‘Ja,’ beaamde Ivo. ‘'t Is net een beeld uit een andere eeuw, een andere tijd. Ondanks de trams, en de auto's zou je je kunnen indenken dat je de middeleeuwen binnenstapt.’
‘Kom jongens,’ riep meneer Bijkema zenuwachtig, ‘het licht is groen. We kunnen over. Daar komt juist onze tram aan.’
De mensen drongen op en Jaap en Ivo die nogal achteraan stonden, werden onverhoeds door een man met een grote koffer opzij gedrongen. Net toen ze wilden oversteken, sprong het verkeerslicht op rood en begon het verkeer langs te snorren. De jongens zagen de tram voorrijden, zagen meneer Bijkema zijn kroost naar binnen duwen. Maar net op het moment, dat de tram begon te rijden, stortte zich een hernieuwde stroom reizigers tussen de tram en de jongens, zodat zij, voordat ze het beseften, tram met klas plus meneer Bijkema uit het oog verloren hadden.
‘Da's me ook wat moois,’ mopperde Ivo.
‘Nou, zo erg is het ook niet,’ suste Jaap. ‘We nemen gewoon de volgende tram. We weten toch waar we zijn moeten.’
‘Jaaaa...’ zei Ivo. ‘Nee!’ riep hij daarna. Met uitgestrekte hand wees hij iets in de verte aan en met de andere kneep hij hard in Jaaps arm.
‘Au!’ riep Jaap. ‘Wat is er?’
‘Daar, kijk dan toch eend,’ fluisterde Ivo nu. Twintig meter verder, aan dezelfde kant van de weg,