Hoe duur was de suiker?
(1987)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
ElzaDe bruiloft van Elza en Rutger was op zondag 14 augustus 1766. De laatste weken voor de grote dag waren doorgebracht met veel bezigheden, voor zowel bruid als bruidegom. Rutger had een huis kunnen huren in de Wagenwegstraat; een aardige woning met ruim erf en voldoende slavenvertrekken op het erf. Vader Levi was erg gul geweest en had er voor gezorgd dat de inrichting perfect was. De meubels van de voorzaal en de inrichting voor de keuken en botralie kwamen voor zijn rekening, evenals de mooie zijden gordijnen, terwijl Rutger zelf had gezorgd voor de eetzaal en bij de meubelmaker het mahoniehouten hemelbed had laten maken en de grote mahoniehouten spiegelkasten. Elza was de laatste twee weken dagelijks in haar toekomstige woning om er op toe te zien dat alles op de juiste plaats kwam, het prachtige porseleinen servies, het zilver- en kristalwerk en terwijl Maisa keurige stapels linnengoed in de kast legde, liepen Elza en Sarith door het huis, stonden dan weer voor een geopende kast of keken uit het raam over het grote erf. In de slaapkamer deed Sarith voor hoe Elza nu een deftige mevrouw zou worden en met andere mevrouwen zou zitten chocoladrinken, en hoe ze haar huishouden zou besturen en de slavinnen zou commanderen. Schaterend van het lachen om Sariths toneelspel waren beide meisjes op het grote bed neergevallen, en toen ze uitgelachen waren had Sarith opeens zachjes gezegd: ‘O, Elza ik zal je zo missen’. Elza had geantwoord: ‘Ik zal je ook missen Sarith, ik kan me gewoon niet voorstellen, dat ik zonder je zal zijn’. ‘Je zal me niet missen hoor, je hebt Rutger toch’, had Sarith glimlachend gezegd, maar Elza schudde het hoofd. ‘Dat is iets anders. Sarith, beloof me dat je vaak bij me zult komen logeren’. ‘Ik kom zeker logeren, niet te vaak, want ik denk dat je man me toch niet altijd over de vloer zal willen hebben, bovendien zou ik me als een derde wiel aan de wagen voelen’. ‘O, nee, Sarith, zo is Rutger niet; beloof me dat je vaak zal komen’, had Elza gezegd en ze had haar stiefzusje hartelijk omhelsd. De huwelijksplechtigheid had plaats op zaterdagmiddag in de Lutherse Kerk, er was geen feest daarna, want op zondagmorgen | |
[pagina 43]
| |
reeds om 8 uur vertrok het hele gezelschap naar Hébron, om daar het grote feest te vieren. De Joodse genodigden waren niet in de Lutherse Kerk, maar vele reisden al op vrijdag naar Hébron of kwamen in de loop van de zondagochtend. Elza logeerde de laatste vrijdag en ook zaterdag nog bij Esther en Jacob de Ledesma, samen met vader Levi en Sarith. Het was een vrolijke drukte aan de Waterkant, die zondagochtend, waar bij de Platte Brug vele gasten klaarstonden, allemaal in hun mooiste kleren, slaven en slavinnen, met de parasol boven het hoofd van hun misi's. Er ging een luid hoerageroep op toen het jonge bruidspaar uit het rijtuig stapte en vervolgens plaats nam in de mooi versierde tentboot van Hébron. Een reeks van tentboten, allen met wapperende vlaggen kon men daarna zien varen over de Surinamerivier, op weg naar het bruiloftsfeest.
Op plantage Hébron heerste er grote drukte, alles was in gereedheid gebracht, overal was versierd, op het grote groene gazon waren houten banken en tafeltjes onder ronde daken van pinabladeren. Er hingen meer dan 100 lampions in bomen en aan lijnen voor de verlichting, want er zou 'savonds een groot bal buiten zijn. De slaven hadden allen mooie panyi's aan en ze hadden de opdracht, om zodra ze de grote bel hoorden luiden, direkt te komen. Toen de boten aanlegden en de grote bel geluid had, stelden de slaven zich op in 2 rijen van de steiger naar het plantagehuis, en vormden zo een erehaag. Met palmtakken werd er gezwaaid en slavenkindertjes strooiden bloemen en rijst. Met een kleur op de wangen liep Elza aan de arm van Rutger door de erehaag, en hoorde alle goede wensen die men haar toeriep. Op de stoep van het huis hield vader Levi een grote zak met munten klaar. Elza en Rutger gooiden nu met gulle hand munten, alle slaven juichten en grabbelden. Toen dat was afgelopen, gingen de slaven terug naar hun eigen gebied, ten afscheid nog allerlei goede wensen roepend. Elza had erop gestaan dat de slaven 2 dagen vrij moesten zijn voor 't feest. Dagenlang was er hard gewerkt om alles klaar te maken, pom, pasteien, taarten, zoals fiadu, keksi, inglish boru, verschillende wijnen en gemberbier. De slaven hadden extra zoute vis en eieren. Alle mannen hadden dram gekregen; voor de slavenkinderen blockmouth en koekjes. | |
[pagina 44]
| |
't Grote diner had plaats aan de tafels, die aaneen waren gezet op de brede achtergalerij, 't duurde wel twee uren en iedere keer klonk er een vrolijk geschater om alle gelegenheidsgedichten die gemaakt waren ter ere van het jonge bruidspaar. 'sAvonds het bal, het orkest speelde, het groene gazon prachtig verlicht met alle mooie kleurige lampions, en de dames, in hun mooie avondtoiletten het ene kapsel nog mooier dan 't andere; op de achtergrond slaven en slavinnen die steeds bezig waren de gasten te bedienen, en na iedere dans met waaiers koelte toe te waaien. Op een gegeven moment waren zowel Elza als Rutger van het toneel verdwenen; Elza wilde namelijk dat Rutger wat zou zien van de feestlijkheden van de slaven. Hij moest een echte winti dansi zien. Na deze keer zou hij zeker niet in de gelegenheid zijn voor zoiets, want over 't algemeen hielden de negers er niet van dat blanken naar hun dansen kwamen kijken en op alle plantages was zoiets eigenlijk verboden. Elza had aan haar vader gezegd, dat ze met Rutger naar 't slavenfeest zou gaan en vader had het goed gevonden, onder voorwaarde dat haar broer David erbij zou zijn evenals Maisa. Hij wist dat de slaven er geen bezwaar tegen zouden hebben als zijn kinderen erbij waren, vroeger waren ze meerdere malen bij zoiets geweest. Toen tante Rachaël op de plantage was komen wonen was dit direct gestopt, omdat zoiets in haar ogen zeer ongepast was, en nu was het maar beter dat ze er niets van zou weten. Toen