Hoe duur was de suiker?
(1987)–Cynthia McLeod– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Plantage HébronDe dag brak aan op plantage Hébron en terwijl de hemel aan de oostelijke zijde zich rood kleurde door de opkomende zon, gingen één voor één deurtjes open van de slavenhutten en kon men kleine vuurtjes zien onder de afdakjes daarnaast. Faya watra werd gemaakt. Heet water waarin een scheutje melasse werd geroerd. Hier en daar steeg een heerlijke damp uit een kookpot, omdat er in het water een anijsblad was gedaan of een paar beirumbladeren. Bij alle hutjes kon men nu mannen, vrouwen en kinderen zien staan, soms pratend, sommige rondkijkend. Vervolgens liepen de meesten naar de zuidzijde van de plantage, waar er haaks op de rivier een kanaal was gegraven, dat diende voor de toe- en afvoer van water. Naast het botenhuis, waar de rivieroever ondiep was, gingen ze in het water om een bad te nemen; de groten meer ernstig, de kinderen soms vrolijk lachend en elkaar nat spetterend. Met een lendedoek om het natte lichaam geslagen gingen ze daarna terug naar de hutjes, meest in kleine groepjes, voorafgegaan en gevolgd door naakte grotere en kleine kinderen. Het was dan tijd om de faya watra te drinken en als ontbijt wat overgebleven restjes van het vorige avondmaal te eten. In de hut waar de 15-jarige Amimba met haar moeder, broertjes en zusjes woonde, deed ma Leida in een grote kalebas een handvol gedroogde bitabladeren en schonk daar kokend water op. De bita was voor Amimba; zoals elke maand het geval was, had ze erge buikpijn. Kermend had ze de hele nacht op haar matje gelegen, draaiende van de ene op de andere zijde, nu eens liggend, dan weer zittend. Nu sliep ze wat, gelukkig. Maar ook ma Leida zelf had de afgelopen nacht haast geen oog dicht gedaan. Na faya watra en ontbijt ging men in de richting van het magazijn, een enkele vrouw met een kind aan de borst, weer een andere had de baby al op de rug gebonden. Bij het magazijn waren de deuren nog gesloten, maar het duurde niet lang of daar kwam de blanke opzichter, masra Mekers, al met de sleutels. Aan ieder gezinshoofd werd nu het rantsoen voedsel voor het avondeten uitgedeeld, en men hoorde wat er moest gebeuren. | |
[pagina 8]
| |
Eerst de presentie. Waar was Kofi? O ja, die had een verstuikte enkel, en ging dus niet 't veld in, maar moest werken in de timmerloods. Amimba buikpijn? Alweer! Geen onzin! Hier komen ofze werd met de zweep gehaald. Waarom had Afi haar baby niet bij zich? Die was ziek, de hele nacht koorts. Afi liet hem vandaag liever thuis bij de dresi mama, die zou hem een bad geven met korsu wiri. Tenu? Waar was Tenu. Hier komen! Basya, 5 zweepslagen voor de 13-jarige Tenu, die voor de kippen zorgde. Hij had eieren gestolen, er waren wel 6 te min gisteren, de lege doppen lagen nog naast het hok. Tenu maakte veel misbaar! Gelogen, hij had geen eieren gestolen. Wist masra dan niet dat er een grote sapakara op de loer lag en dat die de eieren stal? Als hij, Tenu eieren zou hebben gestolen zou hij heus niet zo stom zijn geweest om de lege doppen naast het hok achter te laten. Evengoed, 5 zweepslagen voor Tenu! Want het was toch zijn taak om voor de kippen te zorgen. Hoe had een sapakara de kans gezien om 6 eieren te stelen als Tenu daar was? Wel, omdat Tenu daar niet was geweest. Had hij gisteren niet de halve dag aan de kreek zitten hengelen? 5 zweepslagen! En vanavond mocht er geen enkel ei ontbreken en moest Tenu de dode sapakara laten zien! Ook 5 zweepslagen voor Kobi, die een jaar ouder was dan Tenu en hulpje was in de stal bij Felix die voor de paarden en muilezels en de koeien zorgde. Kobi had gisteren veel te weinig gras gesneden voor de beesten. Geen wonder! Had hij niet samen met Tenu aan de waterkant zitten hengelen! 5 zweepslagen en vanavond moest er een dubbele portie gras zijn gesneden. Dat was alles. Als de Basya de jongens hun zweepslagen had gegeven, kon de groep vertrekken. En nadat de zweep was neergeknald op de magere blote ruggen van Tenu en Kobi en beide jongens huilend naar hun werkterrein waren gestrompeld, kon de ongeveer 60 man sterke groep zich opsplitsen. De veldgroep, ± 40 man, vertrok het eerst; zwijgend, de meesten op een ‘alanga tiki’Ga naar eind1 kauwend, zette de groep zich in beweging; 2 droegen een bos bananen op het hoofd, en een ander weer een bundel tajer, dat was voor de maaltijd die in het veld gekookt werd in 2 grote ijzeren kookpotten. De basya met een zweep in de ene hand en een houwer in de andere, liep helemaal achteraan. Een ander zestal ging naar de suikermolen, een paar naar het suiker kookhuis, weer een stel ging naar de timmerloods, 2 naar het botenhuis en 2 ouderen naar de omgeving van het plantagehuis om met hark, tjap en gieter te | |
[pagina 9]
| |
zorgen dat daar alles mooi en schoon was. Ook een vijftal vrouwen en meisjes, de huisslavinnen en 2 futuboi's, evenals Sydni, de lijfslaaf van de masra, gingen naar het witte huis dat er nog slapend uitzag door alle gesloten vensters en deuren. Opzichter Mekers ging eerst naar zijn eigen woning waar zijn slavin het ontbijt al had klaargemaakt. Van de gedekte tafel kwam hem al een heerlijke geur tegemoet van gebakken eieren en vers gezette koffie. Een nieuwe dag was begonnen. Voor de slaven, een nieuwe dag van hard werken, een nieuwe dag in de reeks van eindeloze dagen zonder vooruitzicht. | |
