| |
| |
| |
Aan de slag
Jason, Charlaine en Radjen lopen samen over het schoolerf: ‘Toch denk ik dat wij het 't moeilijkst hebben hoor,’ zegt Radjen. ‘De bank en geld! Wat moet je daarover schrijven?’
‘Juist van geld kan je veel over de geschiedenis schrijven,’ meent Charlaine.
‘Geld bestaat al zo lang, geld is net zo oud als de mensheid’. ‘Maar geld bestaat niet lang in Suriname,’ zegt Radjen, ‘die mensen van vroeger hier hadden geen geld; alles werd betaald met suiker.’
‘No man, dat kan toch niet,’ zegt Jason. Ze zijn bij het fietsenhok en Jason haalt zijn fiets. Met de fiets aan de hand loopt hij naast de anderen naar de poort. ‘Hoe zo, ze betaalden met suiker?’ vraagt Charlaine, ‘dus als iemand bijvoorbeeld een bed ging kopen, dan moest hij met suiker betalen?’
‘Ja, zo was het,’ meent Radjen, ‘kijk maar in die geschiedenisboeken.’
‘Je bent mal jongen, dan had zeker elke winkel een grote loods naast om al die zakken suiker te zetten.’
‘Ja, ik denk het,’ zegt Radjen en Charlaine lacht. ‘Ai, lai nanga mira!’ (vol mieren). Maar Jason zegt: ‘No man, zo was het niet, ze rekenden het misschien wel uit in suiker, maar ze betaalden met kaarten’.
‘Jij maakt het nog mooier,’ roept Charlaine, ‘wat voor kaarten?’ ‘Gewoon speelkaarten, er was kaartengeld,’ zegt Jason.
‘Ha ha, laat me niet lachen jongen. Dan wat? Was Aas het hoogst of Koning?’ lacht Charlaine. ‘Of om te betalen, gingen ze eerst troefcall spelen, jongen je brengt het hoor.’
‘Echt waar, ze betaalden met kaarten; ik heb het zelf gezien in dat geldmuseum, daar in de Lim A Po straat,’ zegt Jason geduldig.
‘Luister mati, zie je hoe goed het is dat we een werkstuk gaan maken.
Dit moeten we natuurlijk aan die man van de bank vragen wanneer we daar gaan voor een interview,’ zegt Radjen. Ze zijn ondertussen op straat. ‘Okay, tot morgen,’ zegt Jason terwijl hij op zijn fiets stapt en wegrijdt.
Radjen loopt naar de Klipstenenstraat en Charlaine steekt over bij De Surinaamsche Bank. Zij loopt naar het Kerkplein, want daar wordt ze afgehaald door haar oma. In het begin van de Heerenstraat wacht ze.
Gelukkig ziet ze oma's auto al aankomen. De auto stopt en Charlaine stapt snel in. Elke woensdag gaat ze met oma mee naar huis, want dan helpt ze met kleine werkjes zoals koper of zilver poetsen, shutters schoonmaken, maar soms zitten zij en oma ook gewoon gezellig op de bank en kijken naar een film. ‘Wat voor lekkers heb je vandaag, oma?’ vraagt Charlaine, want oma kookt altijd wat haar kleindochter graag lust. ‘Een heerlijke pasta
| |
| |
ovenschotel,’ zegt oma, ‘maar niet praten, want je weet dat ik niet afgeleid wil worden wanneer ik rijd.’ Als ze bij oma's huis komen en oma de deur open doet, zegt ze: ‘Dek jij de tafel, dan doe ik de oven aan.’ Charlaine doet haar schoenen uit en zet haar schooltas op een stoel, ze gaat even naar het toilet, wast haar gezicht en handen en dekt daarna de tafel. Even later zitten zij en oma aan tafel.
De ovenschotel ruikt heerlijk. ‘Voorzichtig, het is erg heet,’ waarschuwt oma. Terwijl Charlaine opschept zegt ze: ‘We moeten voor Nederlands allemaal een werkstuk maken over een Surinaams product en een Surinaams bedrijf’.
‘O, dat is mooi. Het is heel goed dat je dat al vroeg leert. Welk onderwerp heb jij gekozen?’
‘Wel, de anderen doen het met zijn tweeën, maar wij zijn met ons drieën, Jason, Radjen en ik. Ik denk dat wij het moeilijk hebben, want weet je wat ons onderwerp is oma?’
‘Je maakt me nieuwsgierig. Wat dan?’ vraagt oma en Charlaine zegt bijna plechtig: ‘Geld en De Surinaamsche Bank’.