Elza, Rutger en David zich van de rest van het gezelschap afzonderden kwam Sarith ze tegemoet, ze wilde ook graag mee, ze had zoiets nog nooit gezien en of vooral haar begeleider, de jonge leraar van de Jedishva (Joodse School), die nog pas 3 weken in de kolonie was, ook mee mocht. Stilletjes ging het vijftal nu met Maisa en de oude slaaf Felix op weg naar de open plek in het bos, waar de slaven hun feest vierden. Het geroffel op de trommen was al van verre te horen, en toen ze dichterbij kwamen, zagen ze daar al die halfnaakte donkere lichamen, verlicht door de vlammen van het grote vuur dat in 't midden brandde. Men lette niet op hen, omdat er een slaaf net bezig was te dansen met een klein bankje tussen de benen. Sneller en sneller bewogen zijn voeten zich op de maat van het geroffel, maar hoe snel het ook ging, geen moment viel het bankje. Een andere vrouw werd nu begeesterd, haar lichaam begon te sidderen, ze begon te dansen, terwijl de omstanders luid- | |
[pagina 45]
| |
keels zongen. Rutger keek zijn ogen uit. Ook de nieuwe Joodse leraar keek met wijd opengesperde ogen naar het schouwspel. Vervolgens was het een man weer, die aan 't dansen was, en plotseling voor dat iemand er op bedacht was, sprong hij in 't vuur en danste wel 2 minuten op de gloeiende kolen rond, totdat een vrouw hem uit het vuur haalde. Als maar roffelden de trommen een ritme en alle negers om het vuur bewogen op de een of andere manier het lichaam op de maat van de muziek. David keek van opzij naar Sarith, ze had een vreemde gloed in de ogen en ze begon ook het lichaam te bewegen, langzaam maar zeker in de richting van de slaven. David greep Sarith bij de arm en riep zachtjes: ‘Sarith, Sarith’. Elza keek naar Sarith, ze zag er zo vreemd uit; ze hoorde helemaal niet dat David haar riep, haar lichaam begon heftiger en heftiger te bewegen, de leraar en Rutger keken nu ook naar Sarith. Zonder verder een woord te zeggen, pakte David haar bij de schouder en zei: ‘Rutger help me, we moeten haar wegbrengen’. Toen David en Ruger wegliepen met Sarith tussen hen in zei Maisa tegen Elza: ‘A betre misi srefi gowe tu’,Ga naar eind9 en zo gingen ze allen maar weer terug naar het bal, waar de één of andere gast die wel erg diep in 't glaasje had gekeken, net een heildronk uitbracht op 't echtpaar. Hij was echter zo dronken, dat zijn tong helemaal dubbelsloeg; van de wens die hij uitsprak kon niemand iets verstaan, vooral ook omdat hij zelfs de namen van het echtpaar vergeten had. | |
Oktober 1766Twee maanden woonden Elza en Rutger nu al in hun huis in de Wagenwegstraat. Van plantage Hébron waren meegekomen, Maisa, Amimba en Ta Dani. Toen Elza nog thuis was en er gesproken werd over welke slaven of slavinnen met haar zouden meegaan, had ze bij het begin van 't gesprek meteen gezegd, ‘Maisa gaat mee’ en iedereen had hardop gelachen. Papa had plagerig gezegd: ‘Stel je voor dat Maisa niet meeging, 't zou zowel jouw als haar einde betekenen’, doelende op 't feit, dat vanaf Elza was geboren Maisa nooit van haar zijde was geweken. Aarzelend had Elza gezegd: ‘En Ashana?’ Maar Papa had direkt geantwoord: ‘nee, lieverd, ik gun je alles in de wereld, dat weet je, maar Ashana gaat niet weg’. Elza had niets meer gevraagd. | |
[pagina 46]
| |
Ze had even geprobeerd, maar ze had van te voren geweten dat Papa Ashana nooit zou laten gaan. Ashana immers was de enige band die hij nog had met zijn geliefde gestorven Elizabeth. Hij en Ashana hadden beiden Elizabeth zien sterven; en 't was Ashana die voor Papa zorgde, alles voor hem deed, op zijn eten lette en op zijn kleren; zijn rug masseerde als hij vermoeid thuis kwam van een lange dag in de tentboot of van een tocht te paard. Zij wist precies hoe hij zijn badwater wilde hebben, hoe zijn kussens op zijn bed moesten zijn. Kortom de oude Ashana zorgde voor haar Masra zoals nooit iemand anders zou kunnen. Nee, Elza kon nog Amimba mee krijgen, ze was weliswaar een veldslavin, maar daarvoor te zwak en ze was nog jong. Onder Maisa's degelijke leiding zou ze zeker een goede huisslavin worden. Ta Dani was een oude slaaf die in de timmerloods werkte. Hij was als zoutwaterneger uit Afrika gekomen en was al op Hébron nog voordat Levi trouwde met Elisabeth. Nu was hij oud en mank en voor de plantage niet zo bruikbaar, maar bij Elza zou hij timmerkarweitjes kunnen opknappen en toezicht houden op het erf. Alex van Rutger was er natuurlijk ook, verder had Rutger een stevige jonge slaaf gekocht genaamd Kwasi, een Karboegerneger, en toen Rutger hem had gezegd dat hij nog naar een kokkin zocht, had Kwasi zijn nieuwe baas gevraagd om toch vooral zijn vrouw Lena te kopen, ook een Karboegerin, die heel goed kon koken. Nu woonde Elza dus in haar nieuwe huis met haar man en 6 slaven en slavinnen. Maisa sliep in het huis, in een kamertje achter de botralie en de overige 5 sliepen in de kamertjes op het erf. Als Rutger weg was overdag naar 't kantoor had Elza natuurlijk niet veel te doen, Maisa zorgde ervoor dat het huishouden op rolletjes liep. Elza ging dan op visite bij haar vroegere klasgenootjes van de Franse school, de meesten nu ook al getrouwd en sommigen hadden al een kind. Of ze ging op bezoek bij mevrouw Van Omhoog, of kreeg zelf bezoek, maar het meest ging ze toch naar Esther de Ledesma. In 't huis waar ze zelf 2 jaar had gewoond als opgroeiend meisje, voelde ze zich altijd zeer op haar gemak. Al was 't nu wel een heel ander huishouden dan toen zij en Sarith er een paar jaar geleden woonden. De nu 4-jarige tweeling terroriseerde iedereen met hun ondeugende streken, en het broertje Ezau, dat net 1 jaar oud was, werd door alle drukte die er | |
[pagina 47]
| |
altijd om masra Sammy en masra Jossy was, bijna helemaal vergeten. Ezau was een lief jongetje, dat urenlang lief in zijn bedje speelde, of op zijn matje op de vloer in de kinderkamer zat, waar hij zoet speelde met een lappenpop of met een paar blokjes. Elza vond hem allerliefst, en als ze bij Esther was, ging ze altijd naar kleine Ezau om zich met het vergeten jongetje bezig te houden.
