die boven aan de trap zat, ‘Mini-mini taigi misi Sarith meki a kon dyaso’.Ga naar eind78 Even later stond Sarith, nog steeds gekleed in het dunne hemd, bij hen in de kamer. ‘Sarith, Elza vindt het niet goed dat je hier nog langer logeert’, zei Rutger. Sarith keek naar hen beiden en zei toen tegen Rutger. ‘Zo en wat vind jij ervan’. ‘Wel, ik vind dat mijn vrouw gelijk heeft’, zei Rutger. Sarith werd van binnen ijskoud van woede, ze werd dus weggestuurd, gewoon weggestuurd. ‘Goed, ik zal gaan, ik zal meteen gaan en hier nooit meer komen. Natuurlijk zal iedereen heel verwonderd zijn, en zich afvragen waarom ik zo opeens niet meer logeer in het huis van mijn lieve stiefzusje’, het laatste klonk heel hatelijk. ‘Vertel ze de waarheid Sarith’, Elza's stem klonk heel kalm, ‘vertel ze gewoon de waarheid, zeg dat je lieve stiefzusje je niet meer in haar huis wìl hebben, omdat je steeds met haar man naar bed wil, zeg ze dat, dan zal iedereen het begrijpen’. Woedend draaide Sarith zich om en liep de kamer uit. De stemmen hadden beslist niet zacht geklonken en Maisa en Mini-mini op de trap, hadden alles gehoord. Maisa ging dansende de trap af. ‘Hai hai, kisi en moi.Ga naar eind79 Misi Elza kisi na saka-saka’.Ga naar eind80 Vanuit haar kamer riep Sarith Mini-mini om in te pakken en zelf maakte ze zoveel lawaai met gooien en smijten van spullen, dat niemand die middag kon rusten. Toen Rutger 's middags uit zijn kamer kwam om in het bad te | |
[pagina 109]
| |
gaan, wachtte ze hem in de gang op en vroeg: ‘Rutger, als ik dan ergens anders ben, zal je me dan daar komen opzoeken?’ ‘Beslist niet, nee Sarith, dat zal ik niet doen’. ‘Dus ik zie je niet meer’, vroeg Sarith met huilende stem. ‘Ach, Paramaribo is zo klein, we zien elkaar heus wel’. ‘Maar je stuurt me weg, het is gedaan, voorbij, is het niet?’ ‘Ik denk dat dat voor alle partijen het beste is, vaarwel Sarith’ en Rutger haastte zich naar het badhuis. Een uurtje later verliet Sarith het huis in de Wagenwegstraat. Ze had zich nog nooit zo vernederd gevoeld. O, ze zou ze wel krijgen, ze zou wel een manier vinden om ze deze afwijzing en belediging betaald te zetten. | |
SarithNog steeds woedend was Sarith enkele dagen later op plantage Hébron aangekomen. Moeder Rachaël was wel verbaasd, toen ze haar dochter zo vlug weer op de plantage terug zag, maar gewend aan de grillige natuur van het meisje, vroeg ze maar niets. Sarith liep mopperend door het huis, smeet in haar kamer met voorwerpen, schold voortdurend op Mini-mini, die niets goed deed; kortom ze was ongenietbaar. Ashana triomfeerde, ze had precies gehoord wat er gebeurd was. Mini-mini had alles aan haar moeder Kwasiba verteld, en die had alles weer aan Ashana doorverteld. Hoewel Kwasiba en Mini-mini eigenlijk slavinnen van moeder Rachaël waren, hielden ze toch heel veel van Elza, omdat deze hen altijd lief en vriendelijk behandelde, heel anders dan de verwende Sarith, die de slavinnen alleen maar zag als schepselen, die haar moesten bedienen en voor haar klaar staan, en nooit rekening ermee hield, dat ze ook mensen waren met gevoelens. De huisslavinnen wisten wat er gaande was geweest en iedereen had de partij van misi Elza gekozen. Sarith was nu een paar dagen thuis en zat op een ochtend in de eetkamer aan de ontbijttafel; ze was alleen, haar moeder was boven en Oom Levi was weg met de boot, op bezoek bij een plantage verder op. Ze had Mini-mini net een oorvijg gegeven, omdat die kwam zeggen dat er geen sinaasappels waren voor een glas sap. Ashana kwam binnen; toen ze Sarith zo hoorde tekeer gaan, zei ze: ‘Agu, taki, tyakun tyakun, fu yu na fu yu.’Ga naar eind81 ‘Wat zeg je Ashana’, riep Sarith begrijpend, dat het voor haar bedoeld was. | |
[pagina 110]
| |