‘Wel, wel. Hierover valt vast heel wat te vertellen, dus zo moeilijk zal het niet zijn. Geld! Surinaams geld? Ay baya! Geld van vroeger was niet als het geld van nu. Vergeet zeker niet om in je werkstuk te vermelden dat één Surinaamse gulden vroeger twee Hollandse guldens waard was!’
‘Wat? Echt no, oma?’ vraagt Charlaine.
‘Ja hoor, ons geld was veel meer waard dan Hollands geld, we hadden tot de jaren '80 de best gedekte munt in de wereld!’
‘Mijn gunst, liever was het nog steeds zo’, meent Charlaine terwijl ze even blaast voordat ze de hap pasta in haar mond doet. ‘En waarom is dat niet meer zo?’
‘Ach, dat is allemaal gebeurd in de jaren '70. En het werd pas helemaal erg in de moeilijke tachtiger jaren. Toen was ons geld waardeloos,’ antwoordt oma, ‘maar vroeger meisje, vroeger, toen je opa en ik nog studenten waren in Holland, in de beginjaren '60... Weet je, wanneer mijn geld op was, dan schreef ik naar mijn moeder in Suriname: “Ma, ik ben blut. Stuur wat voor me!” En dan deed mijn moeder een biljet van vijf Surinaamse gulden in een enveloppe en stuurde dat voor me, dan ging ik dat wisselen en dan had ik tien gulden waarmee ik weer heel wat kon doen.’
Ze zijn klaar met eten; oma ruimt de tafel af en Charlaine vraagt: ‘Wat doen we vandaag oma? Koper?’
Oma roept vanuit de keuken: ‘Ja! maar niet alles hoor, alleen die kleine dingen van die zijtafeltjes.’ Ze spreidt een oude krant op de tafel en snijdt vier
| |
| |
| |
| |
lemmetjes open. Charlaine en oma zitten elk aan een kant van de tafel die nu vol koperen voorwerpen is. ‘Je hebt wel veel koper, hoor oma. Waarom eigenlijk?’ vraagt Charlaine.
‘Wel, ik hou van koperwerk in mijn huis, ik vind het mooi,’ zegt oma laconiek.
‘Mooi, maar veel werk!’ zegt Charlaine.
‘Eigenlijk had mijn grootmoeder veel koperen voorwerpen,’ vertelt oma, ‘en ik was als kind heel veel bij mijn oma, dan hielp ik haar poetsen en voor ze dood ging, heeft ze alles aan mij gegeven, dus vandaar.’
‘O, zo kom je aan al die dingen, wel oma, je hoeft het niet voor mij te laten als je doodgaat,’ zegt Charlaine beslist. Oma moet lachen en zegt: ‘Nee mi gudu, ik zal het niet voor je laten.’
‘Maar wat moet er dan mee gebeuren, als je er niet meer bent?’ vraagt Charlaine.
‘Nou, je moeder kan het aan het museum geven,’ stelt oma voor.
‘En wat als het museum het ook niet wil? Moeten we het dan verkopen?’ meent Charlaine.
‘Misschien of nee, je moeder kan in de krant een advertentie zetten: “Koper te Geef”. Dan komt er vast wel iemand die het wil’.
‘Dus ze moet het weggeven?’ vraagt Charlaine verbaasd.
‘Ja, aan iemand die het waardeert’, zegt oma terwijl ze met een half lemmetje wrijft over een koperen schaal.
‘Maar die dingen hebben toch waarde,’ roept Charlaine.
‘Ach waarde, waarde..’ zegt oma en Charlaine zegt: ‘Ja, ze kosten toch geld.’
‘Dingen hebben eigenlijk geen absolute waarde meisje,’ zegt oma peinzend, ‘je gaat straks een werkstuk maken over geld. Onthoud dat goed en schrijf dat ook in je werkstuk over geld. Dingen hebben eigenlijk geen waarde. Alles is relatief. Weet je, als men soms de waarde van iets wil uitdrukken, zegt men: “het is wat de gek ervoor geeft”. Weet je wat waarde heeft? Dat is de mens, het leven, je gezondheid, de liefde... en dat is niet in geld uit te drukken. Ik ga je een mooi voorbeeld geven. Je hebt toch al geleerd over de Tweede Wereldoorlog?’
‘Ja, daar hebben we het over bij geschiedenis, die van 1940-1945,’ zegt Charlaine.