Op 21 oktober maakten de inwoners van Suriname een ernstige aardbeving mee. De bewoners van Paramaribo hoorden omstreeks 5 uur 's ochtends een zwaar onderaards gerommel, gevolgd door een aantal zware bevingen, die samen wel 15 minuten duurden. Elza en Rutger lagen in bed, ze waren beiden wakker geworden van het doffe gerommel, maar voor ze zich konden uitspreken over de verbazing van wat dat gerommel was, begon het hele huis te schudden en te zwaaien. Elza had stamelend gezegd: ‘'t Is een aardbeving’. Rutger was in één sprong van het bed, had Elza onder de arm van het bed getrokken, had zich op de grond gegooid, Elza meetrekkend en 't volgende moment lagen ze onder 't grote mahoniehouten bed. ‘O, Rutger, wat gebeurt er toch?’ Klappertandend had Elza zich aan hem vastgeklampt. ‘Waarom moeten we onder 't bed?’ ‘Dat is 't veiligst’, antwoordde Rutger. Toen was Maisa de trap opgekomen, luidkeels roepend: ‘Misi, o, mi Tata, misi Elza, san eh pesa?’Ga naar eind10 Elza riep: ‘Hier Maisa, onder 't bed’. En toen had Maisa zich gebukt en Rutger had haar ook onder 't bed getrokken. Met zijn drieën hadden ze daar gelegen, terwijl het huis schudde en kraakte en af en toe zelfs heen en weer zwaaide; deuren en ramen sloegen zomaar klepperend open en dicht en buiten in de put en in de regenbak klotste het water hoog op. Ze hadden de slaven horen roepen en gillen; Maisa had alleen maar gezucht en gekermd; met de ogen stijf dicht, elk ogenblik verwachtend dat het huis op haar hoofd zou instorten. Toen na ongeveer een 15 minuten 't zeker voorbij leek, het laatste gerommel zacht in de verte was weggestorven, was het drietal voorzichtig naar beneden gegaan. Daar vonden ze de andere slaven in grote staat van opwinding. Amimba huilde luidkeels en riep dat ze naar haar moeder wilde; Maisa moest haar flink door elkaar schudden om haar tot kalmering te brengen. Alex praatte opgewonden honderduit, hij wist er alles van, dit was een aardbeving, hij zou wel even precies uitleggen hoe zoiets kon ont- | |
[pagina 48]
| |
staan. Maar Maisa zei kortaf dat hij zijn mond moest houden, men zou nog bijna gaan geloven dat die hele schudding door Alex veroorzaakt was. Het was ondertussen al licht geworden en de straten waren vol mensen. Iedereen wilde vertellen over zijn of haar ervaringen, zijn of haar angsten. Vele mensen waren er van overtuigd dat de wereld aan 't vergaan was en de slaven wisten zeker dat de geesten van hun voorouders eindelijk waren opgestaan om zich te wreken, en om nu gerecht te laten geschieden. Wacht maar, de blanken zouden eindelijk boeten voor alle gruweldaden de negers aangedaan. Dagen en wekenlang werd er over niets anders gesproken, vooral omdat men in de nacht van de 25e op 26e oktober weer hevige schuddingen voelde. Persoonlijke ongelukken waren er gelukkig niet geweest, alleen was de heer Daniel Forques, een ambtenaar bij 't kantoor van modique lasten, van schrik vanuit een raam van de 1e verdieping van zijn huis naar beneden gesprongen. Hij was daarbij op zijn hoofd terechtgekomen en had het bewustzijn verloren. Toen hij na enkele uren weer bijkwam, was hij ervan overtuigd dat hij in de hemel was, en hij vond dat de hemel verdraaid veel op zijn eigen huis leek. Het voorval dat echter 't meest de aandacht trok, was wel 't feit, dat Zijne Excellentie de Gouverneur en Mevrouw Crommelin, blootsvoets en in hun nachthemd uit het paleis de straat waren opgerend. Gouverneur Crommelin zelf vond het helemaal niet erg om te bekennen dat dat inderdaad het geval was. Hij en zijn vrouw waren doodsbang geweest. Toen ze het geschud voelden en het gekraak hoorden en vlak voor zich een grote scheur in de stenen muur zagen komen, hadden ze niet geweten hoe vlug ze zich met hun oude dikke lichamen van de trap af moesten haasten, zo zeker waren ze, dat elk ogenblik het gouvernementspaleis over hun hoofden zou instorten. Ze waren niet te bewegen de eerste dagen weer in 't paleis terug te gaan, en slavinnen hadden hun kleding en andere benodigdheden moeten ophalen, terwijl ze zelf twee huizen verder in 't grote herenhuis van de heer Jan Nepveu verbleven. De Gouverneur was zo dankbaar dat hij en alle Surinamers het er levend hadden afgebracht, dat de 29e oktober werd uitgeroepen tot algemene dank en bededag. | |
[pagina 49]
| |
ElzaIn de eerste week van december, opeens een grote verrassing. Daar waren op een namiddag papa, tante Rachaël en Sarith bij de deur. Elza viel ze hartelijk om de hals en in haar nieuwe rol van gastvrouw spoorde ze Maisa aan, om voor allen te drinken en te snoepen te halen. Hoe maakte iedereen het, hoe was het op de plantage, hoe was het met Ashana? Papa en tante Rachaël glimlachten. Alles was goed. Hoe was het met Elza en hoe was het met Rutger? De familie was enkele uren geleden aangekomen en na wat gerust en zich opgefrist te hebben in de Saramaccastraat, waren ze direkt naar Elza gekomen. Zouden ze dan niet bij haar logeren?, vroeg Elza. Nee, papa en tante Rachaël logeerden immers altijd bij Esther en Jacob, hadden daar hun eigen kamer, maar als Sarith wilde blijven............... Elza was dolblij, natuurlijk moest Sarith bij haar logeren. Ze konden Sariths bagage later sturen. Maar iedereen bleef toch totdat Rutger er was, hij had een zakelijke vergadering en zou over een uurtje zeker thuis zijn. Ook Rutger was verrast toen hij zijn schoonfamilie zag. En natuurlijk moest Sarith bij hen blijven; 't zou zo gezellig zijn voor Elza als hij overdag weg was.
De volgende dagen hadden Elza en Sarith elkaar werkelijk veel te vertellen, over de aardbeving, over Sariths nieuwste aanbidders. Herinnerde Elza zich de Joodse leraar die op haar bruiloft was geweest, Abraham Cohen genaamd, wel hij was ook op Joden-Savanna geweest voor 't laatste Loofhuttenfeest; hij was wat verlegen maar Sarith had duidelijk kunnen merken, dat ze veel indruk op hem had gemaakt. Wist Elza dat de slaven van Hébron een hele week niet hadden gewerkt, toen de aardbeving was geweest; ze waren bang dat als ze in 't veld waren de aarde zou openscheuren en ze verzwolgen zouden worden in de scheur. Oom Levi had ze ook niet gedwongen te werken, al had opzichter Mekers wel anders gewild; maar op vele andere plantages waar de slaven ook bang waren geweest, had men hen met zweepslagen gedwongen toch te werken. Wat deed Elza zoal de hele dag, gingen zij en Rutger veel uit? Als vanouds hadden de twee weer gebabbeld en veel gelachen, zoals vroeger, en Rutger had vaak geamuseerd toegekeken en geluisterd naar het vrolijk gepraat. Hij was een volmaakte gastheer, vol attenties, zowel voor Elza als voor Sarith. | |
[pagina 50]
| |
