Nou gaan ik effe de gang andweilen en dan gaan ik dan maar effe naar je moeder.’
‘Mag ik even in het lab gaan kijken, tante Cor,’ vroeg Ondine deemoedig.
‘In wat? Een lap?’ verbaasde tante Cor zich.
‘Nee, ik bedoel zijn werkkamer, het lab, dat noem je zo,’ zei Ondine.
‘Ooooo,’ zei tante Cor. ‘Nou, kijk maar raak hoor kind, als je maar niet an die glasies komt, anders ben ik nog niet gelukkig. En je mag ook niet an z'n vissies kommen, die schijne heel bijzonder te zijn. Trouwens je kunt er niet bij, ze worden geloof ik kunst-ma-tig gevoerd...’
Ondine begaf zich naar het laboratorium, terwijl tante Cor naar de keuken ging om water en dweil te halen.
In het laboratorium was echter niets bijzonders te zien. Integendeel, alle kolven, reageerbuisjes en pipetten hingen en stonden netjes op z'n plaats. Je kon zien, dat er in dagen niemand aanwezig geweest was.
Maandag zijn we hier voor het laatst geweest, dacht Ondine - dinsdag, woensdag, nu is het donderdag. Hij is al drie dagen weg. Waar zou ie naar toe zijn met al zijn flesjes en dat geheimzinnige doosje? Gek, dat hier geen kasten zijn. Allemaal open rekken. Verbergen kan ie hier niks. Hij moet, als hij iets te verbergen heeft, dat dus in een van de andere kamers doen. Waar? En hoeveel kamers zouden er zijn? Hoor tante Cor eens het