‘Juist ja. Wel, je weet dat Holland ook in die oorlog was. In de laatste winter van die oorlog hadden die mensen niets, alles was schaars, de mensen in Holland hadden niets te eten, ze leden honger, erge honger. Alleen op het platteland bij de boeren was er nog wel wat. En toen gingen al die rijke
| |
| |
mensen uit de stad op een broko broko fiets zonder banden naar de boeren en ze boden die boeren parelsnoeren, diamanten broches, goud, zilver, prachtige antieke schilderijen voor een zak aardappelen. Misschien had die man vóór de oorlog dat parelsnoer voor 1000 gulden gekocht en kostte toen een zak aardappels twee gulden, maar toen ze zo'n honger hadden, gaf hij dat parelsnoer voor die zak aardappels. Je ziet het, die aardappels hadden op dat moment meer waarde dan het parelsnoer. De waarde van spullen wordt bepaald door het moment en de situatie.’
‘Was er in Suriname toen ook honger?’ vraagt Charlaine.
‘Nee, gelukkig niet. Wij hadden niet echt te lijden van die oorlog....’
Toet, toet, klinkt buiten de toeter van een auto. ‘O, dat is mama!’ roept Charlaine; ze staat op en loopt naar het raam.
‘Komt je moeder niet binnen dan?’ vraagt oma en Charlaine roept: ‘Ma, kom je binnen?’, dan draait ze zich om en zegt: ‘Nee, ze komt niet want ze moet zo weer weg. Ik ga hoor oma.’ Ze pakt haar tas, doet bij de deur haar schoenen aan, maar voor ze de deur uitgaat, loopt ze terug en geeft haar oma een zoen terwijl ze zegt: ‘Dag mijn lieve oma, je hebt voor mij heel veel waarde hoor.’
Oma lacht en zegt: ‘Jij ook voor mij, hoor mi gudu. Groet mama, daag.’
Jason is naar huis gefietst. Hij woont niet ver van school, in de Julianastraat. Als hij thuiskomt, ziet hij de auto van zijn moeder al onder het huis. Zijn moeder is onderwijzeres op de Ma Retraiteschool.
‘Dag ma’, groet Jason als hij binnenkomt en zijn moeder in de keuken zegt: ‘Dag Jason. Hoe was je dag mi boy?’ maar nog voordat hij antwoord geeft, vervolgt ze: ‘Kun je me helpen met de boodschappen? Alle zakken zijn nog in de bak; breng ze voor me boven.’
‘Ja ma, zo meteen,’ zegt Jason. Hij doet zijn schoenen uit en gaat naar zijn kamer. Daar doet hij zijn schoolhemd uit en hangt het over een stoelleuning. Hij pakt zijn tablet en gaat op bed liggen. Wacht, hij zal meteen even kijken of hij iets vindt over De Surinaamsche Bank. Hij googlet: Surinaamsche Bank. Ja daar is wat; hij leest hardop wat er staat: De Surinaamsche Bank, afgekort DSB, is de grootste handelsbank in Suriname. De bank werd opgericht in 1865 door Simon Abendanon. ‘Jason, de boodschappen,’ roept zijn moeder vanuit de keuken.
‘Ik kom!’ roept Jason en springt op. Hij gaat naar beneden en haalt de zakken uit de bak van de auto. Het zinnetje dreunt door in zijn hoofd:
De Surinaamsche Bank is de grootste handelsbank van Suriname. De bank werd opgericht in 1865 door Simon Abendanon. Wie was die man?
| |
| |
En waarom opeens een bank?
Radjen woont aan de Kwattaweg. Hij is met de bus naar huis gegaan.
De bus stopt gelukkig precies voor zijn huis; zij hebben een winkel in huis-houdelijke artikelen. Radjens familie woont boven de zaak en zijn groot-ouders wonen beneden achter de winkel. Hij loopt de achtertrap op, zijn moeder staat in de keuken en de vier zussen, twee ouder en twee jonger dan hij, zitten al aan tafel. ‘Dag ma’, groet Radjen en tot zijn zussen zegt hij: ‘Hoi girlie girlies!’ De oudste zus heeft haar mond vol, ze wuift even met haar hand, de twee anderen zeggen: ‘Hi’, maar het jongste zusje roept enthousiast: ‘Radjen, Radjen! Ik heb 10 voor rekenen en 9 voor taal!’
‘Mooi man, mooi! Je bent knap hoor,’ antwoordt Radjen lachend. Hij loopt door naar zijn kamer, kleedt zich uit en gaat meteen naar de badkamer.