Zoals altijd waren er in december en januari veel feestjes en partijen, en een paar keer per week wandelde het drietal ergens naar toe voor een feest of gezellig avondje, altijd voorafgegaan door Alex met een lamp in de hand. Een paar weken later, het was begin februari, zat Elza 's morgens in de eetkamer, bij het raam. Amimba was bezig de vloer en de muur in te wrijven met door midden gesneden zuur oranjes. Dat gebeurde in alle huizen eenmaal in de week, de vloeren bleven dan mooi glanzend, het was een probaat middel tegen ongedierte, en er was altijd een frisse lucht in huis. Elza keek in de richting van Amimba zonder dat ze haar eigenlijk zag, want ze was helemaal in gepeins verzonken. Ze had er ook alle reden toe. Er was langzamerhand wat veranderd. Eerst had ze gedacht dat het een idee van haar was, maar nu was het zo overduidelijk, dat ze met de beste wil van de wereld niet kon denken dat het een waanidee was. Rutger en Sarith die hadden wat met elkaar. O, Elza had het zien aankomen, die attenties die eerst voor haar en Sarith waren, maar daarna toch meer voor Sarith; de manier waarop hij soms Sariths hand of haar arm pakte als ze een stoep moest op- of aflopen, en zij liep daar dan er achter en scheen vergeten. En Sarith, die op feestjes niet meer als een vlinder van de ene naar de andere man vloog, maar steeds in hun gezelschap bleef. Eerst had Rutger steeds met hun beiden gedanst, maar de laatste tijd danste hij veel vaker met Sarith dan met haar, en zat zij daar vergeten, of werd tenslotte door een andere heer gevraagd. En wat was Sarith opeens geïnteresseerd in ernstige gesprekken. Zij, die zich vroeger nooit had bekommerd om iets dat buiten haar gezichtsveld lag, had opeens belangstelling voor allerlei zaken, wilde zelfs lezen om er met Rutger over te spreken. Op de avonden, dat ze niet uitgingen, zaten ze met zijn drieën urenlang in de voorkamer te praten, het werd vaak zo laat en soms had Rutger gezegd: ‘Elza als je naar bed wilt, ga dan maar vast, ik kom wel,’ en ze had begrepen, dat hij dat zei, omdat hij met Sarith alleen wilde zijn. Zonder een woord verder te zeggen was ze dan opgestaan, en was ze naar boven gegaan. Als Maisa haar had omgekleed en in bed had geholpen, had het soms nog langer dan een uur geduurd, voordat Rutger was gekomen. Gisteravond was het ook weer zo geweest, Rutger had gezegd dat ze maar vast naar boven moest gaan, maar nadat Maisa naar | |
[pagina 51]
| |
haar eigen kamertje was gegaan, was Elza heel zacht opgestaan en was de trap afgelopen. Heel voorzichtig, zodat geen enkel tree zou kraken was ze naar beneden gegaan. In de achtergalerij waar een lamp tot aan de trap verlichtte, had ze Mini-mini op de grond zien slapen. Dat arme kind, had Elza gedacht, want natuurlijk moest Mini-mini ook al die tijd opblijven, om haar meesteres later te helpen uitkleden, voordat zij zelf naar 't kamertje op het erf kon gaan. Op haar tenen was Elza geslopen naar de achterkamer, die Rutger tot zijn kantoor had ingericht en waar een schrijfbureau en zijn boekenkast stonden. Zonder een geluid te maken, had ze gebukt en door het sleutelgat gekeken van de deur die de voorzaal met het achterkamertje verbond. En ze had gezien wat ze reeds vermoed had. Bij het heldere schijnsel van de grote kristallen kandelaar had ze gezien hoe Sarith op de leuning van Rutgers stoel zat en over zijn haar streelde; hij had opgekeken en toen was er een lange hartstochtelijke kus gevolgd. O, vreselijk, Elza was snel weggelopen, de trap opgehold, zich niet bekommerend of treden al of niet kraakten. Terwijl de tranen over haar wangen stroomden, was ze op bed gaan liggen en ze had zich slapende gehouden en met een afgewend gezicht gelegen toen Rutger een half uurtje later naast haar kwam liggen. Hoe kon Sarith dit doen? Van alle mensen, juist Sarith! Hoe kon Rutger dit doen? Wat gebeurde er toch? Ze moest en ze zou met Rutger hierover praten. Maar hoe? Er was bijna geen moment dat ze met hem alleen was. Ook met Sarith alleen zou ze niet kunnen praten, want het was Elza al een tijdje opgevallen, dat Sarith er wel voor zorgde, dat ze eigenlijk nooit met Elza alleen was. 's Morgens sliep Sarith lang uit, Mini-mini moest haar meestal 't ontbijt op de kamer brengen, en als ze om een uur of tien was aangekleed, ging ze uit, vaak wist Elza niet eens waar naartoe, en ze kwam altijd pas weer terug, als het tijd was voor 't middageten en Rutger net zelf thuis was of thuis kwam. Na 't eten, ging iedereen rusten en Rutger viel altijd in slaap zodra zijn hoofd het kussen had geraakt om om half vier weer op te staan en haastig zijn bad in de badkamer te gaan nemen, zodat hij om 4 uur weer fris op zijn kantoor bij mijnheer Van Omhoog kon zijn. Ze moest met Rutger hierover praten; ze wist nog niet hoe, maar er moest toch een manier zijn voor een vrouw om met haar eigen man te spreken. | |
[pagina 52]
| |
O, Sarith! Kon er maar iets gebeuren, dat die ophoepelde en verdween naar plantage Hébron of ergens anders. Elza dacht wel dat er in huis nog iemand was die precies wist wat er gaande was, dat was Maisa. Ze had het gezien aan de manier waarop Maisa soms een kleine tyuri maakte als Sarith de kamer binnenkwam, of op de manier waarop Maisa naar Sarith keek als die opgewonden wat vertelde. Kon ze maar met Maisa er over praten; ze had zo'n intens verlangen om haar armen om Maisa te slaan en eens flink uit te huilen op Maisa's schouder, en die lieve troostende hand over haar hoofd te voelen; zoals het zo vaak was geweest, toen ze kind was en met al haar verdriet altijd naar Ashana of Maisa was gegaan. Maar nu was ze een mevrouw, en ze moest zich waardig gedragen; bovendien hoe zou ze over dit moeilijke onderwerp kunnen praten. Ze wist ook, dat Maisa uit zichzelf hierover nooit zou beginnen. Sommige zaken waren nu eenmaal een ongeschreven code, en een slavin begon nimmer over een delicaat onderwerp te spreken, zelfs al had ze haar meesteres gezoogd en vanaf de geboorte als een moeder verzorgd. Elza zuchtte; ze hoorde gestommel en stemmen bij de voordeur, en de opgewonden stem van Amimba, die de deur had opengedaan en daar stond opeens papa in de eetzaal. ‘O, papa’, Elza vloog hem om de hals ‘papa toch,’ en toen ze tranen in haar ogen voelde komen, zei ze tegen zichzelf, ‘niet huilen, hij mag niets merken’. Om te zorgen dat hij haar gezicht niet zou zien liep ze vlug naar de botralie, waar ze haar tranen afveegde en riep: ‘Maisa, Maisa, kom toch, papa is hier’. Ook Maisa was blij om masra te zien. Hoe ging het met iedereen, hoe was het met Ashana? En papa vertelde dat Ashana hen beiden vreselijk miste en elke dag mopperde, dat het huis zo saai was nu al haar kinderen weg waren. Ook Amimba en Mini-mini moesten horen dat hun moeders het goed maakten en de groeten stuurden. ‘Waar is Sarith?’ vroeg papa vervolgens en toen Elza vertelde dat die nog sliep, merkte papa lachend op, dat hij gedacht had, dat de stad met zoveel aktiviteiten Sarith wel vroeg zou laten opstaan. Hij had voor Sarith een boodschap. Haar moeder wilde graag, dat ze thuiskwam, ze verwachtten heel vlug een logé op de plantage. Zelf was vader Levi maar voor twee dagen in de stad, was gistermiddag gekomen en zou morgenochtend al weer vertrekken. Mini-mini werd door Elza naar boven gestuurd om misi Sarith | |
[pagina 53]
| |
te melden dat ze beneden verwacht werd. Toen Sarith een half uurtje later naar beneden kwam en oom Levi lief begroet had, vertelde hij haar dat haar moeder haar op Hébron wilde hebben. Over enkele dagen zou de nieuwe Joodse leraar Abraham Cohen, bij hen komen logeren. Enkele weken geleden, op weg naar Joden-Savanna, was hij al ruim een week op Hébron gebleven, en hij had ook naar Sarith geïnformeerd. Op de terugweg van Joden-Savanna naar Paramaribo zou hij weer een dag of 5 hun gast zijn. Sarith verklaarde hierop dat ze zeker mee wilde naar Hébron als Abraham Cohen daar kwam logeren. Had hij 't niet saai gevonden toen hij er laatst een hele week was, zo met niemand om hem gezelschap te houden? ‘Rebecca was er toch’, had vader Levi geantwoord en Sarith had schamper geantwoord, ‘Rebecca,’ alsof ze had willen duidelijk maken dat Rebecca toch niet meetelde. Elza sloot even de ogen, wat een opluchting; Sarith ging weg, o gelukkig! Papa bleef natuurlijk eten en Maisa ging naar de keuken op het erf om aan Lena te zeggen dat er iets extra's gemaakt moest worden, omdat de misi's vader er was. Rutger kwam om half één uit kantoor thuis, en vond tot zijn verrassing zijn schoonvader daar. Toen hij hoorde dat Sarith weg zou gaan, zei hij, dat dat wel jammer was, ze zouden haar zo missen. En Elza dacht erachter, ‘als kiespijn’. Vader dacht dat het 't beste was als Sarith maar meteen na het eten met hem meeging naar Esthers huis, omdat hij de volgende ochtend al om zeven uur zou vertrekken; maar Sarith protesteerde, ‘nee dat ging niet, er was zoveel te pakken, en ze moest toezien dat Mini-mini niets vergat’. Ook Rutger protesteerde, ‘nee Sarith moest nog vanavond hier slapen, hij zelf zou er voor zorgen dat ze de volgende ochtend om 7 uur met al haar bagage en Mini-mini bij de Platte brug zou zijn’. Die avond ging iedereen vroeg naar bed, immers de rust was er door vaders bezoek bij ingeschoten en de volgende ochtend moesten ze vroeg opstaan. Toen Elza naast haar man in het grote bed lag, dacht ze, dat het maar beter was om niets te zeggen. Het had zich allemaal vanzelf opgelost. Sarith ging weg. Rutger zou weer van haar zijn. Gelukkig! | |