Ashana herhaalde wat ze gezegd had. ‘San wan taki dati’,Ga naar eind82 riep Sarith. Ashana zei heel rustig: ‘Mi breti dati misi Elza kisi en srefi, yagi na kruktutere na en hoso, tyakun tyakun fu en na fu en’.Ga naar eind83 Voordat Ashana helemaal was uitgesproken was Sarith opgesprongen en had Ashana twee klappen in het gezicht gegeven. ‘Jij vuile negerin, hoe durf je me zo te beledigen, hoe durf je’. Ze pakte Ashana bij het koto jakje en schudde daaraan. Ashana was echter een grote vrouw en stond sterk op haar benen, rustig keek ze Sarith aan en zei: ‘Du ogri nooit no bun’.Ga naar eind84 Sarith werd steeds bozer, ze begon te gillen: ‘Jij ellendige slavin, wacht ik zal je, wat verbeeld je je wel, je gaat hiervoor gestraft worden, gestraft zeg ik je’. Ze rende naar de achterveranda en zei tegen een kleine futuboi die op de drempel zat: ‘Boi kari a basya kon, esi esi’.Ga naar eind85 Toen de basya even later kwam, zei ze op Ashana wijzend, ‘Basya tai a uma disi na bon, da yu fon en’.Ga naar eind86 Geschrokken deed de basya een stap achteruit. ‘Nono misi, zei hij, terwijl hij zijn hoofd schudde. Volgens hem was zoiets onmogelijk. Hoe zou hij Ashana kunnen zwepen, Ashana die als het ware het hoofd van de huishouding was, bijna nog meer te zeggen had dan de misi zelf. Ashana die nog nooit gezweept was. Dit zou de masra zeker niet goed vinden. Maar Sarith griste de zweep uit zijn hand en gaf hem twee striemende zweepslagen, terwijl ze uitriep: ‘Fon en, basya, du san mi taki, noso mi o meki wan tu basi nengre fon yu’.Ga naar eind87 Op al het tumult was moeder Rachaël naar beneden gekomen, ze zag haar woedende, tierende dochter daar staan met de zweep in de hand, de basya bevelend om Ashana te zwepen. ‘Wat is er toch Sarith, bedaar toch kind’. Maar Sarith bedaarde niet, ze gilde: ‘Die negerin, ze heeft me beledigd, beledigd. Gestraft zal ze worden, ik zal haar’. ‘Moet dat nu werkelijk?’, vroeg moeder Rachaël met angst bedenkend, dat het hier ging om Ashana, de slavin die hier in huis respect van iedereen genoot, en dat Levi Fernandez hierover zeker erg boos zou worden. ‘Mag dat dan moeder, kan een slavin me beledigen, sta jij dat toe?’. ‘Wat zal er van ons worden als dat zo maar kan?’ Sarith gilde en schreeuwde, stampte met haar voet. ‘Ga naar binnen, moeder en bemoei je er niet mee’. Moeder Rachaël dacht dat het misschien wel het beste was, ze had deze dochter van haar nooit aangekund en Sarith had toch ook wel gelijk, als blanke kon je het niet toestaan dat een slavin je beledigde! Stel je voor! | |
[pagina 111]
| |
De basya nam Ashana mee naar buiten, en bracht haar naar een boom, de kleine futuboi moest in het magazijn touw gaan halen, om haar op te knopen, zodat ze met haar voeten net boven de grond zou zweven. Sarith zelf begon de kleren van Ashana's lichaam te rukken totdat die slechts in een kleine lendedoek om het middel geknoopt oor haar stond. Toen Mini-mini zag dat Ashana werkelijk werd vastgebonden, gooide ze zich huilende voor de voeten van haar meesteres, sloeg de armen om haar benen, terwijl ze snikkende vroeg: ‘Ké poti, misi, mi e begi yu, no fon Ashana; ke, no meki Ashana kisi fon-fon’.Ga naar eind88 Maar Sarith was niet te vermurwen, ze probeerde naar Mini-mini te schoppen, en toen die haar benen niet losliet, nam ze de zweep van de kleine futuboi, die nu de zweep vasthield en gaf Mini-mini een ferme slag in haar gezicht. Mini-mini liet los, bedekte de bloedende striem op haar gezicht met de handen en draaide zich om, om niet te hoeven zien, hoe de oude Ashana gezweept zou worden. Vanuit de keuken op het erf keken Kwasiba en de kokkin zwijgend toe, met samengeknepen lippen en blikken die alle afkeuring inhielden. De basya begon te zwepen, reeds bij de 10e slag was Ashana's rug helemaal open gescheurd en het bloed stroomde uit de wonden. Sarith keek toe, ze telde zelf de slagen; toen ze bij 28 waren gekomen, bezweek Ashana en de basya, helemaal wanhopig, gooide de zweep neer, terwijl hij zich op de grond gooide, roepende: ‘Mi no man moro, we misi fon mi dan’.Ga naar eind89 Sarith besloot dat het zo genoeg was geweest. ‘Lusu en’.Ga naar eind90 zei ze en ze draaide zich om en ging naar binnen, met een nog steeds huilende Mini-mini achter zich aan. Toen ze weg was, renden Kwasiba en de kokkin naar de boom, om de basya te helpen Ashana los te maken. De futuboi werd gestuurd om de dresi-mama te roepen. Nog steeds bewusteloos werd Ashana op de grond gelegd, de dresi-mama waste haar gezicht en haar rug en een andere vrouw haalde water uit de put. Toen Ashana bijkwam, wilden de vrouwen haar naar binnen brengen, maar met zachte stem zei ze: ‘Nono, no tyari mi na ini hoso, tyari mi na katibo sei’. | |