ElzaAan de voorkant van het prachtige grote huis waren echter niet alle vensters meer gesloten. Op de eerste verdieping was er een geopend raam en daar stond de 17-jarige Elza en keek uit over het groene gazon dat zich voor het huis uitstrekte tot aan de waterkant waarlangs de brede Surinamerivier langzaam stroomde. Een heerlijke ochtend, het begin van een fijne dag. Vandaag 11 oktober 1765 ging de familie naar Joden-Savanna voor de 65e verjaardag van grootmama. Dat zou de volgende dag zijn, de 12e oktober en tegelijk ook de verjaardag van de synagoge op Joden-Savanna zelf die dan de 80e verjaardag vierde. Grootmama was er altijd zo trots op dat zij geboren was op 12 oktober 1700, de dag dat de synagoge Beracha Ve Shalom (Zegen en Vrede) in haar geboorteplaats in Suriname 15 jaar oud was. Elza had zich verheugd op de komende 2 weken, niet zozeer om grootmama, maar om de logeerpartij en alle feesten die er zouden zijn. Vele vrienden en kennissen zouden daar zijn en menige tentboot was de afgelopen dagen al voorbij gevaren en soms was het gezelschap voor een paar uur uitgestapt op plantage Hébron, of had er overnacht omdat die precies halverwege van Paramaribo naar Joden-Savanna lag en men op 't getij moest wachten. De hele Joodse gemeenschap in Suriname maakte er een gewoonte van, om op hoogtijdagen voor enkele dagen naar Joden-Savanna te reizen. En dit jaar viel het Loofhuttenfeest in dezelfde week als grootmamma's verjaardag. De logeerpartijen waren altijd leuk en gezellig, hoewel Elza zelf wel besefte dat zij toch een enigszins aparte plaats innam daar ze wel een Joodse vader en dus een Joodse naam had, maar zelf geen Jodin was. En | |
[pagina 10]
| |
er waren genoeg lieden die niet altijd even vriendelijk tegen haar waren. Ze had vaak een gevoel van bewondering voor haar vader als ze eraan dacht dat hij het had gepresteerd om 25 jaar geleden tegen de wens van zijn moeder te handelen. Natuurlijk was zij toen nog lang niet geboren, maar ze had verhalen gehoord, vooral van Ashana, haar moeders lijfslavin. Levi Fernandez, die nu 45 jaar oud was, was vanaf zijn 12e jaar, toen zijn vader overleed, alleen opgevoed door zijn strenge moeder. Zij beheerde zelf plantage Hébron en bepaalde en regelde alles. Alles en iedereen had ze keurig in bedwang: de plantage, het huishouden, de slaven, haar zoon.... Tenminste dat had ze gedacht, tot hij weigerde om te trouwen met Rachaël Mozes de Meza, het Joodse meisje dat ze vanaf die geboren was, voor hem had bepaald. Als een vurig jong paard had de 20-jarige Levi Fernandez tegenover zijn moeder gestaan. Hij trouwde niet met Rachaël, de dochter van zijn moeders beste vriendin, die twee jaar jonger was dan hij en die hij al vanaf zijn kinderjaren kende. Hij trouwde niet met haar, want hij hield van iemand anders, de 17-jarige Elizabeth Smeets, dochter van een legerofficier, nog pas 2 jaar in de kolonie, zonder geld, zonder plantage en bovendien een christin. Toen was de weduwe Fernandez voor het eerst er niet in geslaagd haar zoon haar wil op te leggen. Nadat Levi echter met zijn Elizabeth was getrouwd, was zijn moeder direkt verhuisd, terug naar Joden-Savanna, haar geboortegrond. Plantage Hébron die haar zoon sedert zijn 18e jaar rechtens toekwam, verliet ze, ‘omdat ze niet van plan was om met dat christenmens onder één dak te wonen’. Pas 9 jaar later kwam ze weer naar de plantage en dat was ter gelegenheid van de begrafenis van haar schoondochter Elizabeth, die was overleden enkele dagen na de geboorte van haar dochtertje, dat ook de naam kreeg van Elizabeth, en aldus Elza werd genoemd. Had de weduwe Fernandez toen misschien gedacht en gehoopt dat ze weer de teugels van plantage Hébron in handen zou krijgen? Had ze zichzelf al gezien, de scepter zwaaiende, regerende over de slaven, het huishouden, haar zoon, de kinderen, de toen 8-jarige David, 6-jarige Jonathan en de baby Elza? Dat gebeurde echter niet. Levi was beleefd en correct tegen zijn moeder, maar de plantage was van hem en zijn bazige moeder kon op Joden-Savanna blijven. De kinderen werden goed verzorgd door Ashana, de lijfslavin van zijn overleden vrouw en de dochter van | |
[pagina 11]
| |
Ashana, de 18-jarige Maisa. Toen Elizabeth overleed had Maisa net haar 2e zoontje aan de borst en het was dus geen enkel probleem om het net geboren dochtertje van de misi er bij te nemen. En zo was plantage Hébron ruim 7 jaar gebleven zonder meesteres, maar met Ashana en Maisa in huis die voor alles zorgden. Totdat in 1754 de 12-jarige 2e zoon Jonathan overleed. Zo'n klein ongelukje maar, in de voet gestoken door een scherpe puntige stok, maar het werd iets heel ergs en Jonathan stierf. En grootmama Fernandez kon beweren dat ze altijd wel gedacht had dat zoiets zou gebeuren. De kinderen werden immers opgevoed door slavinnen, renden op blote voeten over 't erf, speelden in kreekjes, klommen in bomen, kortom gedroegen zich helemaal niet zoals het keurige blanke plantagekinderen betaamt. Maar ja, je kon niet anders verwachten als slavinnen het voor 't zeggen hadden. Wat wisten die nu van hoe 't hoorde. Dat Levi's zoon overleed was dus eigenlijk zijn eigen schuld. Was vader Levi gezwicht voor al deze verwijten? Had hij misschien werkelijk schuldgevoelens? In ieder geval, enkele maanden na Jonathan's overlijden, huwde hij toch met Rachaël, de vrouw met wie hij 15 jaar eerder had moeten trouwen en die nu zelf al 5 jaar de weduwe Aäharon was en drie dochters had. Zo verhuisden tante Rachaël met dochters, Esther, Rebecca en Sarith naar plantage Hébron. Sarith en Elza waren ongeveer even oud en het was voor de 7-jarige dochter des huizes geweldig dat er een leeftijdgenootje in huis kwam. En nu kon Elza zich bijna niet meer de tijd herinneren dat ze zonder Sarith was geweest. Elza keek uit het raam en snoof de frisse morgenlucht op. Wat zag alles er nu nog mooi en fris uit van de dauw. Over een paar uur zou het stoffig zijn; het was droge tijd, al ruim 3 weken had het niet geregend. Gelukkig was het gazon nog helemaal groen; dat bleef altijd zo, want kijk, daar had je de oude slaaf Kwasi al die met emmers en gieters het gazon ging begieten. Hij liep naar de steiger, waar hij de emmer in de rivier liet vallen om vervolgens de gieters te vullen. Elza draaide zich om en riep zachtjes ‘Sarith, Sarith ben je al wakker?’ ‘Hmm, nee, ja, ach toe Elza laat me nog even slapen’, kwam de stem van Sarith vanuit een bed aan de andere kant van de kamer, en Sarith draaide zich om zodat ze nu met de rug naar Elza lag, en ze trok het laken over haar hoofd. | |
[pagina 12]
| |