Heerlijk die koude douche als je zo bezweet en warm thuiskomt. Hij staat wel tien minuten onder de douche, die een beetje lauw aanvoelt en denkt aan de schooldag. Hij heeft best wel zin in dat werkstuk over geld en de bank. Nadat hij is aangekleed, gaat hij eten. De zusjes zijn al opgestaan en praten in de keuken met hun moeder. ‘Radjen, als je klaar bent, moet je beneden Adja gaan helpen, want pa gaat zo meteen weg en anders is je Adja alleen in de winkel.’ zegt zijn moeder. Een poosje later is Radjen beneden bij zijn grootvader die in het kleine geldkamertje zit. De kinderen noemen die ruimte het geldkamertje, omdat daar de brandkast staat.
Adja zit aan tafel en telt geld. Stapeltjes bankbiljetten zijn op tafel.
‘Dag Adja! Je telt geld!’ zegt Radjen en zijn grootvader zegt: ‘Ja mi boi, het werk van elke dag.’
‘Ik ga voor school een werkstuk maken over geld’, zegt Radjen.
‘San! Is mooi. Jij alleen of de hele klas?’ vraagt Adja.
‘Iedereen heeft een ander onderwerp, ik doe het samen met nog een jongen en een meisje en wij maken iets over geld en De Surinaamsche Bank’, antwoordt Radjen.
‘Je gaat veel kunnen vertellen over ons geld hoor, want jongen, sani pesa nanga Sranan moni yere!’ (er is veel gebeurd met Surinaams geld) zegt Adja.
‘Ja no? wat dan?’ vraagt Radjen.
‘Wacht, laat mij je wijzen,’ zegt zijn grootvader en hij trekt bij de tafel een laatje open, waaruit hij een biljet neemt. ‘Kijk hier’ zegt hij, terwijl hij het aan Radjen geeft. Die bekijkt het biljet aandachtig. Een heel vreemd biljet, hij heeft het nog nooit eerder gezien, het is roze-rood, er is een tekening van een man met wijd uitstaand haar en er staat op vijfhonderd gulden.
‘Wat is dit?’ vraagt hij.
| |
| |
| |
| |
‘Surinaams geld van vroeger,’ zegt Adja.
‘Van lang geleden?’ vraagt Radjen.
‘Nee, niet zo lang, misschien achttien, zestien jaar. Toen jij geboren werd in ieder geval,’ zegt Adja.
‘En wie is die man? Was hij de president?’ vraagt Radjen.
‘Nee, die man is Anton de Kom. Zijn afbeelding stond toen op ons geld’, legt Adja uit.
‘Maar waarom dan?’ vraagt Radjen verbaasd. Adja haalt zijn schouders op: ‘Ik weet niet, die regering van toen wilde het zo!’ Radjen draait het biljet om en om en bekijkt het aandachtig. Dan zegt hij: ‘Maar dit was veel geld; dit was vijfhonderd gulden.’
Adja lacht hardop. ‘Jongen, deze vijfhonderd gulden haha, met dit geld kon je nog niet eens een brood kopen!’
‘Wat?’ roept Radjen, ‘met vijfhonderd gulden kon je nog geen brood kopen? Maar hoe dan?’
‘Want ons geld was toen waardeloos,’ zegt Adja.
‘Maar wat kostte dan een hemd of een paar schoenen?’ vraagt Radjen verbaasd.
‘Wel, meer dan honderdduizend gulden,’ zegt Adja.
‘En de mensen konden dat betalen?’ vraagt Radjen, terwijl hij het biljet nog eens omdraait.
‘Sommigen niet. Maar als je het had, moest je wel,’ zegt Adja. ‘We hadden veel van dat waardeloze geld. Mensen liepen toen niet met een portemonnee, in plastic zakken bracht men geld.’
‘Mi gai. Jongu,’ lacht Radjen.
‘Ja, vooral deze dingen moet je ook in je werkstuk schrijven, dan kan men zien fa un pina nanga na moni’, (Hoe moeilijk we het hadden met geld) zegt Adja.
‘Maar hoe is het dan weer goed geworden?’ vraagt Radjen.
‘Wel, doordat de regeringen en vooral de zakenmensen zich echt hebben ingespannen. Het land is meer gaan produceren en we hebben een paar echt deskundige ministers van financiën en presidenten van de Centrale Bank gehad. Dat is wat jij in je werkstuk gaat moeten schrijven.
