Hoe duur was de suiker?
(1987)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
ElzaHet was ondertussen al begin augustus geworden en het huwelijk van Rebecca en Abraham Cohen zou voltrokken worden. Hoewel Rebecca zelf helemaal geen grootse bruiloft wilde, vond tante Rachaël dat er toch een echt feest moest zijn. Zeker ook, omdat de bruidegom toch niet zomaar iemand was. Een geleerd man, leraar, assistent-rabbi nog wel, hoofd van de Jedishva, de Joodse school waar alle orthodoxe ouders hun zonen naar toe zonden en waar ze onder leiding van Abraham Cohen, de talmud bestudeerden. Toen Elza het bericht kreeg, dat de bruiloft van Rebecca en Abraham in de week van 15-20 augustus op Hébron gevierd zou worden, maakten zij en Rutger plannen om voor een dag of 10 op de plantage te logeren. Ze was blij om weer thuis te zullen zijn, om Ashana te zien en alle vertrouwde zaken; maar hoe zou het zijn met Sarith? Nadat Rutger terug was gekomen van zijn reis naar plantage Jericho, was hij zo lief voor haar geweest. Ze hadden vaak hartelijk gelachen om alles wat hij vertelde, van Daniël Jeremiah, ze had zijn boosheid en verontwaardiging over de mishandeling van de slaven gedeeld. Maisa had Afanaisa direkt onder haar hoede genomen. Ze had gezegd dat het kind eerst bijgevoed moest worden, en toen ze had gemerkt wat een lief en ijverig meisje het was, gewillig om van alles te leren, had ze aan Elza gezegd, dat Afanaisa een goed kindermeisje zou kunnen worden, als de baby er eenmaal was. Het was zo aangenaam en vredig in huis, hoe zou het zijn als ze op Hébron waren; zou Rutger dan weer onder Sariths invloed komen? en stel dat er eens iets gebeurde? Zou iedereen 't dan weten, hoe zou ze zich dan voelen? Maisa verheugde zich zeer op de logeerpartij, en ook Amimba, want zij ging speciaal mee, om een weekje bij haar moeder te zijn.
Het waren voornamelijk Joodse gasten die op Hébron waren voor de bruiloft. De huwelijksplechtigheid was op de Sabbath daarvoor geweest in de synagoge op Joden-Savannah, dat had Abraham zo gewild, en de zondag daarop was het bruidspaar gevaren tot Hébron, waar alle gasten wachtten. Rutger en Elza | |
[pagina 81]
| |
waren niet naar Joden Savannah geweest, die waren twee dagen eerder op Hébron aangekomen. Toen Elza, Ashana zag, had ze zich letterlijk in haar armen gegooid en gezegd: ‘Ashana, O Ashana, ik heb je zo gemist’, daarna had ze het hele huis rondgelopen om te kijken of alles nog hetzelfde was. Natuurlijk sliep ze niet meer in haar oude kamer die ze vroeger met Sarith gedeeld had, maar zij en Rutger zouden slapen in de kamer, naast die van Rebecca, ‘de bruidsvleugel van het huis’, had tante Rachaël lachend gezegd. De eerste dagen vóór de gasten van het feest er waren, waren behalve Rutger en Elza, ook nog Esther en Jacob de Ledesma en hun drie zoontjes in huis, evenals David en Suzanna en hun twee kinderen. Hoe kwam het dat Sarith aan tafel steeds aan de andere zijde van Rutger zat? Hoe kwam het dat bij elke wandeling die Elza en Rutger maakten, elk boottochtje, Sarith er steeds bij was? Soms vertelde ze opgewonden iets, trok hem aan zijn arm en als er niemand bij was, sloeg ze zelfs een keer haar arm om zijn schouder en legde haar wang tegen de zijne; het leek wel alsof ze Elza iets wilde demonstreren. Toen de gasten die zondag kwamen en het grote feest begon, veranderde Sariths houding. Ze deed erg aardig en vriendelijk tegen Elza en heel gewoon tegen Rutger. Alle gasten informeerden belangstellend naar Elza. Wat zag ze er goed uit! Gefluister, was er een baby op komst? Wat een lief vrouwtje was ze toch. En zo aardig. Wat ging dat drietal toch leuk met elkaar om. Elza en Sarith waren altijd zulke goede vriendinnen geweest. Wat fijn voor haar dat Sarith zo vaak naar Paramaribo reisde en bij haar logeerde om haar gezelschap te houden. En Elza had het bij al dat gebabbel willen uitschreeuwen; willen roepen: ‘Ziet er dan niemand wat er gebeurt? Zijn jullie allemaal blind? Ziet niemand hoe ze hem inpalmt en van me afneemt?’ Maar natuurlijk had ze dat niet kunnen doen en had ze alleen maar geknikt en gezegd, dat het heel aardig was dat Sarith haar zo gezelschap hield in Paramaribo. Aan niets zou een buitenstaander toen kunnen merken, dat Sarith een bijzondere belangstelling voor Rutger had; tegen Elza was ze zeer vriendelijk. Net als vroeger toen ze meisjes waren, kwam ze naar Elza om één of andere opmerking te maken over de een of andere gast. Proestend van het lachen was het: ‘Heb je tante Waai de Wind gezien? Vandaag heeft ze er zeker drie aan’. | |
[pagina 82]
| |
‘Tante Waai de Wind’ was een nicht van tante Rachaël, een zeer rijke Joodse weduwe, die altijd gekleed was in wijde zijden rokken. Bij elke beweging die zij maakte, ruisten de zijden rokken en leek het alsof de wind in het huis woei, vandaar dat de meisjes haar vroeger de bijnaam ‘Waai de Wind’ hadden gegeven. Of Sarith fluisterde al giechelend in Elza's oor, ‘heb je Noso gezien? Zijn neus lijkt extra groot vandaag en hij wil steeds mijn hand vasthouden.’ Dan begreep Elza, dat Sarith alleen maar zo deed, om toch geen argwaan te wekken. Tante Rachaël had er op gestaan, dat er een groot bal zou zijn, wat was nu een feest zonder bal. Op de avond van de derde dag van het feest werd er dus gedanst. De muzikanten speelden; net als bij de bruiloft van Elza was overal verlicht met lichtende lampions, en de gasten zaten op houten bankjes aan tafeltjes; de dames in prachtige japonnen met kunstig hoog opgemaakt kapsel, en de heren in avondcostuum. Elza zag hoe bij het begin van bijna elke dans, Sarith in de buurt van Rutger stond en iets tegen hem zei, waarop ze dan samen gingen dansen. Ze liep naar het huis en bleef op de voorveranda naar de dansende paren kijken. Toen de muziek stilhield en de meesten weer gingen zitten, zag ze hoe Rutger bleef staan en met een aantal heren een gesprek begon, 5 heren stonden daar in een kringetje in druk gesprek gewikkeld. Terwijl Elza naar haar man keek, dacht ze hoe snel Rutger zich toch had aangepast in het land. ‘Hij is een echte Surinaamse man geworden’, dacht ze, en toen ze keek wie die heren waren met wie hij stond te praten, realiseerde ze zich, dat al die heren die daar bij Rutger stonden, mannen waren met meer dan één vrouw. Elk van ze had naast zijn wettige vrouw nog een concubine of bijzit ergens in Paramaribo, en bitter dacht ze, ‘ook wat dat betreft is hij een echte Surinaamse man, hij heeft ook twee vrouwen’. De muziek begon weer te spelen en ze zag hoe Sarith het kringetje van de heren naderde en schertsend iets zei, waarop ze allemaal lachten. Elza zag hoe Sarith Rutgers hand pakte en hem meetrok in de richting van de dansenden, terwijl ze achterom tegen de heren riep: ‘Ik pak alvast deze mee’. Elza sloot even haar ogen en liep het huis binnen; door de grote voorzaal liep ze naar de achterkant van het huis en ging daar op de achtergalerij staan. Ze zag in de verte lichtjes in de slavenhutten en hoorde van heel ver dof tromgeroffel. | |
[pagina 83]
| |