Zachte voetstappen op de gang en een bescheiden klopje op de deur. ‘Ja kom maar Maisa, ik ben al lang op’. Binnen kwam Maisa met een blad met 2 kopjes cacao in de ene hand en een emmer water in de andere. ‘Ai Maisa, is het vandaag geen prachtige dag?’ ‘Ja misi’, antwoordde Maisa glimlachend terwijl ze het blaadje op een tafel neerzette en de lampetkannen op de 2 wastafels met water vulde. Vervolgens liep ze naar de kast en haalde er een lichtgroene mousseline japon uit en vroeg ‘Misi o weri disi?’.Ga naar eind2 Enkele ogenblikken later had Elza zich opgefrist en ze zat op het bed terwijl Maisa geknield voor haar zat en haar één voor één de kousen aantrok, nadat ze haar meesteres eerst de pantalette had aangedaan. Dun wit katoen tot aan de enkels, met kant aan de onderkant bij de pijpen, daarna een wit batisten hemd en twee onderrokken. Weer een bescheiden klopje op de deur. Op het ‘Ja’-geroep van Elza kwam een mooi bruin meisje binnen; dat was Mini-Mini, het 15-jarig slavinnetje dat Sarith moest aankleden. Elza keek naar het bed waar nog steeds geen beweging onder 't witte laken te zien was en zei: ‘Sarith, sta nu op, je weet dat vader wil dat we op tijd klaar zijn’. ‘Ach wat, dat gezeur ook’, klonk het en met een ruk werd het laken op de vloer gegooid en Sarith liep met een boos gezicht in de richting van het kamertje waar de nachtpotten stonden. Elza en Maisa wisselden even een veelbetekende blik en de schuchtere Mini-mini bleef bij de muur staan terwijl ze het hoofd liet hangen en nederig met de voeten over de vloer schuifelde. Elza zuchtte, Sarith was weer eens uit haar humeur zoals ze de laatste tijd zo vaak was. Wat was er toch met Sarith? Vroeger vertelde die haar alles maar de laatste tijd niet meer. Nou ja, ze zou zich er maar niet druk over maken. Maisa beduidde Elza dat ze op een stoel moest gaan zitten en ontstak de kaars op de tafel. Vervolgens hield ze daarin een klein krulijzer en begon voorzichtig krullen in het haar van haar jonge meesteres te maken. Toen Elza een poosje later beneden de eetzaal binnenstapte, vond ze daar alleen haar vader aan de ontbijttafel zitten. ‘Morgen Papa’. ‘Morgen, meiske lief, zijn jullie klaar, we vertrekken stipt als het getij opkomt hoor, dat is over drie kwartier’. De oude slavin Ashana kwam binnen met een bord, waarop vers gebakken vlees, eieren en brood. Ze zette alles voor Elza neer en zei met goedkeurend knikje ‘Ai misi Elza, yu moi baya’Ga naar eind3 | |
[pagina 13]
| |
Zachte voetstappen en binnen kwam nu vanaf de achtergalerij, Rebecca. De 21-jarige Rebecca was de 2e dochter van tante Rachaël. Ze was doof, op 9-jarige leeftijd had ze tyfeuze koortsen gehad, die had ze overleefd, maar vanaf toen hoorde ze praktisch niets meer. Praten kon ze nog wel, maar zeer monotoon, en ze sprak heel weinig. Rebecca leefde helemaal haar eigen leven; stil, teruggetrokken, meest in haar kamer, waar ze las, schilderde, tekende, en poppen maakte. Prachtige poppen, iedereen die ze zag, zei dat ze er wel een handeltje in zou kunnen beginnen. Een enkele keer maakte Rebecca wel eens een pop in opdracht en nam daar dan ook wel geld voor, maar vaak gaf ze ze toch cadeau aan kennissen en de meeste poppen waren gewoon uitgestald in haar kamer. Niemand bemoeide zich veel met Rebecca, haar moeder zag ze nauwelijks en ook tegen haar zusje Sarith en stiefzusje Elza zei ze nooit meer dan 't hoognodige. De enige personen met wie ze wel sprak, waren haar stiefvader oom Levi en haar slavin Caro. Toen de weduwe Rachaël Aäharon 10 jaar geleden verhuisde naar plantage Hébron had ze een aantal slaven meegebracht n.l. Kwasiba en haar 2 dochters Caro en Mini-mini, die waren toen 8 en 5 jaar oud, en verder haar eigen lijfslavin Leida en haar man Isidoor, en hun kleinzoon van 1 jaar, omdat diens moeder, Leida en Isidoors dochter, enkele maanden tevoren overleden was. Caro was de slavin van Rebecca; ze volgde haar meesteres overal en hielp met penselen uitwassen, verf mengen, kleertjes van poppen naaien e.d. De 15-jarige Mini-mini was Kwasiba's trots. Duidelijk een kleurlinge. Kwasiba had nooit gezegd wie Mini-mini's vader was, maar men vermoedde dat die of Rachaëls overleden echtgenoot Jacob Aäharon of diens zoon Ishaak geweest moest zijn. In ieder geval was Mini-mini bruin van kleur, met zacht krullend haar, een smal gezicht en grote donkere ogen. Mini-mini was Sariths slavin en wie die twee bij elkaar zag kon niet aan de indruk ontkomen dat er een treffende gelijkenis was in gezichtsvorm en figuur. Vader Levi glimlachte tegen Rebecca toen ze aan tafel ging zitten. ‘Klaar voor de reis?’, vroeg hij terwijl hij zeer nadrukkelijk zijn lippen bewoog. Rebecca schudde het hoofd, ‘ik ga niet mee’. ‘Ach waarom niet dan?’, vroeg vader Levi weer. ‘Geen zin’ klonk het en nogmaals schudde Rebecca het hoofd. Elza keek naar Rebecca, ze begreep best dat die geen zin had om mee te gaan. | |
[pagina 14]
| |
Wat had een dove persoon er nu aan om mee te gaan naar een party waar er voornamelijk gebabbeld en geroddeld werd en muziek werd gespeeld. Ze zou het niet kunnen volgen en zou zich er toch alleen maar eenzaam voelen. Ze had vaak medelijden met Rebecca; wat voor toekomst was er voor haar? Ze was nu reeds een oude vrijster met haar 21 jaar en ze was gedoemd dat voor altijd te blijven, want wie zou er nu een dove vrouw trouwen? Bovendien ontmoette ze praktisch nooit een jonge man. Vanaf de achterveranda was nu tante Rachaëls stem te horen die aan Maisa en Kwasiba vroeg of die alles van de misi's goed verzorgd hadden. Toen tante Rachaël de eetzaal binnenkwam, vroeg ze direct: ‘Waar is Sarith?’ ‘O, die zal zo wel komen’, antwoordde Elza. Wat Sarith ook deed, tante Rachaël zou op haar nooit boos zijn, want Sarith was haar moeders lieveling. Elza had vaak gedacht dat dat zo was, omdat tante Rachaël verbaasd over het feit dat ze zo'n mooie dochter had gekregen. Daar kwam Sarith de trap afgehold, ze had blosjes op de wangen en ze zag er prachtig uit in haar lichtgele jurk, de natuurlijke zwarte krullen dansten om haar oren, maar met een boos gezicht zei ze tegen haar moeder: ‘Die stomme Mini-mini, ik had haar gezegd om mijn rose japon te wassen, maar ze heeft het niet gedaan, en nu kan ik die niet aan’. ‘Je hebt toch genoeg andere’, antwoordde haar moeder. ‘Ja maar ik wilde die aan’, en ongeduldig zei ze tegen Kwasiba: ‘Ik lust dat ei niet, haal weg, ik wil pannekoeken’. ‘Iya misi, antwoordde die en haastte zich naar de keuken om tegen Ashana te zeggen dat misi Sarith geen ei maar pannekoeken lustte. Vader Levi was intussen opgestaan en was naar buiten gelopen om aan de waterkant te gaan zien of de boot al klaar was en of de bagage goed ingeladen werd. Elza stond op en liep naar de achterveranda, ze wilde Ashana goedendag zeggen voor ze weggingen. Terwijl ze op de veranda stond, keek ze naar de buitenkeuken achter op het erf waar de kokkin nu vast haastig pannekoeken voor Sarith bakte. Ze vroeg zich af wat er toch was, dat maakte dat Sarith de laatste tijd zo boos en humeurig was. Toen Kwasiba even later met een bord pannekoeken in de richting van het huis liep, kwam Ashana uit de keuken. ‘Ashana, ik wil je groeten’, riep Elza. Ashana haastte zich naar de veranda, ‘Ai misi, luku bun yere, m'o firi mankeri fa mi misi no o de’.Ga naar eind4 ‘Ach een paar dagen maar Ashana’: ‘luku yu | |
[pagina 15]
| |
pep'pa yere, mi hoop a no feti nanga a granmisi’,Ga naar eind5 Elza lachte; evenals Ashana wist ze, dat niemand grootmama ervan kon weerhouden haar scherpe tong te gebruiken. Maar zoals altijd zou papa het wel overleven. ‘M'o meki Koki bori wan switi griti bana gi mi misi t'ay kon baka’Ga naar eind6 ging Ashana voort. ‘Goed hoor Ashana blijf wel; en Elza knikte glimlachend naar Ashana. Ze liep naar binnen en bij de deur draaide ze nog even om en zei ‘sorgu misi Rebecca bun’.Ga naar eind7 ‘Ai misi’, antwoordde Ashana. Voor Rebecca zou ze zorgen, die mocht ze wel, heel anders was het met die misi Rachaël en misi Sarith. Wat Ashana betrof, mochten die voor eeuwig wegblijven. | |
SarithTerwijl de tentboot langzaam over de Surinamerivier gleed, geroeid door een achttal roeiers, zaten onder het dak: vader Levi, tante Rachäel, Elza en Sarith. Achter tante Rachäel zaten Kwasiba en Mini-mini, en voor Elza en Sarith zat Maisa. Sydni, de persoonlijke slaaf van vader Levi, zat dichtbij de achterpunt van de boot en sprak af en toe zachtjes met Kofi, die achterin gezeten, de boot bestuurde. Sarith zat met de handen onder het gezicht voor zich uit te kijken. Vanaf ze vertrokken waren, had ze eigenlijk nog niets gezegd. Af en toe sprak Elza met Maisa of met haar vader en ze keek ook eens van opzij naar Sarith, maar die keek zo boos dat Elza het maar beter vond om niets tegen haar te zeggen. Toen Elza vanmorgen had geroepen: ‘Sarith ben je al wakker?’, had Sarith geantwoord, ‘laat me nog even slapen’. Ze had niet willen slapen, ze was al lang wakker geweest, maar ze wilde nadenken over wat ze die dag zou doen. Ze moest Nathan alleen zien te spreken, het zou niet gemakkelijk zijn, want hij zou natuurlijk steeds gevolgd worden door zijn verloofde die Leah, die bleke miezerige Leah. Wat was die nu vergeleken bij haar, Sarith. Ze was honderdmaal mooier dan Leah. O ja, ze wist wel, ze was mooi, veel mooier dan alle jonge meisjes die ze kende. Iedereen zei dat en ze kon het zien aan de manier waarop alle mannen, jong en oud altijd naar haar keken. Die Nathan, zo'n lafaard, toch verloofd met Leah; en ze overdacht weer wat er was gebeurd ruim een maand geleden. Er was groot feest geweest op plantage Clevia, vlakbij Paramaribo. Dat | |
[pagina 16]
| |
was de plantage van Nathans ouders. Het feest was ter gelegenheid van de Barmitzwa van de jongste zoon, de 13-jarige Joshua, Nathans jongste broer. Vele gasten hadden er een week of langer gelogeerd. De oudere echtparen in het plantagehuis, de jongedames met hun slavinnen in de ongebruikte opzichterswoning en de jongeheren in een magazijn dat speciaal daarvoor was ingericht. De 19-jarige Nathan, de oudste zoon des huizes, had zich echt als een gastheer gedragen, en had duidelijk laten merken dat hij weg was van Sarith. Hij en Sarith hadden meermalen een middag als iedereen rustte, in zijn kamer doorgebracht; ze hadden elkaar vele malen met hevige hartstocht gekust en omhelsd en hadden beiden iedere keer uitgekeken naar de volgende keer om weer samen te zijn. Nathan had haar bewonderd. Verliefd had hij iedere keer gezegd hoeveel hij van haar hield en hoe hij niemand anders wilde dan haar. Maar ze moesten hun verhouding voorlopig geheim houden, want er was door zijn ouders al bepaald, dat hij moest trouwen met Leah Nassy. Sarith moest hem de tijd geven, dan zou hij zijn ouders wel duidelijk maken, dat hij niet kon trouwen met Leah omdat hij van Sarith hield. Sarith had inderdaad niets laten merken; ze had met een schamper lachje geluisterd naar het gebabbel van de andere meisjes, vooral van Leah, en gezien hoe die iedere keer bloosde als de naam van Nathan te horen was. Kinderen waren het toch allemaal, och, ook Elza, haar stiefzusje, was eigenlijk nog zo'n kind. Nu, zij Sarith wist al veel meer van het leven. Nathan was niet de eerste geweest met wie ze het spel van de liefde had bedreven. Toen ze vanaf haar 13e jaar samen met Elza gedurende ruim 2 jaar in de stad had gewoond bij haar zus Esther, was ze bevriend geraakt met Charles van Henegouwen, de broer van één van haar vroegere klasgenootjes van de Franse school. Vele keren had ze een middag doorgebracht in Charles' gezelschap. Als zijn ouders ergens een visite maakten, wisten zij en Charles het altijd wel klaar te spelen om alleen in het huis te zijn; totdat zijn ouders het hadden ontdekt, waarschijnlijk verklapt door één van de slavinnen. Er was een heel gedoe geweest; Esther was boos, had mama laten komen. Sarith en Elza moesten direct terug naar de plantage en Charles was door zijn ouders naar Holland gestuurd. O, ze begreep wel waarom, zij was een Jodin en Charles niet; veel welgestelde christen planters wilden eigenlijk zo min mogelijk met Joden bemoeien alsof ze een minder soort mensen | |
[pagina 17]
| |