Maar hoe ga je al deze dingen weten dan?’ vraagt Adja nu. ‘We gaan zelf ook naar de bank gaan en we gaan daar al deze dingen vragen,’ zegt Radjen. ‘Mag ik dit biljet houden? We kunnen het in ons werkstuk plakken.’
‘Ja, hou maar’, zegt Adja ‘en succes mi boy, succes, hou me op de hoogte!’
| |
| |
Het is begin december als Janice en Whitney heel enthousiast in de klas vertellen hoe hun bezoek met interview bij het grote bakkersbedrijf is gegaan. ‘Jongen, we stonden nog buiten en het rook al zo lekker, ik kreeg meteen honger,’ vertelt Whitney.
‘Eerst hebben we met een vriendelijke dame gesproken. Ze heeft verteld hoe lang het bedrijf bestaat, behoorlijk lang hoor. Toen het gesprek klaar was, mochten we meegaan naar de bakkerij, we moesten ook van die witte jassen aan en haarnetjes op ons hoofd. We mochten eerst helpen met taarten bespuiten; ik heb Happy Birthday gespoten,’ zegt Janice en Whitney lacht, ‘wel een beetje scheef,’ maar Janice vervolgt: ‘en daarna gingen we kijken hoe ze kerstbrood maken, alles machinaal jongen.’
‘Zulke geweldige machines, bijna kan je zeggen: aan de ene kant gaan blom en rozijnen en zo er in, die machine doet alles zelf en aan de andere kant komen mooie kerstbroden eruit,’ zegt Whitney.
‘Na de Kerstvakantie mogen we weer een bezoek brengen en dan gaan we zien hoe ze ice cream maken. Het is leuk hoor; gelukkig dat wij hiervoor hebben gekozen baya,’ besluit Janice, want de leraar staat al voor de klas. Na de les vertellen Ashna en Gerold dat ze ook al een interview hebben gehad met de afdeling in Paramaribo van ‘hun’ rijstbedrijf en in januari gaat Ashna's vader ze een zaterdag naar Nickerie brengen. Hesdy en Mukesh vertellen dat ze heel gauw naar Rust en Werk gaan om de garnalenkwekerij te zien en de kleine bedrijfjes van gedroogde garnalen.
‘Die anderen schieten al op. Wanneer gaan wij dan naar de bank?’ vraagt Charlaine in de pauze aan Jason.
‘We moeten eerst een afspraak maken,’ zegt Jason.
‘Ja maar met wie?’ vraagt Radjen.
‘Charlaine moet bellen,’ zegt Jason beslist.
‘Ik? Waarom ik?’ vraagt Charlaine verontwaardigd.
‘Jij moet het doen ja’, meent ook Radjen, ‘mensen praten altijd liever met een meisje dan met een jongen’.
‘Hoe kom je daar nou bij?’ zegt Charlaine, ‘maar goed, ik kan bellen, maar naar wie moet ik vragen?’
‘Als je belt, dan leg je uit wie je bent en wat we moeten doen, dan zal die persoon wel zeggen met wie je moet spreken,’ zegt Jason.
‘Wel laat me dan nu bellen,’ zegt Charlaine en ze haalt haar telefoon uit haar zak. ‘Welk nummer?’
| |
| |
‘471100’, weet Jason.
‘Fa yu sab' na nummer so?’ (Hoe ken je het nummer zo?) vraagt Radjen.
‘Ik had al gekeken...’ lacht Jason, ‘wakti...’ Ze horen Charlaine praten, de jongens luisteren, ze zegt ‘dank u wel’... Radjen wil wat zeggen, maar Charlaine beweegt haar hand en dan praat ze verder. De jongens horen haar zeggen: ‘Zaterdagmorgen om 9 uur. Dank u wel, mevrouw, dank u.’
Ze doet de telefoon uit en kijkt breed lachend naar de jongens, ‘we mogen zaterdagmorgen om 9 uur een gesprek hebben met de PR mevrouw.’
‘Zaterdag? Is de bank zaterdag dan open?’ vraagt Radjen.
‘Niet alle banken, maar een paar filialen van De Surinaamsche Bank zijn op zaterdagmorgen een paar uur open, speciaal voor mensen die werken en door de week niet zo makkelijk naar de bank kunnen,’ weet Jason.
‘Moeten we met uniform gaan?’ vraagt Radjen, waarop Charlaine zegt: ‘Nee, het is geen school, maar dragen jullie netjes hoor, geen slippers!’
|
|