Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Stem: O Kars-nacht schoonder dan, &c.
O Sone Godts! o Heyligh wesen!
In eeuwigheyt zijt ghy gepresen,
O Spiegel van Gods Majesteyt!
U goetheyt blinckt gelijck de Sonne,
Van Liefden zijt ghy overwonnen,
En duert tot in der eeuwigheyt.
De saligheyt hebt ghy verworven,
En zijt aen 't Kruys uyt Liefd' gestorven.
Voor ons, op dat wy door u doot
Vry souden zijn van d' Helsche pijne,
En voor u Majesteyt verschijnen,
Verheught, en vry van alle noot.
Wy bidden u door u goetheden,
Ach Hemels Vorst! wilt hier beneden,
Door 't Godlijck vier in 't aertsche dal,
Het koude hert in ons ontsteken,
Op dat ons niet en mach ontbreken
U lief te hebben boven al.
Dat wy met woort noch met gepeynsen,
Met hert en tongh oock nimmer veynsen,
Maer leven eerbaer en bequaem,
Ons naesten met der daet beminnen,
En haer uyt liefden overwinnen,
Tot prijs van uwen heyl'gen naem.
O Sone Godts! wilt van ons weeren
De haet en nijt, en wilt oock keeren
Uyt onse hert wraeckgierigheyt,
Dat wy malkander in dit leven
Uyt s' herten gront het quaet vergeven,
En leven in oprechtigheyt.
Geen soeter vreught en wort bevonden
In 's Hemels throon, of 's werelts gronden,
Dan als in liefd' te leven vry:
Want Godt die is de liefd' alleyne,
Sy vloeyt uyt des Hemels Fonteyne,
O Liefde Gods! Hoe soet zijt ghy.
Niet sal ons van de Liefde scheyden,
Wanneer Godts Geest ons sal geleyden,
Geen aertsche vreught noch tegenheyt,
Geen Vorstendom soo hoogh geresen,
O Heyligh Choor! Drievuldigh wesen!
U Liefde duert in Eeuwigheyt.
|
|