waren. Belachelijk, ze waren toch ook evengoed blanken! Op de plantage had mama een hele preek tegen haar gehouden en geprobeerd uit te vinden wat er tussen haar en Charles was voorgevallen, maar ze was niet zo dom geweest om het allemaal te vertellen. Ze kon moeilijk aan mama vertellen, dat ze zeker 6 keer met elkaar naar bed waren geweest en ze had alleen gezegd, dat ze elkaar gekust hadden. Mama had opgelucht gezucht en gezegd dat een meisje nooit voorzichtig genoeg kon zijn en beslist geen domme dingen mocht doen. O ja, zo was het, mannen en jongens mochten alles, maar meisjes mochten niets, die moesten als onschuldige en onwetende engelen in het bruidsbed belanden. Na Charles was er een jonge kapitein geweest, die een inspektietocht had moeten maken bij een militaire post achter Joden-Savanna. Hij was daar ziek geworden, en men had hem naar Joden-Savanna gebracht. Wel een maand had hij bij haar grootouders in huis ziek gelegen. In die tijd hadden zij en Elza toevallig twee weken op Joden-Savanna gelogeerd. Eerst waren ze beiden bij grootmama Fernandez in huis, omdat Sariths eigen oma Jezebel vond dat er geen jonge meisjes bij haar konden slapen terwijl de kapitein daar ziek lag. Maar toen de kapitein aan de beterende hand was, was Sarith hem vaak gaan opzoeken, en wat eigenlijk als een plagerijtje en een stoeipartij was begonnen, was in een liefdesscène geëindigd. Eén keer maar, want de kapitein had daarna gezegd dat 't hem speet wat was voorgevallen, hij was getrouwd, had vrouw en kinderen, en hij had Sarith gevraagd hem te vergeven en te vergeten. En ruim een maand geleden was het Nathan geweest. Nathan die haar gezegd had, dat hij zijn ouders zou uitleggen dat hij niet met Leah kon trouwen en opeens 2 weken geleden was oom Levi, na een paar dagen in Paramaribo, uit de stad gekomen en had verteld, dat Nathan officieel verloofd was met Leah Nassy. Leahs ouders hadden een intiem diner gegeven voor de familie en enkele vrienden, en omdat oom Levi net in de stad was, was hij ook een van de genodigden geweest, evenals haar zuster Esther en zwager Jacob. Het zou geen lange verlovingsperiode zijn, want Nathan en Leah zouden reeds over 2 maanden trouwen. Wat was Sarith boos geweest, ze was naar haar kamer gestormd, had gehuild, had met voorwerpen gesmeten, beddegoed op de grond gegooid, gestampvoet, kortom ze was woedend geweest en Mini-mini had het meerdere malen moeten ontgelden. Alles wat die in | |
[pagina 18]
| |
die dagen deed, was fout en menigmaal had ze om niets een klinkende oorvijg van haar jonge meesteres gekregen. Elza had verbaasd keer op keer gevraagd wat er toch was, maar Sarith had iedere keer stuurs geantwoord ‘niets’ of ‘bemoei je er niet mee’. Nu zou ze over een paar uur Nathan zien en dan zou alles wel in orde komen, want ze zou van hem eisen dat hij daar op Joden-Savanna aan zijn familie en iedereen moest vertellen, dat hij van haar, Sarith, hield. En hij zou doen wat ze zei, hij hield van haar, hij mòest het doen, en die stomme lelijke Leah zou op haar neus kijken en misschien wel huilen en flauw vallen. Jammer dat er in dit Suriname geen mogelijkheid was om met iemand weg te lopen. In een ander land, in Europa bijvoorbeeld, kon je weglopen, een rijtuig nemen of te paard weg gaan, ver weg naar een andere stad, en daar trouwen, maar waar kon je hier naar toe? Behalve de stad en de plantages was er alleen maar oerwoud. Angstaanjagend oerwoud met gevaarlijke wilde dieren en marrons die blanke mensen vermoordden. Sarith zuchtte; maar goed, als Nathan haar zag zou hij natuurlijk zo verliefd zijn, dat hij zou doen wat ze zei en dan zou alles wel in orde komen. Daarom had ze eigenlijk haar rose jurk willen aantrekken vanmorgen. Mini-mini moest die jurk maar direkt wassen als ze op Joden-Savanna waren, dan kon ze die morgen, op de feestdag zelf, aantrekken. Toen de boot uren later bij de steiger van Joden-Savanna aanlegde en het gezelschap opgewacht werd door de vele feestgangers, die er al waren, keek Sarith meteen rond om te zien of ze Nathan ook zag. Maar ze zag hem noch Leah. Wel Leahs ouders, die enthousiast vertelden, dat Leah samen met Nathan de volgende dag pas zou aankomen, omdat ze een stop hadden gemaakt op plantage Rama, en daar zouden overnachten. Rama was op nauwelijks 1 uur afstand van Joden-Savanna, en een neef van Nathan was er de eigenaar. Leah en Nathan zouden de volgende dag reeds voor het begin van de eredienst in de synagoge, op Joden-Savanna zijn. Tot zolang moest Sarith dus geduld houden. Nu, dat gaf haar in ieder geval de tijd goed te overdenken wat ze allemaal tegen Nathan zou zeggen. | |
Joden-SavannaToen de boot waarin Nathan en Leah zaten, de volgende och- | |
[pagina 19]
| |
tend omstreeks 9 uur al bij de steiger aanlegde, bleek dat er nog meer gasten in de boot waren, n.l. Nathans neef, die eigenaar was van plantage Rama en Rutger le Chasseur, een jongeman nog pas enkele weken in de kolonie, aangesteld als assistent-administrateur van een bekende Amsterdamse bank. Sarith was gekleed inhaar mooie roze zijden japon, glanzende satijnen roze muiltjes had ze aan haar voeten. Toen Elza 'smorgens vroeg had gezien hoe Mini-mini voorzichtig de prachtige japon over Sariths hoofd liet glijden, had ze verwonderd aan haar stiefzusje gevraagd of het niet beter was om die japon te laten voor het bal van 'savonds. Maar Sarith had kortweg geantwoord ‘nee’ en toen gevraagd ‘ga je mee naar de Waterkant?’ Toen de boot aanlegde, had Sarith uitdagend helemaal op de punt van de steiger gestaan; Nathan was vuurrood geworden, toen hij haar daar zag staan, maar Sarith had geen kans gezien om een woord met hem te wisselen. Leahs ouders hadden het hele gezelschap meegetroond, eerst naar het huis waar ze zouden logeren en vervolgens naar de Synagoge. In de Synagoge was er uiteraard geen kans voor Sarith om ook maar een woord met Nathan te wisselen, want de vrouwen zaten in het vrouwenvertrek, terwijl de mannen in het mannenvertrek zaten. | |
ElzaAangezien alleen Joden de Synagoge binnen gingen, liep Elza buiten maar wat rond. Ze had net besloten op de voorveranda van het huis van haar grootmama te gaan zitten, toen daar opeens die vreemde jongeman tegenover haar stond. ‘Moet u niet binnen zijn, juffrouw eh....’ ‘Fernandez’ zei Elza, ‘ik ben Elza Fernandez, nee ik hoor daar niet, ik ben geen Jodin, u bent kennelijk ook niet Joods’. ‘Nee inderdaad, ik ook niet, maar u hebt wel een Joodse naam, is 't niet?’ ‘Ja, dat komt omdat mijn vader wel Joods is, maar mijn moeder was geen Jodin, en zoals u misschien wel weet, worden door de Joodse wet, alleen kinderen van een Joodse moeder als Joods beschouwd’. ‘Kijk eens aan, vervolgde de jongeman, ik had niet gedacht in dit verre Suriname zoiets liberaals als gemengde huwelijken te vinden’. ‘Misschien komt u in uw tijd hier nog veel meer liberaals tegen, mijnheer....’ ‘Le Chasseur, Rutger le Chasseur is mijn naam, neemt u mij niet kwalijk dat ik mij nog niet voorstelde’. | |