SarithTijdens de urenlange tocht naar plantage Hébron was Sarith erg stil. Oom Levi had gelukkig ander gezelschap; een nieuwe | |
[pagina 54]
| |
blank-officier, bestemd voor een naburige plantage, reisde met hen mee; hij was nog helemaal nieuw in de kolonie en oom Levi vertelde hem van alles. Sarith had wel gemerkt hoe deze blonde jongeman, vers uit Holland, nog blosjes op de wangen, verschillende malen in haar richting had gekeken. Ze had hem met een kort knikje gegroet toen ze vanmorgen vroeg door Rutger bij de Platte Brug was afgezet. Ze had geen zin om te praten, ze had te veel om over te denken. In wat voor toestand was ze nu geraakt? Was ze verliefd op Elza's man? Ze zou Elza zeker niet willen kwetsen; van alle mensen, Elza allerminst; ze waren altijd zulke goede vriendinnen geweest; maar hoe was het dan toch gekomen dat Rutger zo duidelijk gecharmeerd van haar was? Had ze hem aangemoedigd? Nee, ze dacht van niet, of toch wel? In ieder geval moest ze zich zelf bekennen, dat ze hem niet ontmoedigd had. Ach, het was zoals altijd begonnen meer als een spelletje, maar doordat ze steeds bij hem was, werd het vanzelf ernstiger. Nu ja, er was gelukkig niets dramatisch gebeurd; een paar hartstochtelijke kussen, meer niet. Ze had wel gemerkt dat Elza ook zag wat er aan de hand was, en daarom had ze zich de laatste weken minder op haar gemak gevoeld; ze was 's morgens lang op haar kamer gebleven om daarna meteen uit te gaan en weg te blijven totdat Rutger ongeveer thuis kwam. Zo voorkwam ze om alleen met Elza te zijn. Gek eigenlijk, dat hij met Elza was getrouwd. Als zij had gewild, was hij met haar getrouwd geweest; als zij een beetje meer werk van hem had gemaakt toen ze hem beiden pas kenden. Maar ja, eerlijk gezegd had ze voor zichzelf geen kantoor-assistent op 't oog; dat was goed genoeg voor meisjes die niet zo mooi waren als zij, zoals Elza. Zij wilde een plantage-eigenaar, hoewel, Rutger had natuurlijk wel kans om administrateur te worden; maar wie weet hoe lang dat nog duurde. Zij zou niet willen wọnen in een eenvoudig huis met voorzaal, eetzaal, 2 slaapkamers en maar 6 slaven, en niet eens een rijtuig. Maar goed, nu zou de Joodse leraar op Hébron komen logeren; dat was iets anders; een Joodse leraar, die ook assistent-rabbi was en later wel rabbi zou worden. Dat was iemand met prestige en aanzien. Het leraarshuis op de hoek van de Heerenstraat en Klipstenenstraat was een prachtige woning, en zijn jaarlijkse verdienste zou wel goed zijn. Want natuurlijk zou die Abraham helemaal onder de indruk van haar | |
[pagina 55]
| |
geraken en ze zou het wel klaarspelen, dat hij haar vroeg; ze was per slot van rekening al 19 jaar. Vorige maand net geworden; nee 't was nu echt wel tijd om te trouwen. Stel je voor, zij de mooiste van al haar leefbijdgenoten zou overblijven? Op 't heetst van de dag, dommelde ze af en toe in. Mini-mini zat voor haar met een grote veren waaier, en schonk haar af en toe iets te drinken in uit de grote mand met eten en drinken die altijd goed gevuld werd bij 't reizen. Toen ze op Hébron waren en Sarith na de middagrust in de vooravond met haar moeder in de voorkamer zat, moest ze van alles vertellen over wat ze zo al gedaan had die 2 maanden in de stad, en op haar beurt vroeg Sarith wanneer Abraham Cohen nu precies zou komen, en of hij zich niet erg verveeld had de vorige keer. Mama antwoordde: ‘Kennelijk niet, anders zou hij niet op de terugweg weer langs willen komen en willen blijven logeren,’ maar ze zei er verder niets over. Ze vertelde alleen, dat hij zo aardig was en zo attent. Zo vol belangstelling voor alles en hoe ze aldoor had gedacht, dat 't toch zo jammer was, dat Sarith er niet was om hem gezelschap te houden. Enkele dagen later kwam de tentboot van de Joodse regenten aangevaren, en Sarith stond al op de steiger. Ook Rebecca stond aan de waterkant. Sarith had dit wel opgemerkt en zich er ook over verbaasd, want Rebecca bemoeide zich praktisch nooit met logé's of vreemden, maar ze had er verder geen aandacht aan geschonken. Met uitgestoken hand kwam Abraham Cohen op haar af. ‘O, juffrouw Sarith, u bent thuis; wat een aangename verrassing’. ‘Vindt u?’, had Sarith geantwoord, terwijl ze coquet glimlachte. Abraham had even lachend naar haar gekeken, daarna had hij zich omgedraaid en was met 2 uitgestrekte handen op Rebecca toegelopen. ‘Rebecca, hoe heerlijk je weer te zien’. Hij had haar arm genomen en samen waren ze naar 't huis gewandeld, af en toe stoppend, zodat hij even met haar kon praten, terwijl hij haar in 't gezicht keek. Sarith was stomverbaasd; was dit de verlegen teruggetrokken Rebecca, die zelden iets zei? Ze zag een blozende jonge vrouw die geen schijn van verlegenheid had, maar praatte en lachte en zich niet scheen te bekommeren om haar monotone stemgeluid. Dus het was Rebecca, om wie Abraham was teruggekomen, stel je voor. Nu Sarith goed keek, zag ze ook dat Rebecca een mooie nieuwe japon aan had, en dat 't haar heel elegant was opgemaakt. | |
[pagina 56]
| |
En die Abraham, die keek met zoveel genoegen naar Rebecca die naast hem liep; en besteedde helemaal geen aandacht aan Sarith. Ach ja, dacht Sarith, dat was natuurlijk gekomen, omdat er niemand anders op de plantage was, toen hij de vorige keer hier was; maar nu Sarith er was, zou het dan wel een teleurstelling worden voor Rebecca, want natuurlijk zou hij veel liever met Sarith willen zijn. Wie wilde er nu een dove vrouw? Maar in de volgende dagen veranderde er niets aan de situatie; Abrahams belangstelling was geheel en al voor Rebecca. Ze spraken over boeken, over schilderijen, ze liet hem al haar poppen en schilderijen zien; ze wandelden samen, zaten nu eens op de bank aan de waterkant, soms op de voorveranda; gingen soms een eindje varen, en als Sarith erbij was, scheen Abraham haar nauwelijks op te merken. Na een vluchtig woord met haar gewisseld te hebben, was hij weer een en al aandacht voor Rebecca. En Sarith werd bozer en bozer. Was ze daarvoor naar Hébron gekomen? Zag Abraham dan niet hoe mooi ze was? Wist hij niet dat ze door alle mannen begeerd werd, maar dat ze zou instemmen als hij haar vroeg? Ze moest toch zorgen dat hij naar haar zou kijken en luisteren. Op een middag toen ze buiten zaten en Rebecca even naar binnen was, merkte Sarith op: ‘Je hebt wel veel belangstelling voor haar hè, meen je dat nu?’ ‘Of ik 't meen?’ vroeg Abraham, ‘Maar natuurlijk, ik vind haar de boeiendste vrouw die ik ooit heb ontmoet. “Maar ze is doof,’ riep Sarith. ‘Wat zou dat dan? “Dat maakt haar alleen nog boeiender, ik geloof dat de tijd die ik met haar heb doorgebracht, de gelukkigste tijd van mijn leven is’. Duidelijker kon het antwoord al niet en met wrevel bedacht Sarith dat ze nu hiervoor teruggekomen was.