[pagina 112]
| |
Vader LeviLevi Fernandez kwam 's middags thuis, hij was moe, het had geregend, hij was kletsnat geworden toen hij met zijn vriend te paard door diens velden was gereden, hij had rugpijn, was helemaal stijf van het lange zitten in de boot in de natte kleren. Hij verlangde naar een warm bad en een stevige massage van Ashana, die met haar lenige vingers de pijn in zijn rug kon doen verdwijnen. Toen hij in huis, naar de achterveranda liep, waar hij Ashana altijd wachtende vond, in de oude schommelstoel, zag hij haar niet. ‘Waar is Ashana’, vroeg hij verbaasd aan zijn vrouw. ‘Ashana is ziek’, antwoordde die. ‘Ashana ziek?’ Dat was nog nooit gebeurd, hij wilde naar Ashana's kamertje lopen, dat naast de botralie was, maar Rachaël zei: ‘Ze is niet daar, ze is in één van de slavenhutten, Kwasiba heeft je water en handdoek al klaargezet en als je wil kan ze je ook wel masseren. ‘Nee laat maar’, zei Levi. Het was Ashana's massage die goed voor hem was, als ze vandaag ziek was, zou hij wel tot morgen wachten. Hij vroeg niet verder en ging die avond vroeg naar bed. De volgende morgen was hij reeds vroeg op. Het viel hem op dat zijn koffie niet door Ashana gebracht werd, maar door Kwasiba. Hij zou later wel gaan kijken wat er met Ashana aan de hand was. Hij liep eens naar de waterkant, daar kwam zijn eigen slaaf, Sydni, die altijd bij hem was, naast hem staan. Zacht zei Sydni, ‘Masra no sabi no san pesa nanga Ashana’.Ga naar eind92 ‘No, san pesa dan?’Ga naar eind93 vroeg Levi. Hij had gedacht dat Ashana zich gewoon niet lekker voelde. ‘Misi Sarith meki a kisi pansboko, a basya tai en na bon, dan fon en, a basya no ben wani, ma misi Sarith fon en tu’.Ga naar eind94 ‘Wat’, riep Levi uit ‘Pe Ashana de now?’Ga naar eind95 ‘A de na a dresi-mama’.Ga naar eind96 Zo snel als hij kon, ging Levi naar de hut van de dresi-mama, stootte de deur open en stond in het kleine hutje, waar hij in een hoek Ashana kermend op een matje zag liggen. Met één stap was hij bij haar en knielde neer. Hij zag de helemaal bebloede blote rug en fluisterde: ‘Ashana, o Ashana’. Ashana die eerst met het hoofd naar de muur had gelegen, draaide haar hoofd om en zei zachtjes: ‘Masra, yu kon no, ké masra’.Ga naar eind97 De dresi-mama was zachtjes naar buiten gegaan. ‘Ashana, ké Ashana, san hede a fon yu, san yu du dan’.Ga naar eind98 ‘Libi en masra, a pesa keba’. ‘Watra, mi wani watra’.Ga naar eind99 Levi keek rond en zag in een andere hoek een kalebas met water, | |
[pagina 113]
| |
daaruit nam hij met een kleine kalebas wat water en gaf haar te drinken. Met de hand voor de mond bleef hij vervolgens zwijgend kijken naar de vreselijke wonden waarmee Ashana's rug van boven tot onder bedekt was. Er ging van alles door hem heen, terwijl hij daar stond. Hij voelde zich verward, maar het meeste nog boos op dat kind, die Sarith die dat gedaan had, en boos op zijn vrouw, die hem niets had verteld en alleen had gezegd: ‘Ashana is ziek’. Hij riep de dresi-mama en zei tegen haar: ‘Du ala san gi en, meki a kon betre’.Ga naar eind100 De dresi-mama maakte een kosi en knikte: ‘Iya masra, mé du san mi kan’.Ga naar eind101 Levi liep zijn huis binnen. Met grote stappen liep hij de trap op en stootte boven, zonder te kloppen, de deur van Sariths kamer open: ‘Waarom heb je dat gedaan?’, riep hij tegen Sarith, die nog in bed lag. Sarith schrok op, eerst wist ze niet waarover Oom Levi het had, maar ze begreep direkt, dat hij het over Ashana had. Toen ze niet antwoordde, pakte hij haar bij de schouder en schudde haar, terwijl hij riep: ‘Waarom Sarith, waarom?’ Moeder Rachaël kwam aangehold en Sarith schreeuwde: ‘Laat me los, ze heeft me beledigd, daarom, ze heeft me beledigd’. ‘Wat voor belediging kon zo erg zijn, dat je haar zo moest laten afranselen, zeg op, wat voor belediging’, nog steeds schudde hij Sarith bij de schouder, en het bandje van het nachthemd gleed van haar schouder af. ‘Levi, laat dat, laat dat toch’, Rachaël stond in de deur en toen werd Levi zich bewust, dat hij in de kamer van zijn stiefdochter was, die bijna halfnaakt daar in bed zat. Hoofdschuddend liep hij naar de deur. Sarith riep: ‘Ze is een slavin, ik laat me niet door een slavin beledigen, als u dat maar weet, als ze het weer zou doen, zou ik haar weer laten afranselen, zodat ze goed kan beseffen, dat ze een negerin is, een slavin en meer niet!’ Levi liep langs zijn vrouw de kamer uit, Ashana was een slavin ja, een slavin. Zou hij ooit aan een buitenstaander kunnen uitleggen wat deze slavin in zijn leven had betekend. Hoe ze van zijn kinderen gehouden had, hoe ze zijn vrouw verzorgd had, hoe ze ondanks haar eigen verdriet hem getroost had toen zijn vrouw gestorven was, hoe ze zijn kinderen had verzorgd, met alle liefde die in haar was, van 's morgens vroeg tot vaak diep in de nacht, altijd voor ze had klaargestaan. Nog zag hij weer voor zich, hoe ze had gezeten met Jonathan, | |
[pagina 114]
| |
zijn zoon in haar armen, van alles geprobeerd had dat hij niet zou doodgaan, en hoe hij, Levi, tenslotte zelf het dode kind uit haar armen moest nemen. Beneden op de achtergalerij keek hij naar de oude schommelstoel. Hoeveel nachten had hij niet het klap-klap van die stoel gehoord, omdat Elza bijvoorbeeld niet kon slapen en ze bij Ashana op schoot op die schommelstoel lag. En Ashana maar schommelen en liedjes zingen. Hoe zou hij dit allemaal aan een buitenstaander kunnen uitleggen. Ashana, de slavin, Elisabeths Ashana. Ashana die voor zijn kinderen alleen maar liefde was, die lag nu met een helemaal verwonde rug in een slavenhut. Levi Fernandez had zich in jaren niet zo eenzaam en verlaten gevoeld. Hij liep naar de waterkant en ging op de bank bij het water zitten. Sydni kwam naar hem toe en vroeg zachtjes: ‘Masra si Ashana’. Levi knikte zachtjes. De hele dag bleef hij daar aan de waterkant zitten, af en toe schonk Sydni hem iets te drinken in. Ashana zou sterven. Had hij haar ooit laten merken dat hij haar waardeerde? Natuurlijk niet; ze was toch maar een slavin! Alle werk van slaven wan vanzelfsprekend. Elke vorm van niet-werken was een misdrijf. Maar liefde geven en warmte en koestering, vroeg Levi zich af, was dat ook werken? Was dat ook vanzelfsprekend? 's Middags kwam een futuboi hem zeggen, dat de dresi-mama vroeg of hij bij Ashana kon komen. Toen hij bij haar in de hut zat, vroeg ze of hij een bundeltje kon laten halen, dat ze in haar kamertje in een oude valies had. Sydni haalde het. Ashana zei aan de masra om het open te maken, er was een bloedkralen snoer in en een snoer van granaatstenen, beide snoeren waren van zijn vrouw Elisabeth geweest, één had ze zelf een keer aan Ashana gegeven en het andere had hij haar gegeven toen Elisabeth was gestorven. Ashana gaf hem de snoeren en zei: ‘Masra yu musu gi misi Elza wan, nanga Maisa wan. Taigi misi Elza a musu sorgu en pikin nanga en masra bun’.Ga naar eind102 ‘A moni disi yu musu gi Maisa’.Ga naar eind103 Ze wees flauw op een bundeltje geld geknoopt in een lap. Al het geld dat ze in de loop van de tijd van haar masra had gekregen had ze opgespaard. ‘Masra musu taigi misi Elza nanga masra David nanga Maisa adyosi yere’.Ga naar eind104 ‘Ashana, o Ashana’. Levi wist niet wat hij meer kon zeggen, no | |
[pagina 115]
| |
no Ashana, y'e kon betre’.Ga naar eind105 Maar Ashana schudde het hoofd en zei: ‘No sari masra, me go na hoso, mi hoso no sabi katibo, no sari’.Ga naar eind106 Levi zag Ashana daarna niet meer, want die nacht stierf ze en hij was er niet bij toen de slaven met hun eigen ceremoniën en rituelen afscheid van haar namen. En er was zeker niemand van het grote plantagehuis bij, toen een kleine stoet Ashana naar haar laatste rustplaats bracht. Een naamloos graf op een open plek in het bos naast vele andere graven van honderden naamloze slaven.