[pagina 20]
| |
‘Hoe lang bent u al in de kolonie?’, vroeg Elza nu. ‘O, nog niet lang, een maand of drie’. ‘En hoe vindt u het tot nu toe?’ ‘Warm, zeer warm’, antwoordde Rutger. Elza lachte: ‘O, ja en deze afgelopen maanden zijn doorgaans de warmste van het jaar, hoewel, op Joden-Savanna valt het meestal wel mee, 't ligt hoger dan Paramaribo, ziet u’. ‘O, ja ik merk dat wel hoor; en hoe ik het verder vind? Mooi!, Paramaribo is zo'n mooie heldere stad, niet groot, maar prachtig, fris en schoon, prachtig, ik begin al wat te wennen. Zullen we wat naar de rivier wandelen?’ Samen wandelden ze en hij vertelde aan Elza, hoe hij als assistent-administrateur naar Suriname was gekomen; hij moest het administrateursvak leren in opdracht van zijn oudoom, die de eigenaar vàn een bank in Amsterdam was, en ook van enkele plantages in Suriname en Berbice. Toen Elza had opgemerkt dat die oom dan wel heel erg rijk moest zijn had Rutger lachend gezegd, dat zijn oudoom inderdaad heel erg rijk was. Hij Rutger was één van de verarmde tak en ook geen erfgenaam van de oom, want die had zelf 4 dochters. Zijn grootmoeder, die een zus van zijn oudoom was geweest, was indertijd gehuwd met een verarmde uitgeweken Franse Hugenoot, vandaar ook zijn Franse achternaam. Elza op haar beurt vertelde dat ze woonde op plantage Hébron, samen met haar vader en stiefmoeder Rachäel en stiefzusjes Rebecca en Sarith. Haar eigen broer David was al getrouwd en had een plantage aan de Para. ‘Was dat mooie meisje dat bij u stond op de steiger een van de stiefzusjes?’ ‘Ja dat was Sarith’, zei Elza. ‘Wat een mooi meisje was dat’, merkte Rutger nu op. Elza knikte, ja Sarith was mooi. Iedereen zei dat altijd. Overal waar ze kwamen was het altijd Sarith die het eerst opgemerkt werd en steeds werd er weer gezegd, hoe mooi ze was. Gisteren toen ze waren aangekomen had iedereen weer Sariths schoonheid bejubeld. Oma Jezebel, Sariths grootmoeder, had het vele keren gezegd aan Grootmama; tante Sarah, de zus van tante Rachäel had het gezegd en tante Rachäel had geglunderd, iedere keer weer, als ze hoorde hoe mooi iedereen haar jongste dochter vond. Alle mannenogen hadden met bewondering naar Sarith gekeken, en een van de oudere dames had nog opgemerkt, dat Sarith al zo echt een jonge vrouw was, terwijl Elza, die toch van dezelfde leeftijd was, nog gewoon een meisje was. ‘Komt u vaak op Joden-Savanna?’, vroeg Rutger nu. ‘O, minstens eenmaal per jaar. Mijn grootmama is vandaag jarig en ze | |
[pagina 21]
| |
stelt er prijs op, dat iedereen weet dat zij en de Synagoge op dezelfde dag jarig zijn, en heel vaak valt het min of meer samen met het Loofhuttenfeest, ziet u, dus zo’. ‘En moet u dan altijd buiten blijven als de diensten in de Synagoge aan de gang zijn?’, vroeg Rutger weer. ‘Ja, altijd, maar ach, dat geeft niet hoor’, antwoordde Elza. ‘Zelf zijn wij Luthers gedoopt, omdat mijn moeder Luthers was, en toen we kind waren, liet vader ons altijd met Kerstmis in de stad bij onze grootvader, de vader van onze moeder logeren, maar grootvader is vijf jaar geleden gestorven, en vanaf toen zijn we met Kerstmis niet meer naar de kerk in Paramaribo geweest’. ‘En is het niet moeilijk om zowel Jood als christen te zijn?’ vroeg Rutger verwonderd. ‘Ach, al dat gedoe om niets, ik denk dat't God om het even is of iemand nu Jood of Protestant of Katholiek is, zolang hij maar goed leeft en anderen niet kwaad doet’. ‘Wat een wijze en doordachte opmerking voor een jong meisje’, zei Rutger terwijl hij haar geamuseerd aankeek. ‘Zijn wijze opmerkingen dan alleen voor jonge of oude mannen voorbehouden?’, vroeg Elza. ‘Zeker niet, maar je hoort ze niet zo gauw bij jongedames’, antwoordde Rutger. ‘Tenminste, dat denken de mannen’, zei Elza gevat. Rutger lachte nu hardop: ‘Juffrouw Elza ik vind u bijzonder geestig’. Toen ze terugliepen, liet Elza hem zien hoe het dorp gebouwd was; als een vierhoek met 4 dwarsstraten. De huizen op de hoeken van deze vierhoek waren groot en gemakkelijk, de andere soms eenvoudig, maar alles heel fraai. De meeste huizen hadden tuintjes op de hellingen van de hoogten. En in 't midden van dit alles de prachtige Synagoge, gebouwd van tichelsteen, ongeveer 30m lang, 14m breed, en 11m hoog. Als het mogelijk was, zou hij later binnen moeten kijken; daar was er een heel mooi bewerkt plafond, een grote kast van cederhout met mooi beeldhouwwerk waarin de rollen der wet bewaard werden. Zilveren kronen, grote kaarskronen van geel koper en verschillende soorten kandelaars. Jood en niet Jood was het er over eens, dat deze Synagoge een sieraad voor de kolonie Suriname was. Het was echter jammer dat vele rijke Joden naar de stad waren getrokken of elders op plantages woonden, waardoor Joden-Savanna sterk achteruit ging en nu voornamelijk bewoond werd door ouderen zoals haar grootmama en de ouders van tante Rachäel. Vlakbij de Synagoge was de grote loofhut gebouwd, iets verderop in de vallei waren er ook nog enkele kleinere hutten ge- | |
[pagina 22]
| |
