Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Stem: Verdwaelde Koninginne.[ACh] Herderin! Ootmoedigh,
Knielt uwen dienaer neer,
[Wiens] zieltjen overvloedigh
[Bedroeft] is meer en meer,
[Bedroeft] godin, om weder-min,
[Verkoelt] mijn brandent herte,
[Ach] Silvia, 'k bid om gena,
[Troost] my in dese smerte.
O Goddelijck vermogen!
[O] wonderlijcke kracht,
[Mijn] geest die wort gebogen,
[En] door u gunst gebracht,
[Om] Silvia, te volgen na
[Te] vleyen, en te smeken.
[Ach] ziels-fonteyn! o Maget reyn!
[Gunt] my eens tijt te spreken.
Ick weet Godin met reden
[Waer] uyt mijn Liefde spruyt;
[Als] mijn genegentheden,
[O] uytverkoren Bruyt.
[U] soet gesicht, is als een schicht,
[Het ]doet mijn zieltje krencken,
[U] soete mont, my 't hert doorwont,
[Als] ick daer aen gedencke.
Ach Silvia! siet neder,
[Siet] wie hier voor u leyt,
[Gebogen], en komt weder,
[Bidt] om medoogentheyt.
[Versacht] u sin, vertrouwt mijn min
[Ach] wijse Koninginne,
[Lief] ick verwacht, met droeve klacht,
[U] lieve weder-minne.
O Son, o gulde stralen!
Laet doch u klaer gesicht
Eens door de wolckjes dalen,
Gunt my, het minste licht,
Laet my van ver, o Morgen-ster!
U straeltjes soet beschijnen,
Op dat mijn pijn, verlicht mag zijn,
En door u glants verdwijnen.
Ach Zieltje die gestengelt,
Gestrengelt is door mijn,
Gesmolten en gemengelt,
Och mocht het waerheyt zijn,
Mocht ik op aert, hier zijn gepaert,
Met u in ware deughden,
Het sou voor mijn, geduerigh zijn
Een soet gewenste vreughde.
Lief heb doch mede-lijden,
Soo ghy in u bevint,
Yets dat my kan verblijden,
Een vonckje dat ghy mint,
Want ick ben dijn, en ghy zyt mijn,
Als ghy u laet bewegen,
Mijns herten vreught, mijn ziels geneught,
Waerom zijt ghy mijn tegen?
Terwijl u soete oogen
Niet sien op 's werelts staet,
Noch op een groot vermogen,
Op glory die vergaet:
Maer op de deugt, welk is u vreugt
Op een Godtsaligh leven,
Hoe kan 't dan zijn, of ghy sult mijn
Oock weder-liefde geven.
Of doet u vreese schromen?
Ey seght mijn Velt-Godin,
Of hebt ghy voor-genomen
Te leven sonder min?
Ben ick onwaer, of bot van aert,
Of wilt ghy my beproeven?
Mijn treurigh hert, wilt met geen smert
Door veynsery bedroeven.
Mach ick u niet betrouwen,
Ach Lief, dat doet my wee,
O min, o duysent rouwen
Dit is mijn laetste bee,
Aen u Princes, aen u vooghdes,
Met soet en aerdigh smeken,
Geeft my geley, al eer ick schey,
Dat ick u eens mach spreken.
|
|