Een paar dagen later was Levi Fernandez bij zijn dochter in de Wagenwegstraat. Hij was speciaal naar Paramaribo gereisd om aan haar en Maisa te vertellen, dat Ashana gestorven was en hij was van plan om daarna door te gaan naar Suzanna'slust aan de Para, en daar een paar dagen bij zijn zoon David door te brengen. Elza was verheugd haar vader te zien, maar toen ze zijn bedrukte gezicht zag, begreep ze dat er wat aan de hand was. ‘Ashana is gestorven’, zei vader Levi alleen maar. Elza greep zijn hand en zei: ‘O nee toch, papa, Ashana, hoe kan Ashana dood zijn, ze was nooit ziek’. Ze begreep dat het hem verdriet moest doen en dacht meteen ook aan Maisa, Maisa moest ook horen dat haar moeder gestorven was. Toen ze in de botralie kwam en Maisa daar huilende aan de tafel zag zitten, begreep ze dat die het al wist, ‘O, Maisa, ze is dood hè, o Maisa toch’, en Elza sloeg de armen om Maisa heen en legde haar hoofd op haar schouder. Maisa snikte nu en opeens riep ze: ‘Na didibri, na frufruktu, a saka-saka, ma wakti a o kisi en strafu’.Ga naar eind107 Geschrokken hief Elza haar hoofd op en keek Maisa aan, waarom zei Maisa dat, waarom noemde ze Ashana zo? Maisa, Elza's verbaasde gezicht ziende, riep: ‘O, misi, yu no sabi no, na misi Sarith kiri Ashana, a meki a basya tai Ashana na bon, fon en te a flaw, na takru asema dati’.Ga naar eind108 ‘Nee, nee toch’, met de hand voor de mond deinsde Elza achteruit. ‘Dat kan toch niet waar zijn?’ Met een gil stormde ze weer de eetkamer binnen en riep: ‘Papa, het is toch niet waar, zeg dat het niet waar is, heeft Sarith dat gedaan, heeft ze Ashana laten aftuigen?’ ‘Ja, mijn kind, ja’, vader Levi schudde het hoofd en tot Rutger, | |
[pagina 116]
| |
die verbaasd van zijn vrouw naar haar vader keek zei hij: ‘Sarith heeft Ashana laten opbinden en zwepen en aan de gevolgen daarvan is Ashana overleden’. Elza snikte nu hardop, ze legde het hoofd op de armen op tafel en huilde met gierende uithalen. ‘Hoe heeft Sarith zoiets kunnen doen?’, zei Rutger nu zacht, maar zijn vrouw hief het hoofd op en riep: ‘Ze heeft haar laten doodranselen’ en terwijl ze hem met haar behuilde gezicht aankeek, begreep hij, dat anderen zich misschien wel konden afvragen hoe en waarom, maar dat zij beiden wel wisten, waarom Sarith dit gedaan had. Elza huilde en huilde, want ze besefte steeds meer, dat Ashana gestorven was; de persoon van wie ze in haar leven het meest liefde had ontvangen, de persoon die haar verzorgd had, gekoesterd, de persoon die alles voor haar had overgehad. Die Ashana was gestorven, niet omringd door liefde en genegenheid, maar zoals ze haar hele leven was geweest, als een slavin. Ze zou Sarith veel kunnen vergeven, maar dit, nee, dit vergaf ze Sarith nooit. |
|