Roodborstje vloog naar een struik toe.
‘Zijn wij er al?’ vroeg Anjumara.
‘Ja, hier begint het moeras,’ antwoordde Roodborstje.
‘Maar ik kan het niet zien,’ zei Anjumara.
‘Natuurlijk kan je het moeras nog niet zien omdat het zich achter deze struiken bevindt. Je moet daar eerst onderdoor zwemmen, dan kom je er vanzelf in.’
Anjumara zwom onder de dichte struiken totdat hij aan de andere kant weer in open water kwam. Intussen was ook Roodborstje naar de andere kant gevlogen.
‘Wat is het mooi hier,’ zei Anjumara. ‘Dat wat jij ziet is nog niks, je moet het vanuit de lucht zien, dan pas merk je hoe prachtig het moeras is,’ antwoordde Roodborstje.
‘Welke kant moeten we op?’ vroeg Anjumara.
‘Volg mij maar en denk erom, er dreigt overal gevaar.’
Roodborstje wees hem de weg door het moeras. Hij moest wel van struik naar struik vliegen, omdat Anjumara anders zou kunnen verdwalen in de dichte begroeiing.
‘Zie jij al krokodillen?’ vroeg Anjumara.
‘Ik wilde je niet ongerust maken, maar nu je het zelf vraagt, zal ik je vertellen dat we al diverse krokodillen zijn gepasseerd. Ze liggen te zonnen in het hoge gras.’
‘Echt waar?’ riep Anjumara angstig.
‘Maak je nou maar geen zorgen, de krokodillen hebben de hele nacht gejaagd op prooidieren. Ze zitten nog vol en zijn bovendien ook nog moe,’ stelde Roodborstje hem gerust.
Het zwemmen verging Anjumara niet overal even goed, op sommige plekken moest hij zich door dichte begroeiing worstelen. Daar werd hij behoorlijk moe van. ‘Ken jij geen betere weg?’ vroeg hij hijgend aan Roodborstje.
‘Jazeker, maar die voert langs de krokodillen, ik denk dat het niet verstandig is om die te nemen,’ antwoordde hij.
‘Dan moet het maar zo,’ zei Anjumara.
‘Wees maar gerust, straks kom je weer in open water terecht dan gaat het wat sneller,’