‘Dat wil zeggen,’ zei Ivo somber, ‘als we hier nog levend vandaan komen.’
‘Waarom niet,’ zei Jaap optimistisch. ‘Is het huis aan de linkerkant bewoond?’
‘Dat geloof ik niet,’ zei Ivo. ‘Nee..., ik weet het zeker.’
‘Nou,’ zei Jaap, ‘dan is alles nogal eenvoudig. Ga maar mee.’
Voorzichtig op hun tenen lopend, bereikten ze de andere kant van het balkon, de kant waar zich de keuken bevond.
‘Pas op de kat,’ wilde Ivo nog zeggen, maar het was al te laat. Een soort oerwoudgeschreeuw weerklonk, door een binnensmondse vloek van Jaap beantwoord. Snel trok Ivo zijn vriend aan zijn mouw achteruit. Beiden drukten ze zich achter de keukendeur tegen de muur. Nadat ze enige tijd roerloos waren blijven staan, durfden ze weer adem te halen. Gelukkig bleef het stil. Waarschijnlijk was de schulpprof in zijn laboratorium bezig.
‘Vooruit maar weer,’ fluisterde Ivo, ‘laat ik mijn lantaarn maar weer aandoen, anders gebeuren er nog ongelukken.’
Voorzichtig met het licht manoeuvrerend bereikten ze het uiterste uiteinde van het balkon.
‘Licht me bij,’ zei Jaap, ‘dan ga ik eerst.’ Hij sloeg zijn been over de reling, liet zijn andere been volgen, zodat hij aan de buitenkant van het balkon stond. Daar-