Toen Abraham na een dag of tien naar Paramaribo terugreisde met de belofte, dat hij terug zou komen direkt na het Joodse Paasfeest, wilde Sarith met hem terugreizen naar de stad, om weer bij Elza en Rutger te logeren. Dat was in ieder geval beter dan hier te blijven, maar ze wist niet goed hoe ze dit moest aanpakken, vooral met het Joodse Paasfeest in zicht, en 't feit dat Esther en Jacob en de drie jongetjes voor een week naar Hébron kwamen. Ze bleef dus maar op de plantage, verveelde zich soms, soms ook niet, omdat er wel vertier was. Vele tentboten deden zoals altijd de plantage aan om ‘de tijd te stoppen’, zoals het | |
[pagina 57]
| |
heette. Bij alle tochten op de rivieren, hield men sterk rekening met het getij; ging men vanuit Paramaribo de rivier op, dan moest men zoveel mogelijk vertrekken bij vloed; keerde het getij dan stopte men bij een plantage en wachtte 6 uren, was het intussen donker geworden, dan overnachtte men er. Iedereen vond dat zo vanzelfsprekend, en op alle plantages werd aan inzittenden van tentboten een gastvrij onthaal gegeven. Plantageheren nodigden de blanken uit aan hun tafels, slaap- en badkamers mochten gebruikt worden; waren er niet veel bedden, dan mocht de gast altijd zijn hangmat binden, binnen of als hij dat verkoos, overdag buiten in de schaduw van een paar grote bomen. Slaven vonden een onderkomen bij de plantageslaven. Rebecca liep in die weken steeds met een gelukzalige glimlach op de lippen door het huis, had nu ook belangstelling voor andere zaken dan schilderen en poppen maken, en ging soms zelf bij Ashana en Kokkie in de keuken kijken. Abraham kwam inderdaad na het Paasfeest terug, en wat iedereen allang had zien aankomen, gebeurde nu; hij vroeg aan oom Levi om de hand van Rebecca, Rebecca straalde, oom Levi was blij voor Rebecca; hij had dit stille kind zien opgroeien tot een eenzame jonge vrouw en 't verheugde hem, dat ze toch haar bestemming had gevonden ondanks haar handicap. Abraham zelf zag er met zijn blozend gezicht zo gelukkig uit, moeder Rachaël was tevreden en Sarith zat met een strak gezicht voor zich uit te kijken. Toen Abraham na een paar weken terugreisde, zaten ook moeder Rachaël, Rebecca en Sarith in de boot. De eerste twee gingen naar Paramaribo om van alles aan te schaffen, katoen voor lakens, slopen, badhanddoeken enz. Dat moest nu allemaal snel gemaakt worden, want Abraham wilde reeds over drie maanden trouwen. Sarith ging mee, vastbesloten om haar logeerpartij bij Rutger en Elza voort te zetten. | |
ElzaHet was een gelukkige tijd voor Elza geweest; ze zong en neuriede, was vrolijk. Nooit had ze met Rutger gesproken over wat ze door 't sleutelgat had gezien die avond. Wel hadden ze 't dikwijls over Sarith gehad. In 't begin had Rutger op een avond gezegd, ‘Ik mis Sarith; ze was steeds zo levendig’. Elza had toen | |
[pagina 58]
| |
zachtjes gevraagd, ‘Hou je van haar, Rutger?’ ‘Ach ja, ik denk het wel; een beetje, zoals ik van iedereen hou; en ze is mooi hè?’ Maar verder waren ze met zijn tweeën erg gelukkig geweest; ze spraken over allerlei zaken, gingen vaak uit en ontvingen zelf bezoek, en toen opeens, 't was al mei, kwamen op een ochtend, tante Rachaël, Rebecca en Sarith. De laatste vergezeld van Mini-mini en achter die een futuboi van de De Ledesma's met een kruiwagen en daarop Sariths bagage. Met een zucht realiseerde Elza zich, dat 't helemaal niet voorbij was, zoals ze had gehoopt, maar dat alles gewoon doorging. Tante Rachaël vertelde opgewonden het grote nieuws: ‘Rebecca was verloofd met de Joodse leraar Abraham Cohen’. Rebecca zelf zat met een gelukzalige glimlach te kijken, en liep daarna door het huis om van alles te zien. Sarith vroeg of het goed was dat de futuboi haar bagage naar boven bracht, ze beval Mini-mini om direkt haar koffers uit te pakken. Als vanzelfsprekend had ze aangenomen, dat ze in Elza's huis kon logeren wanneer ze dat zelf verkoos. Toen Rutger thuis kwam, tante Rachaël en Rebecca waren al weg, was hij duidelijk verrast toen hij Sarith zag, en hij maakte er geen geheim van. Hij omhelsde haar hartelijk en vertelde keer op keer, hoe blij hij was en dat hij haar zo gemist had. Na 't middageten ging iedereen rusten; meestal ging Rutger direkt slapen en lag hij al in bed als Elza boven kwam, want hij moest om vier uur weer op kantoor zijn om daarna samen met de heer Van Omhoog naar de Beurs te gaan. Vandaag was Elza echter allang boven en Rutger kwam maar niet; waar bleef hij dan zo lang, dacht Elza, hij zou toch zijn middagslaapje niet willen missen, vooral omdat ze vanavond nog uit moesten. Ze stond van het bed op, met de bedoeling beneden te gaan kijken waar Rutger bleef, en liep over de gang. Toen ze bij de deur was van de logeerkamer waar Sarith sliep, aan de andere kant van de gang vlak bij de trap, hoorde ze stemmen in die kamer. Duidelijk hoorde ze de stem van Rutger en daarna het kirrende lachje van Sarith en vervolgens weer Rutgers stem. ‘O, God, nee, dat niet’. Elza had van alles verwacht maar niet dit. Ze bedwong de drang om door 't sleutelgat te kijken, ze hoefde dat niet te doen, want zonder te zien, wist ze ook wel wat zich in die kamer afspeelde. Haastig ging ze terug naar haar eigen kamer. Hete tranen in haar ogen, terwijl ze op bed lag en dacht ‘hoe gemeen, hoe erg, hoe kon Rutger dat doen? Hoe kon Sarith dat doen’. 't Was alsof ze opeens | |
[pagina 59]
| |
