Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– AuteursrechtvrijStem: 130. Psalm.
Wanneer ghy Herderin ,, dit singen sult of lesen,
Denckt om u Herders min ,, en wilt my gunstigh wesen.
[ACh] Herderin! Ootmoedigh
Knielt uwen dienaer neer,
Wiens zieltjen overvloedigh
Bedroeft is meer en meer,
| |
[pagina 140]
| |
Bedroeft elaes Godinne,
Godinne van de mint,
Min die my doet verwinnen,
En neemt mijn zieltjen in.
O Goddelijck vermogen?
O wonderlijcke kracht!
Mijn geest die wort gebogen
En tot de min gebracht,
Om Silvia te smeken,
Die veynst, of niet en mint,
Die 'k oyt heb konnen spreken,
Maer slaet het in de wint.
Nochtans, o Godt eerweerdigh
Door u voorsichtigheyt,
Wordt ick gemaeckt seer veerdigh,
En tot de min geleyt,
Ick weet (ach laes!) geen reden
Waer uyt mijn liefde spruyt,
Als mijn genegentheden,
O Uytverkoren Bruyt.
Ach Silvia! siet neder,
Siet wie hier voor u leyt
Gebogen, en komt weder
Bidt om meedoogentheyt,
Vertrout, vertrout mijn minne
Die noyt met ymant spot,
Ach wijse Koninginne!
Strijt doch niet tegens Godt.
O Son, o Gulde-stralen!
Laet doch u klaer gesicht
Eens door de wolckjes dalen,
Gunt my het minste licht,
Het minste van u minne
Laet my dat heden zijn
Deucht-lievende vriendinne
Een soete medecijn.
Ach zieltje! Die gestrengelt
Gestrengelt is door mijn,
Gesmolten en gemengelt,
Och mocht het waerheyt zijn,
Mocht ick die Hemels vreughde
Genieten hier op aerdt,
Met u in ware deughden,
Geen soeter was gepaert.
|
|