In de hoek van de achtergalerij zag ze de oude hangmat, die al jaren daar vastgebonden was aan 2 spijlen. Dat was het hoekje waar zij en Sarith als kind samen in de hangmat hadden gelegen of gezeten pratend, lachend, giechelend, elkaar verhalen en voorvalletjes vertellend. Hoeveel uren hadden ze niet samen daar in die hangmat doorgebracht? Sarith en Elza; Elza en Sarith, het onafscheidelijk tweetal. Bedroefd legde ze het hoofd tegen een van de spijlen en voelde opeens een arm om haar schouder en een stem die zei, ‘san de fu du nanga mi pikin misi dan?’Ga naar eind43 ‘Ashana, o Ashana’, Elza legde haar hoofd op Ashana's schouder en sloeg haar armen om haar heen. Tranen vloeiden over haar wangen, snikken welden op in haar keel en ze kon al snikkend alleen maar zeggen, Ashana, o Ashana!’ Ashana voerde haar naar de oude schommelstoel die aan de andere kant op de galerij stond, ging zitten en trok Elza op haar brede schoot; dezelfde schommelstoel, waar Ashana haar misi als klein kind in slaap had gesust, in dezelfde schommelstoel waar ze altijd had gezeten met haar misi op schoot, als die pijn had of verdriet, of gewoon als die zich geborgen wilde voelen; in die schommelstoel zat ze nu weer en schommelde en suste haar misi. Hier was geen sprake van een meesteres en slavin, hier was slechts een kind dat verdriet had en dat liefde en geborgenheid zocht in de armen van diegene, van wie ze wist, dat die dat altijd had gegeven; de meest vertrouwde, de meest geliefde, haar Ashana. Hier was gewoon een moeder, die haar meest geliefde kind wilde behoeden en beschermen, alle verdriet en gevaren des levens voor dit kind uit de weg zou willen ruimen. ‘Tantiri, keba, mi gudu, tantiri bah’,Ga naar eind44 zei de sussende stem van Ashana. Elza zou nooit weten hoeveel Ashana werkelijk wist en hoeveel ze vermoedde, dat deed er ook niet toe, feit was, dat ze was in de altijd vertrouwde en liefhebbende armen van haar Ashana. ‘Elza, Elza, waar ben je toch?’, dat was de stem van Rutger, met grote stappen kwam hij door de voorkamer gelopen, ‘dyaso’,Ga naar eind45 riep Ashana. Rutger kwam op de verlichte achtergalerij en keek verbaasd naar het tafereeltje. Elza als een klein kind op de schoot van Ashana! Hij wilde een plagerige opmerking maken, maar toen zag hij, dat ze huilde. ‘Je huilt’, zei hij geschrokken. ‘Waarom huil je Elza, wat is er, ben je ziek?’. | |
[pagina 84]
| |
Toen ze even het hoofd ontkennend schudde, zei hij tegen Ashana: ‘san du misi Elza, Ashana’.Ga naar eind46 Ashana keek hem recht in de ogen en zei strak: ‘kan de na yu wan kan sabi san du en, masra Rutger’,Ga naar eind47 met die woorden deed ze Elza van haar schoot opstaan, en zei: ‘go na yu masra, mi gudu misi, na en musu luku yu’.Ga naar eind48 en zelf liep Ashana naar binnen. Rutger sloeg zijn arm om Elza en zei: ‘huil je om mij Elza, huil je om mij? antwoord me’. Elza snikte en snikte nogmaals en zei: ‘Rutger, ik weet dat ik je beloofd heb, dat ik geen jaloerse vrouw zou zijn, maar als ik jou en Sarith zo zie, ik weet 't niet, ik kan 't niet helpen, maar toch’. ‘Elza, huil toch niet daarom, je weet dat Sarith niets voor me betekent, echt niet, geloof me, maar als ze met me komt dansen en zo, kan ik dan weigeren, kan een heer een dame zo beledigen? Maar geloof me Elza, ik geef niets om haar. ‘Huil niet meer, kijk, ik zocht je overal, kom laten we gaan dansen’, en met zijn zakdoek droogde hij haar tranen af, kuste haar eerst op de ogen, toen op de mond, en voerde haar daarna naar buiten, waar ze zich bij de dansenden voegden. De hele verdere avond bleef hij naast Elza zitten en danste verder alleen met haar. Sarith keek af en toe hun richting uit, maar toen ze hen zo innig naast elkaar zag zitten, elkaars hand vasthoudend, kwam ze niet meer in hun buurt en danste één voor één met alle andere heren. Toen de logeerpartij voorbij was en de gasten in groepjes afreisden, kondigde Sarith aan, dat ze met Elza en Rutger mee terug ging naar de stad. O, mijn hemel, dacht Elza, daar begint ze weer, maar wat kon ze zeggen, hoe zou ze kunnen zeggen dat Sarith niet welkom was in haar huis. Niemand zou er iets van begrijpen. Sarith reisde dus mee terug naar Paramaribo en installeerde zich in de kamer, die al niet meer de ‘logeerkamer’, maar ‘misi Sariths’ kamer heette.