de stem hoorde van Rutger, die die zondagmiddag op Hébron had gezegd: ‘Beloof me, dat je nooit een jaloerse vrouw zult worden!’ Ze had het beloofd, maar dit had ze niet verwacht. Wie zou zoiets kunnen verwachten? Ook wist ze nog dat ze die middag had gezegd: ‘Als het maar niet in mijn eigen huis gebeurt’. Had hij beloofd? Wat had hij geantwoord toen ze dat had gevraagd? Ze wist het niet meer. Maar nee, dit kon niet; ze zou het hem zeggen ook. Dit ging te ver; wacht, zodra hij uit die kamer kwam, zou ze 't hem zeggen. Maar Rutger kwam helemaal niet in haar kamer; ze hoorde hem een poosje later fluitend naar buiten lopen, naar 't badhuis en zoals altijd had Alex zijn kleren klaar gelegd in 't kantoortje beneden; vlak bij de buitendeur, vandaar ging hij weg; ze hoorde de voordeur dichtslaan. Toen Elza omstreeks zes uur beneden in de voorkamer op Rutger zat te wachten, kwam Sarith direkt nadat hij thuis was ook in de voorkamer. Tijdens de visite die ze die avond maakten bij kennissen was Elza stil. Rutger praatte met de gastheer en Sarith liet vele kirrende lachjes horen en sprak heel liefjes met de gastvrouw, af en toe Elza in 't gesprek betrekkend. Was Rutger erg moe, vanwege zijn gemiste middagslaap? Of waren het schuldgevoelens ten opzichte van Elza, die maakte dat hij bij thuiskomst zei: ‘We gaan maar meteen naar bed hoor, welterusten Sarith’. In hun eigen kamer, dacht Elza ‘nu of nooit’ en ze zei: ‘Rutger, je was vanmiddag bij Sarith in de kamer’. Rutger ontkende niets, hij zei ‘Ja daar was ik’. ‘En je bent met haar naar bed gegaan’, zei Elza. ‘ja, dat ben ik,’ zei Rutger. ‘O Rutger, hoe kon je, hoe kon je dat doen?’ ‘Luister Elza, je had beloofd, dat je geen jaloerse vrouw zou zijn, weet je nog?’ ‘Ja dat had ik maar.... maar... dit’. Rutger vervolgde ‘ach meisje lief, vat 't toch niet zo zwaar op, kijk ik wilde dit niet hoor, zij wilde 't zo graag, ze heeft me er eigenlijk toe gedwongen’. ‘O, Rutger, wat gemeen, wat gemeen van je om zoiets te zeggen; je weet dat dat niet waar is’. Elza was woedend. ‘Hoezo? Hoe bedoel je dat't niet waar is; dat is de waarheid; ik wilde 't niet’, zei Rutger. ‘Een onschuldig meisje, kan een man nooit tot zoiets dwingen’. Elza was nu zeer verontwaardigd. ‘Een onschuldig meisje?’ Nu werd Rutger boos. ‘Een onschuldig meisje? Dacht je heus dat Sarith een onschuldig meisje was? Lieve kind, ze is een ervaren vrouw. Jij bent een onschuldig meisje, maar zij, zij niet. Wel, dacht je dat ik de eerste bij haar was geweest? Als dat het geval was, had ik | |
[pagina 60]
| |
't zeker niet gedaan; maar kind, wat ken jij je stiefzusje slecht; ze heeft zeker al 3 of 4 mannen gehad’. ‘O nee, dat kan niet’, Elza wist niet wat ze hoorde: ‘ik dacht, ik dacht altijd...’ ‘Luister Elza, geloof me, ze wilde dit zo graag en toen ik zei dat't beter was van niet, heeft ze me zelf verteld, dat ze eerst een Charles van Henegouwen had gehad en toen een kapitein en toen nog iemand van wie ze de naam niet wilde noemen, omdat ik hem ken en ze het eigenlijk een beetje pijnlijk vond’. Elza ging op 't bed zitten, het gesprek was helemaal anders gelopen dan ze had verwacht. Sarith een ervaren vrouw, dacht ze, Rutger had gelijk, wat kende ze haar stiefzusje slecht. Ze had gedacht dat ze alles van elkaar wisten, maar ze wist niets van haar. ‘Kom maar, mijn vrouwtje’, zei Rutger nu’, dit soort dingen gaan voorbij, wees niet boos, kijk voor een man, betekent zoiets niet veel, ik hou niet van Sarith, ik hou van jou. Geloof me, dit is niets bijzonders; kom maar, wees weer het lieve vrouwtje voor me’, en lachend nam hij haar in zijn armen en begon haar zeer lief en teder te omhelzen. Elza liet zich gerust stellen; hopelijk was het dan na deze ene keer meteen afgelopen, misschien zou Sarith zich hierover zo schamen, dat ze wegging. En Elza vertelde aan Rutger wat ze hem al eerder had willen vertellen, namelijk dat ze vermoedde dat ze in verwachting was. Rutger was zo opgetogen, dat hij haar kuste en zei, dat hij hoopte dat het kind dat ze verwachtte net zo lief en verstandig zou zijn als de moeder. De volgende dag was er bij Sarith helemaal niet te merken dat ze zich ergens over schaamde; ze liep lachend en neuriënd door 't huis; wel was ze niet met Elza alleen, maar als Rutger er bij was sprak ze lief en vriendelijk ook met Elza. Een hele week lang gebeurde er verder niets; en Elza begon reeds te hopen dat, wat er die middag was gebeurd, ook het einde was. Op een avond had Rutger een belangrijke vergadering. Op voordracht van de heer Van Omhoog was hij benoemd tot een regent van de weeskamer en nu was er de jaarlijkse vergadering. Toen hij kort na 't avondeten vertrok, zei hij aan tafel: ‘Wachten jullie maar niet op me, het zal wel laat worden’. Nadat Rutger was vertrokken zei Sarith, dat ze maar meteen naar bed ging, ze had een lichte hoofdpijn. Ook Elza ging vroeg naar boven. Een paar uur later hoorde ze Rutger thuiskomen, ze hoorde hoe hij beneden iets tegen Alex zei. Boven aan de trap hoorde ze hem stilhouden en ze hoorde hem zeggen: ‘O, Sarith, slaap je niet?’ | |
[pagina 61]
| |
Daarna hoorde ze niets meer en ze begreep dat Sarith Rutger had opgewacht. Er ging meer dan een uur voorbij voordat Rutger naar hun kamer kwam. Elza was boos; dus het was niet afgelopen, het bleef niet bij de ene keer; wat een akelige situatie. O Sarith toch, dacht ze, waarom? Waarom dit alles, en Rutger? Waarom ging hij toch er mee door. Ja ze had beloofd dat ze geen jaloerse vrouw zou zijn, maar had ze dit beloofd? Toen Rutger had gezegd dat ze geen jaloerse vrouw moest zijn, had ze gedacht dat hij doelde op een avontuurtje met een of ander mulatin, af en toe een keertje slapen met een slavin, of een kleurling bijzit desnoods; dat was gewoon, dat deden alle blanke mannen, en alle mevrouwen wisten hiermee te leven; maar dit? Van alle mensen, Sarith, haar stiefzusje, haar hartsvriendin, 't kind waarmee ze was opgegroeid, van wie ze vanaf haar 7e jaar onafscheidelijk was geweest. Hoe kon het? O, ze haatte Sarith, ja ze haatte haar, maar terwijl ze dat dacht, zag ze zichzelf en Sarith voor zich, zoals ze waren als kinderen, altijd bij elkaar, als jonge meisjes, giechelend en lachend, 's avonds in dezelfde kamer, fluisterend in bed, en dan wist ze dat ze Sarith eigenlijk niet kòn haten. Wel, dan was ze boos op Rutger; hij had deze akelige situatie veroorzaakt; het was allemaal zijn schuld. Maar dan hoorde ze hoe hij haar verzekerde, dat zoiets voor hem niet van veel betekenis was. Elza wist geen raad met haar gevoelens; ze was boos. En toen Rutger na ruim een uur in de kamer kwam, hield ze zich slapende. De volgende morgen, Elza was van plan om helemaal niets te zeggen, begon Rutger er zelf over. Hij strekte zijn arm naar haar uit, trok haar naar zich toe en zei: ‘Je bent zo lief, zal je altijd zo blijven? Weet je dat Sarith gisteravond laat me opwachtte?’ Elza zei niets. Wat viel er te zeggen? Een paar dagen later op zondagmorgen besloten Rutger en Elza niet naar de kerk te gaan. Elza voelde zich niet zo lekker, ze had overgegeven. Toen Sarith naar beneden kwam en ze hen tot haar verbazing in de voorzaal vond zitten, zei Rutger ‘We zijn maar thuis gebleven, Elza voelt zich niet zo best en ze moet het nu een poosje kalm aan doen, nietwaar Elzekindje?’ Sarith had vragend naar Elza gekeken. Toen zag ze de lichte blos op Elza's wangen en ze begreep wat Rutger bedoelde. Elza keek op en zag Sariths ogen op haar gericht. Geen verlegen blik, ook geen blik vol van begrip en medeleven, maar twee keiharde, | |