bouwd door mannen die er prijs op stelden een eigen loofhut te hebben. Toen de dienst was afgelopen, kwamen de mensen uit de Synagoge en gingen zitten op banken aan de lange tafels die in de hut waren opgesteld. Dit was het grote moment van het Loofhuttenfeest. Drie heel grote ronde broden, speciaal voor dit doel gebakken, lagen op tafel. De rabbi sprak een gebed uit, brak het brood en verdeelde het onder de aanwezigen, waarna de wijn werd ingeschonken en verdeeld. Na dit traditionele gebaar werden er door slavinnen en slaven uit de huizen schotels aangedragen en het feestmaal kon beginnen. Rutger was als vanzelfsprekend naast Elza komen zitten en toen later vader Levi zich aan dezelfde tafel zette en met Rutger kennis had gemaakt, ontspon zich een aangenaam gesprek tussen alle tafelgenoten. Elza keek eens om waar Sarith was gebleven, maar ze zag Sarith aan geen enkele tafel zitten. Misschien dat die zich dan toch was gaan omkleden? Ze wist niet wat er met Sarith aan de hand was, nu ja misschien had ze nog geen zin om te eten en zou ze later wel komen. Het gesprek aan de tafel bleef niet altijd aangenaam, want al gauw werd er gesproken over de moeilijkheden van de kolonie. De aanvallen van de weglopers. Nog pas hadden ze weer enkele plantages overvallen. Tot aan de Tempatie waren ze gekomen; daar hadden ze de Joodse eigenaar en diens vrouw gedood, evenals de opzichter, ze hadden de slaven vrijgelaten, die hadden zich onmiddellijk bij hen aangesloten en ze hadden het plantagehuis en het riet dat op het veld stond in brand gestoken. Enkele weken geleden hadden ze plantage Jukemombo aan de Boven-Commewijne overvallen. De eigenaar, Masra Biertempel, was er toen net niet. De vrouw was vermoord en de drie kinderen waren gewond. Alles hadden de overvallers meegenomen, zelfs de kleren van de kinderen. Toen de vader zich de volgende dag naar zijn huis had gehaast, had hij daar zijn kinderen gevonden, half naakt, huilend op het lijk van hun moeder. De schrik zat er in bij de kolonisten. Er moest een einde hieraan komen! Rutger merkte op dat het volgens hem het beste zou zijn als het gouvernement vrede zou sluiten met de marrons en ze niet meer zou achtervolgen. Suriname was zo groot; niemand gebruikte het achterland. Dat zou toch het gebied van de vrije negers kunnen worden. Vele mensen in het gezelschap keerden zich tegen | |
[pagina 23]
| |
Rutger. Hij was nog nieuw in de kolonie, hij wist niet wat hij zei. Het Gouvernement had al vrede gesloten met de Bosnegers. Enkele jaren geleden was er heel wat te doen geweest, omdat het Gouvernement vrede sloot met de weglopers aan de Boven-Suriname. Dacht Rutger misschien dat er iedere keer met een stel van die wilden in het binnenland vrede gesloten moest worden? Dan kon men wel aan de gang blijven en heel Suriname aan dat duivelsgebroed verdelen. Een dikke mevrouw in een zwart zijden japon verklaarde dat zij geloofde dat een opstand niet ver meer was. Iedereen herinnerde zich toch nog die vreselijke opstand in Berbice, enkele jaren geleden. Wel, dat stond hun hier ook te wachten. Een opstand, waarbij alle blanken vermoord zouden worden of tot slaaf gemaakt van de negers. ‘Zou het dan niet beter zijn, als alle slavenbezitters voortaan hun slaven goed zouden behandelen?’, had Rutger gevraagd; ‘zonder die vreselijke straffen die nu worden toegepast. Is 't niet de vrees voor die gewelddaden, als ophangen aan een vleeshaak, hand of voet afhakken, spaanse bok en levend verbranden, die maakt dat de slaven nu weglopen?’ Vader Levi knikte instemmend toen Rutger dit opmerkte, maar de meeste gasten aan de tafel, moesten luid lachen. Rutger was echt een onwetende nieuweling. Met straffen moest men slaven behandelen, ze waren dom en lui. Als je ze niet flink en wreed strafte en danig bang maakte, zouden ze nog denken dat ze konden doen wat ze wilden. En ze waren toch immers door de Heer geschapen om voor de blanken te werken en te zwoegen? Rutger wilde opmerken dat hij graag wilde weten hoe men zo precies wist dat het zwarte ras daarvoor geschapen was, maar Elza fluisterde zacht tegen hem: ‘O, Rutger zeg maar niets, deze lui zijn zo fanatiek, je raakt bij hen zo in ongenade als je van mening bent, dat slaven goed behandeld moeten worden’. Rutger had toen niets meer gezegd, hij was per slot van rekening een gast hier. Elza had weer rond gekeken, nog steeds zag ze Sarith niet. Misschien had die hoofdpijn en was ze wat gaan rusten in 't huis van haar grootouders. | |
SarithMaar Sarith rustte niet in het huis van haar grootouders, ze had haar kans schoon gezien en toen iedereen uit de Synagoge | |
[pagina 24]
| |
naar buiten liep, was ze vlak bij Nathan gaan lopen en had gezegd. ‘Kom, ik moet je spreken’. ‘Moet dat nu?’ had Nathan gevraagd met een angstige blik in zijn ogen. ‘Ja nu’, had Sarith gezegd, ‘als je nù niet mee komt, ga ik hier heel hard gillen’. Nathan had tegen Leah gezegd, dat ze vast naar de loofhut moest gaan, hij moest even wat gaan halen, en toen was hij met Sarith meegelopen, de andere kant op, naar de achterkant van het huis van haar grootouders, waar de tuin uitzag op de vallei. ‘Nathan je had gezegd dat je van mij hield! Ik was toch de persoon met wie je wilde trouwen en dan hoor ik opeens dat je met Leah verloofd bent, hoe kon je, Nathan?’ Sarith struikelde bijna over haar woorden, zo vlug sprak ze. ‘O, Sarith, Sarith’, Nathan greep haar beide handen. ‘Ik hou werkelijk van je, maar ik kan niet anders, zie je, dit is zo lang door onze ouders zo beslist’. ‘Dat wist je toen ook al, maar je zou 't ze uitleggen, dat had je gezegd’. ‘Het kan niet Sarith 't kan niet, zie je, mijn vader heeft een grote schuld, hij zou de plantage kunnen verliezen, na mij zijn er nog drie kinderen, en Leah is alleen en erfgename en hun plantage is erg groot, en eh...’ ‘Om het geld dus, dacht ik 't niet?’ Met een ruk trok Sarith haar handen terug. ‘Maar je hield toch van mij, van mij, ben je vergeten wat er tussen ons is voorgevallen?’ ‘Nee Sarith, nee, ik zal 't nooit vergeten, ik zal 't in mijn hart bewaren als mijn dierbaarste herinnering’. ‘Daar heb ik veel aan, hè’, zei Sarith heel cynisch. ‘O, Sarith begrijp 't dan toch, men trouwt niet altijd met de persoon van wie men in werkelijkheid houdt’. Nathan keek haar aan; hij wilde haar over de wang strelen, maar ze sloeg zijn hand weg en zei: ‘Wat als ik nu een kind moest krijgen? Wat als ik hier aan iedereen vertelde wat er tussen ons is geweest?’ ‘Nee toch Sarith, nee, niet doen, men zou, men zou zo slecht over je denken!’ ‘Over mij hè, over mij hè’. Sarith gilde nu, ‘Over mij, over jou niet hè? Jij lafaard, o, gemeen, gemeen, ik haat je’. ‘Sarith toch, kalm’. Nathan wilde haar hand grijpen, hij aarzelde, dit was een andere Sarith dan het lieve kirrende meisje dat hij in zijn bed had gehad. Deze kleine furie beangstigde hem. Ze sloeg zijn hand weg en voor hij erop bedacht was, had ze hem een klap in 't gezicht gegeven, terwijl ze riep: ‘Raak me niet aan, jij lafaard, ik haat je, laat me, ga weg, ga naar je Leah’, en ze draaide zich om en rende weg, en ging door de achterdeur van haar grootouders' huis. Nathan bleef een poosje peinzend staan kijken en veegde over zijn wang, dan liep hij langzaam naar de plaats waar de gasten aan de tafels zaten. | |