In augustus 1767 was er in Suriname een gebeurtenis, die de gemoederen van de kolonisten heftiger in beweging bracht dan de aardbeving van bijna een jaar geleden. Een zekere heer Sobre (een blanke) zou gaan trouwen met een mulatin. Wat vreselijk. Hoe kon een blanke nu zoiets doen. Trouwen met een negerin? Werkelijk trouwen? Bij een negerin kon een blanke slapen en kinderen verwekken, maar hoe kon hij zo iets onfatsoenlijks doen om met haar te trouwen? Schande was het, vreselijk! En er was | |
[pagina 85]
| |
notabene toestemming gegeven voor dit huwelijk door de direkteuren van de Sociëteit in Holland. Toen bedoelde personen namelijk het voornemen hadden om te trouwen, kregen ze in Suriname zelf geen toestemming hiervoor. De Raden van het Hof van Politie beriepen zich op een plakaat, dat ten tijde van Gouverneur van Sommelsdijck (± in 1685) was uitgegeven, dat zo'n huwelijk verbood; maar de rijke en vrije Nannette Samson had samen met haar huwelijkskandidaat een request ingediend in Holland, en de Direkteuren van de Sociëteit hadden gemeend, dat er geen termen bestonden om dit huwelijk te verhinderen. Wat waren de blanken boos en men schreef vanuit Suriname ettelijke boze brieven naar Holland, waarin men ondermeer stelde: ‘dat zulk een huwelijk weerzinwekkend en afschuwelijk was en een grote schande voor een blanke’ en verder ‘dat het toch duidelijk was dat blanken van een betere en edelere natuur waren dan negers. Hoe erg zou het nu zijn, als kinderen van negers zich konden gaan verbeelden dat zij de gelijken waren van kinderen van blanken!’ Ondanks alle kritiek en alle schimpscheuten, huwde de kleurlinge Nanette Samson met D. Sobre en het schandelijke huwelijk was het gesprek van de dag in alle huizen van Suriname. Rutger vond het prachtig; hij vond dat de kolonisten een prachtige poets gebakken was, en overal verkondigde hij met luide stem, dat hij vond, dat de echtelieden een goede keus hadden gemaakt, dat hij blij was en hoopte, dat er nog meer zulke huwelijken zouden volgen. Hoewel hij het echtpaar persoonlijk niet kende, stuurde hij uit naam van zichzelve en zijn echtgenote, een prachtig bloemstuk met de hartelijke felicitaties. Ook in het huis in de Wagenwegstraat waren er soms hevige discussies, want Sarith was een felle tegenstander van dit huwelijk en er werd hevig gedebateerd met Rutger en Elza aan de ene kant, en Sarith aan de andere. Had Rutger goed begrepen dat hij Elza verdriet deed als hij te intiem was met Sarith; in de weken die nu volgden na het huwelijk van Rebecca, ging hij in ieder geval niet op de avances van Sarith in, en deze werd steeds ongeduriger; ze gaf dikwijls een snauw als antwoord aan Elza, of bleef nukkig stil, en zat met een ontevreden gezicht te kijken. Elza vond dat ze de sfeer in huis bedierf en wenste, dat het maar mogelijk zou zijn, dat Sarith | |
[pagina 86]
| |
weg ging. Arme Mini-mini had het hard te verduren, hoeveel keer kreeg ze niet een draai om haar oren of een duw in haar rug. Op een zondag was het drietal uitgenodigd voor een feestje bij de Joodse familie Lobo. Er was pas een baby geboren. Op de 8e dag, de dag van de berith (besnijdenis van het jongetje) werden er gasten uitgenodigd. Na de plechtigheid die door de Rabbi werd verricht werd er gegeten en gedronken, en vaak zelfs gedanst. Alle gasten brachten geschenken mee en hoewel de moeder dan nog altijd in het kraambed lag, werd er beneden lustig feest gevierd. Terwijl Elza boven bij de moeder