[pagina 62]
| |
koude grijsgroene ogen keken haar aan. Elza zag dit en met schrik realiseerde ze zich. ‘Dit is geen zusje, maar een rivale, een vijandin, die ik tegenover me heb’ en het was alsof van binnen een ijskoude hand zich om haar hart sloot. Het was eind mei, het werd juni. Regen en nog eens regen. Harde regen, zachte druilerige regen, alles nat. Zoals altijd bij erge regen liep de Domineestraat onder. Meestal bleef Sarith nu de hele ochtend op haar kamer, als de regen ophield ging ze dan toch even uit, was dat niet het geval, dan kwam ze pas weer naar beneden als Rutger van zijn kantoor thuiskwam. En het gebeurde steeds vaker, dat Rutger een middag niet kwam rusten, of dat Elza 's nachts alleen in de kamer was, omdat hij nog enkele zaken af te handelen had; en ze wist dan, dat hij bij Sarith was. Elza had soms het gevoel dat ze haar stiefzusje de ogen kon uitkrabben. O, die Sarith, ze zou haar wel iets kunnen doen, ging ze maar weg, maar naar 't scheen was Sarith helemaal niet van plan om weg te gaan. Elza wist tenslotte één ding zeker, en dat was, dat ze niet van plan was om op deze manier door te gaan, maar ze wist ook niet hoe ze er een einde aan kon maken. Iedere keer als ze met Rutger erover sprak, verzekerde hij haar dat ‘'t niets’ was, en dat zulke dingen vanzelf voorbij gingen, ze moest geduld hebben en ze moest vooral niet vergeten, dat ze beloofd had geen jaloerse vrouw te zijn. Iedere keer nam Elza zich voor om er dan met Sarith over te spreken, maar ze kreeg geen kans, want die zorgde er wel voor, dat ze nooit met Elza alleen was. Elza zag ook, dat er langzaamaan iets veranderde in de houding van Sarith. Had ze er vroeger voor opgepast nooit een intiem gebaar te maken ten opzichte van Rutger in bijzijn van Elza, nu scheen ze het niet erg te vinden om zijn hand aan te raken, of haar hand op zijn schouder te leggen, of zelfs tegen hem aan te leunen waar Elza bij was en alles kon zien, alsof ze wilde demostreren, ‘hij is van mij’. Iedere keer was dat kirrende lachje te horen, en als ze met zijn drieën in de voorkamer zaten, ging vaak genoeg haar hand in de richting van Rutger. Als Elza alleen was en de hele situatie overdacht, zag ze steeds voor zich dat bezittende gebaartje van Sarith en de triomfantelijke blik, die ze dan in de richting van Elza wierp. Elza probeerde hierover met Rutger te spreken, maar die zei, dat Elza zich dit verbeeldde; hoe kon Sarith nu een bezittend gebaar maken, hij was toch zeker niet van haar. | |
[pagina 63]
| |
Niets ontging Maisa's alziend oog. Elza hoorde hoe ze vaak mopperde en een tyuri maakte. Tegen Sarith sprak ze nauwelijks, en tegen Rutger meestal zeer kortaf. Tegen Mini-mini maakte Maisa wel allerlei opmerkingen, die duidelijk niet voor Mini-mini bedoeld waren, maar voor haar meesteres. Op een ochtend werd Felix, de 9-jarige futuboi, zoontje van Lena, door Mini-mini geroepen en om een boodschap gestuurd. Hij moest bij een Vettewarier (winkel) in de Saramaccastraat een paar artikelen gaan kopen voor misi Sarith. Toen Felix de trap afkwam, stond Maisa hem onderaan de trap op te wachten. Maisa vroeg: ‘Dan pé jé go?’ ‘Me go na winkri’,Ga naar eind11 antwoordde Felix. ‘Na misi Elza seni yu?’Ga naar eind12 vroeg Maisa. ‘Nono, na a tra misi’,Ga naar eind13 zei Felix. ‘Yu né go no wan pé’, zei Maisa ‘dyaso na misi Elza hoso, yu na misi Elza futuboi, na en wan kan seni yu go du boskopu, tyari a moni go baka’.Ga naar eind14 Maisa's dikke arm gebaarde naar boven. Felix aarzelde; wat moest hij nu doen? Hij wist 't, alle slaven in huis deden wat Maisa zei, maar nu had die blanke misi van boven hem om een boodschap gestuurd, wie moest hij nu gehoorzamen? Maar Maisa, die zijn aarzeling ook merkte, greep hem bij de schouder en riep luid: ‘Mars go tyari a moni baka, noso m'é hipsi yu meki na sé wanti naki yu di fu tu’Ga naar eind15 en ze gaf hem een duw, zodat hij de trap op vloog. Maisa had helemaal niet zacht gesproken, boven aan de trap stond Mini-mini, die dit alles had gehoord en het geld van Felix terugnam. Ook Sarith in de kamer had alles gehoord, evenals Elza beneden in de voorkamer. Toen Felix de trap weer afkwam, nam Maisa zijn oor tussen haar duim en wijsvinger en zei nog steeds heel hard: ‘Hartyi bun boi, if wan tra lesi m'é si taki tra sma e seni yu go du wan boskopu, m'e fon yu yere, m'e fon yu tak' dri dei yu no man sidon.’Ga naar eind16 Elza in de voorkamer glimlachte even, want ze wist dat Maisa helemaal niet boos was op Felix, het was haar manier om Sarith duidelijk te maken, dat ze hier in huis niets te zeggen had, dat alleen Elza hier de huisvrouw was. Waarschijnlijk kreeg Felix in de keuken nu een extra grote koek van Maisa, om hem te laten zien, dat ze niet boos op hem was. Boven liep Mini-mini langzaam de kamer van haar meesteres binnen. Nu zou zìj naar de Vettewarier in de Saramaccastraat moeten gaan, en ze ging daar niet graag heen, ze was bang van al die mannen, blanken en gekleurden, die altijd allerlei opmerkingen tegen haar maakten, en haar met allerlei voorstellen | |
[pagina 64]
| |
benaderden. Nog voor ze goed en wel binnen was, klonken de woorden van misi Sarith haar al tegemoet: ‘Wat doe je nog hier, schiet op en kom meteen terug of je zal er van lusten’. En aangezien er niemand anders was op wie de misi haar boosheid zou kunnen afreageren wist ze wel, dat ze veel kans had om een paar flinke oorvijgen te krijgen en ze haastte zich weg. |
|