[pagina 25]
| |
De tranen prikten achter Sariths ogen terwijl ze de trap opstormde en zich op een bed in een van de slaapkamers gooide. Wild snikte ze en beukte in het kussen, dat op 't bed lag. Maar wacht, ze zou Nathan wel krijgen, ze zou hem bewijzen hoe alle mannen haar wilden, ze zou hem eens laten zien. Ze riep naar één van de slavinnen van haar grootmoeder, omdat ze niet wist waar Mini-mini was, en beval haar een kom koud water te halen, opdat ze zich kon opfrissen. Toen Sarith een kwartiertje later aan de lange tafels ging zitten, was aan haar beslist niet te zien wat er zo juist was voorgevallen. Ze was uitbundig vrolijk, schertste en lachte met iedereen, coquetteerde en flirtte met alle mannen, jong en oud. Iedere keer als haar lach opklonk, zag ze Nathan verlegen of bezorgd haar kant uitkijken, maar zij deed alsof ze hem niet zag. Zag hij wel hoe alle mannen gecharmeerd van haar waren? 's Middags werd er door alle dames gerust, sommige heren rustten ook, maar velen bleven ook zitten in de schaduw van de grote bomen of hadden hun futuboi's hangmatten laten hangen en babbelden, rookten en dronken rum-punch. Sarith ging niet rusten met de andere dames maar ze bleef in het gezelschap van de heren en babbelde en praatte honderduit, terwijl ze dan eens bij die, en dan weer bij een ander even in de hangmat ging zitten en zelfs af en toe een slokje uit het een of andere glas dronk. 's Avonds was er een bal, het terrein was met verlichte lampions versierd en het was een zeer feestelijke aanblik om al die dames in hun prachtige japonnen en de heren in avondkleding te zien. Elza danste en praatte voornamelijk met Rutger. Toen ze zich aankleedde voor het bal, had Elza met een kleur op de wangen aan Sarith verteld, dat die nieuwe assistent-administrateur toch zo aardig was, en zo gezellig kon praten. Sarith had er nog even over gedacht of ze haar flirtpartij zou uitbreiden tot deze nieuwe jongeman, maar ze had er maar vanaf gezien. 't Was Nathan die ze wilde kwetsen en niet Elza, en 't gebeurde heus zo vaak niet dat jongemannen belangstelling voor Elza hadden, bovendien was zij, Sarith helemaal niet geïnteresseerd in een arme kantoorklerk, die er bovendien nog heel gewoon uitzag. Sarith ging al lachend en kirrend van het ene paar mannenhanden in het andere, ze was zeer vrolijk, uitdagend zelfs en menigmaal werd er door een echtgenote of verloofde een boze blik in haar richting geworpen. Elza had het zelf veel te druk met | |
[pagina 26]
| |
Rutgers aandacht vast te houden om te veel op Sarith te letten. Menigmaal had ze Rutger geamuseerd naar Sarith zien kijken, en hij had opgemerkt ‘wat is je stiefzusje toch een mooi meisje en zo vrolijk’. Toen had Elza gezien dat Sarith zich bijzonder vermaakte met de weduwnaar Robles de Medina. De 33-jarige Julius Robles de Medina had zijn vrouw en zoontje het vorig jaar bij een pokkenepidemie verloren, en hij was alleen achtergebleven met twee dochters van 10 en 8 jaar. Dit was de eerste maal na het verlies van zijn vrouw en kind, dat hij met zijn beide dochters van hun plantage aan de Boven-Commewijne naar Joden-Savanna was gereisd om het feest bij te wonen. Met verbazing keek Elza hoe haar stiefzusje met ‘Noso’ flirtte, en hoe uitdagend ze zich tegenover hem gedroeg. Zij en Sarith hadden Julius Robles de Medina noch zijn vrouw erg gemogen en ze hadden hem vanaf ze kleine meisjes waren de bijnaam ‘Noso’ gegeven, omdat hij zo'n verschrikkelijke grote neus had. De laatste jaren waren ze op feesten altijd uit zijn buurt gebleven, omdat Sarith hem zo'n ‘zeurpiet’ vond, die altijd wilde vertellen over zijn mooie plantage Klein Paradijs. En nu zat diezelfde Sarith zo dicht naast hem en praatte en lachte terwijl ze hem zelfs plagerig over 't hoofd aaide en hem vertelde, dat hij er zo goed uitzag. Elza begreep helemaal niet wat er met Sarith aan de hand was. Een week lang bleef het grootste deel van het gezelschap op Joden-Savanna, en Sariths gedrag veranderde niet. Als zij en Elza 's avonds gingen slapen, kreeg Elza geen kans om met haar stiefzusje te praten, want Leah sliep ook bij hun op de kamer, evenals een zusje van Nathan. En terwijl Sarith door Mini-mini werd uitgekleed bleef ze of lachend neuriën of maakte opmerkingen in de trant van ‘sommige mensen kunnen zelf geen man krijgen en moeten daarom uitgehuwelijkt worden’ of iets dergelijks. Na een dag of acht vertrok eerst Nathan met zijn ouders en broers en zusje. Ook Nathans neef van plantage Rama en Rutger gingen mee met die boot. Twee dagen later gingen vader Levi, moeder Rachäel en de meisjes. Vooral Rachäel was blij dat de logeerpartij achter de rug was. 't Was haar niet ontgaan, dat zowel jongere als oude mevrouwen misprijzend naar Sarith en bezorgd naar hun echtgenoten hadden gekeken. Eén van de dames had zelfs opgemerkt, dat Sarith zich gedroeg als de eerste de beste gekleurde bijzit. Maar toen haar schoonmoeder, de weduwe Fernandez, tegen haar gezegd had, dat Sarith zich toch | |
[pagina 27]
| |
wel al te uitdagend en te vrij gedroeg zo temidden van al die mannen, had Rachäel geantwoord ‘dat het arme kind er heus niets kwaads mee bedoelde, het was gewoon vrolijkheid en aardigheid van een jong meisje’. Hoewel ze in haar hart haar schoonmoeder gelijk gaf, kon ze het toch niet hebben, dat iemand iets kwaads van haar lieveling zei. In de boot gezeten keek ze eens naar haar dochter, die nu niet meer het vrolijk dartele meisje was, maar met een verveeld gezicht voor zich uit zat te kijken, en moeder Rachäel vroeg zich bezorgd af wat er in dat mooi hoofdje van haar dochter omging. |
|