in de kamer was en uitgebreid alle babykleertjes bewonderde en aanhoorde wat ze allemaal wel en niet moest doen in haar conditie, danste beneden Sarith met Rutger, en vroeg hem waarom hij haar ontliep. ‘Ach, ik ontloop je niet Sarith, maar vind je niet dat er een einde aan dit alles moet komen, het doet Elza verdriet, en dat wil ik niet’. Het leek alsof Sarith vanaf toen haar toon wijzigde; toen ze daarna naar huis gingen, was ze niet meer vrolijk en druk pratend, maar ze werd verdrietig en kwijnend; en als ze even alleen met Rutger in de kamer was, zorgde ze ervoor dat er een traan over haar wangen rolde, zodat hij moest vragen waarom ze huilde en het antwoord was dan, ‘omdat jij niets om me geeft en me dat zo duidelijk toont, terwijl ik, ik hou van je Rutger, o, ik hou zo van je’. Rutger werd helemaal van streek door deze situatie en toen Sarith hem op een avond bij haar kamerdeur opwachtte en hem naar binnen riep, kon hij niets anders dan toegeven. Natuurlijk merkte Elza ook wat er gaande was, en had ze door op welke manier Sarith nu bezig was. Wat kon ze doen? O, ze haatte Sarith; maar iedere keer als ze dat dacht, dan zag ze zichzelf en Sarith weer als kinderen, als meisjes, altijd onafscheidelijk. Hoe was het mogelijk dat het nu zo was geworden. Na enkele weken, tegen eind september, kwam er een boodschap van Esther, dat Sarith op het einde van de week met hen zou moeten meereizen naar Hébron, om vervolgens naar het Loofhuttenfeest op Joden-Savanna te gaan. Rutger en Elza gingen niet. Rutger vond dat de lange reis te vermoeiend zou zijn voor Elza en die dankte de hemel, dat haar stiefzusje op deze manier haar logeerpartij kon beëindigen.
Elza's rust duurde echter niet lang, want nauwelijks vier weken later kwam Sarith terug. Als vanzelfsprekend installeerde | |
[pagina 87]
| |
ze zich in ‘haar’ kamer. Maisa kon haar ongenoegen nauwelijks verbergen. Het was alsof Sarith zich had voorgenomen, om nu Rutger helemaal in te palmen. Keer op keer zocht ze naar mogelijkheden om met hem alleen te zijn en hem te vertellen, dat ze van hem hield. Niet met Elza had hij moeten trouwen, maar met haar, was zij niet zoveel mooier dan Elza, wist hij niet hoeveel mannen haar graag wilden hebben, maar ze wees ze allemaal af, want ze wilde slechts hem, Rutger alleen. Hoewel Rutger zelf deze situatie uiterst pijnlijk vond, hij was met Elza getrouwd, hij hield van Elza, maar toch streelde het zijn ijdelheid, dat deze mooie Sarith hem openlijk bekende, dat ze van hem alleen hield. Ondanks het feit dat hij wist dat hij Elza verdriet deed, vond hij vaak zijn weg naar de kamer van Sarith en gaf zich daar over aan een hartstochtelijk liefdesspel. Hij vond dat hij het maar moeilijk had; was hij bij Elza, dan was Sarith verdrietig, want die kon de tranen, o zo makkelijk laten vloeien; was hij bij Sarith, dan was Elza verdrietig. Elza zei niet veel, stil zat ze vaak in haar kamer, en keek in de spiegel en zag hoe het kind in haar lichaam groeide, hoe haar buik groter en groter werd. Hoe anders had ze zich dit allemaal voorgesteld; en ze vroeg zich vaak af, of ze met Rutger getrouwd zou zijn als ze van te voren had geweten dat het zo zou lopen. Dikwijls hoorde ze in zichzelf zijn stem, zoals hij op die middag op Hébron had gezegd: ‘Beloof me dat je geen jaloerse vrouw zult zijn, zelf al heb ik een incidentje of een korte relatie met een andere vrouw, moet je niet boos op me zijn’. En zij had gevraagd: ‘maar zoiets zal toch niet in mijn eigen huis zijn?’ Wat had hij hierop geantwoord? Had hij het beloofd? Het moest toch eigenlijk wel? En waar gebeurde dit, ‘dit incident’, ‘deze relatie’, was het niet hier in haar eigen huis? Maar het ergste van alles was, dat het Sarith was. Uitgerekend Sarith, haar beste vriendin, haar zusje, haar speelgenoot, alles van vroeger was verweven met Sarith, Sarith die nu haar vijandin, haar rivale was. Hoe verwarrend toch, hoe moeilijk. Dikwijls ook vroeg Elza zich af hoe zij gehandeld zou hebben als de rollen omgekeerd waren, maar ze wist ook altijd het antwoord. Nooit zou zij zoiets gedaan hebben, nooit, nooit zou ze de man afpakken van de persoon die ze als haar beste vriendin beschouwde. | |
[pagina 88]
| |
Maisa had het druk met babykleertjes maken. Ze leerde Afanaisa hoe het moest, en 's middags zat ze met Afanaisa en Amimba op de achterstoep en die twee naaiden en borduurden wat Maisa al geknipt had. Behalve op Sarith was Maisa ook boos op Rutger. Vaak sprak ze maar heel kortaf tegen hem en als ze wist dat Rutger bij Sarith in de kamer was geweest, bleef ze hem wel twee dagen uit de buurt, aldoor mopperend over libisma sa e du, leki den na dagu.Ga naar eind49 Toen kwam eind november Elza's vader naar de stad. Hij bleef maar even, hij wilde zien hoe Elza het maakte, maar hij was Sarith komen ophalen, ze moesten naar Joden-Savannah. Haar grootmoeder, Ouma Mozes de Meza, was erg ziek, ze zou het wel niet lang maken, en Sarith moest er met haar moeder heen. Ze was immers de lievelings-kleindochter van Ouma. Sarith vertrok, Elza hoopte van harte, dat Ouma Mozes de Meza wel een paar weken op sterven zou liggen voor ze de geest gaf. Zo lang duurde het echter niet, na ongeveer een week stierf Sariths grootmoeder en werd ze begraven, maar tante Rachaël vond dat in de rouwperiode Sarith beslist niet naar Paramaribo kon gaan. Het paste niet om naar bals te gaan als je grootmoeder net was overleden en het traditionele bal van de De Ledesma's ging vanwege het sterfgeval ook niet door; de De Ledesma's brachten de jaarwisseling op Hébron door, alle reden dus voor Sarith om rustig thuis te blijven.
In de nacht van 10 januari 1768 werd Elza's baby geboren. Alles ging heel goed en gemakkelijk. Maisa had zich erg druk gemaakt, en toen de tekenen er waren de avond ervoor, was Alex de vroedvrouw gaan halen. Zenuwachtig had Rutger die nacht in zijn kantoortje gezeten, en om een uur of drie in de ochtend had hij een zacht gehuil gehoord. Een half uurtje later was Maisa hem komen roepen, en hij had een gelukkige Elza kunnen zien, met haren nog nat van het zweet, maar met een lieve lach op haar gezicht, terwijl ze keek naar het jongetje dat naast haar lag. Rutger had naar het kleine kopje gekeken, had onder protest van de vroedvrouw het dekentje weggeslagen om te zien of zijn zoon wel alles erop en eraan had, en had Elza lief op haar voorhoofd gezoend, terwijl hij zei: ‘Van harte gelukgewenst, lieveling-, wat hebben we een prachtige zoon. Hoe zullen we hem noemen?’ ‘Zeg jij het, welke naam had je gedacht,’ zei Elza. ‘Wat vind je | |
[pagina 89]
| |
van Gideon?’, Vroeg Rutger, zo heette mijn grootvader’. ‘Dan heet hij Gideon Rutger’, zei Elza. Toen kwam Maisa binnen met een blad met koppen cacao en Rutger werd door haar zonder pardon de kamer uitgestuurd, naar de logeerkamer waar hij die nacht moest slapen, want zoals ze zei, het was hoogtijd dat ‘hij en misi Elza b'o go sribi now’.Ga naar eind50 |