| |
| |
| |
4
Een snackbar heet hier Imbiß, zoals de telefoon nog steeds Fernsprecher en de televisie Fernseher heet.
Aangeprezen wordt: Brathünchen mit Kartoffelsalat, vele soorten worst. Het ziet er allemaal zo onsmakelijk uit, dat je al geen honger meer hebt als je aan een tafeltje plaatsneemt. Dan bestel je maar Russische eieren met brood en koffie. De bediening gaat vlot; een geverfdblonde-blondine met schortje en glimlach.
Druk is het hier niet, vermoedelijk door te veel concurrentie, die naast deze Imbiß ook nog twee aan de overkant van de straat vertegenwoordigt. Aan een tafeltje in de hoek zitten alleen een stel vette bierdrinkers met rode nekken, die zeer luidkeels vrolijk zijn. Aan de bar een beverige oude man, happend in een enorm stuk bloedworst.
En dan komt er een oeroude vrouw binnen, die aan het tafeltje recht tegenover het jouwe gaat zitten. Ze heeft een grote rafelige strohoed op, een jurk met volants uit de jaren dertig, vol vlekken en slijtplekken, en gymnastiekschoenen. Je eerste gedachte is een clocharde, maar de poeder en lipstick en de kraaltjestas brengen je in twijfel. Ze moet een vrouw zijn die betere dagen heeft gekend en die zich aan die betere dagen koste wat wil blijft vastklem- | |
| |
men. Wat zou ze zijn? Oorlogsweduwe? Man en drie zoons voor het vaderland gevallen? Een Pruisische officiersweduwe? Of een door de Russen verjaagde gravin uit Silezië? Of een gewone oude hoer? Neen, voor die laatste veronderstelling heeft ze een te rechthoekig uitgesneden gezicht. Hard, scherp met een dunne, samengeknepen mond. In plaats van het vroegere kasteel, woont ze nu vier hoog achter in een eenkamerwoning, geld in het nachtkastje of in een oude kous. Opgespaard voor wie, voor wat? Vroeger, in haar gloriedagen was ze onderdanig aan haar officiersechtgenoot, haar flinke zoons, die ze heeft meehelpen drillen. Fürs Vaterland, alles fürs Vaterland. Wat zou ze antwoorden, als je haar vroeg, of het allemaal wel de moeite waard is geweest? Bismarck was een groot man en der große Kaiser Wilhelm ook. Hitler? Zonder die proleet zouden we de oorlog gewonnen hebben.
‘Gutenabend, Frau Gräfin, wie machen Sie es?’
‘Auf Befehl, Herr Leutnant, auf Befehl.’
De serveerster zet zonder eerst gevraagd te hebben een bord soep voor haar neer, die ze bevend en morsend begint op te lepelen.
Klokslag acht uur sta je in de hal van hotel Hohenbach. Even later verschijnt de eigenaresse:
- Ach, ja, zegt ze, ich sollte Ihnen sagen, daß die beiden Herren verspätung haben. Sie lassen ent- | |
| |
schuldigen, sie können erst um neun da sein.
- Ja? zegje. - Danke, zeg je en je klimt de trap op.
Het komt eigenlijk goed uit. Je bent doodmoe en zou graag even willen gaan rusten. Stilte op de trap. Stilte op de gangen. Dag Noach, vat geen kou, dag Donqui, donkey en Panza, dag heiligen. Je schopt je schoenen uit, gaat op het bed liggen. Sigaret, de ruime witte stilte van het plafond.
Alfred steekt het plafond over in gezelschap van frau Gräfin. Je stuurt de Gräfin snel weg voordat Alfred zich vol afkeer terug heeft kunnen trekken. Als Alfred in de Imbiß gezeten zou hebben, zou hij geen hap meer door zijn keel hebben kunnen krijgen. Wat is het: angst voor of afkeer van afgetakelde mensen? Voor jou is nieuwsgierigheid altijd punt een.
Alfred wandelt nu alleen. - Hoe is het met je, Martje? Verveel je je niet alleen in Praag? Jezus, Praag! Je bent helemaal vergeten, dat je in Praag behoorde te zijn.
- Het spijt me, Alfred, ik heb je bedrogen. Ik zit in Berlijn.
Alfred kijkt je niet begrijpend aan. De gezichtsuitdrukking van de eerste tijd dat je met hem getrouwd was.
- Wat is er aan de hand?
- Niets.
- Jawel, er is iets.
| |
| |
- Nee, heus, er is niets.
Die eerste tijd, dat je om elkaar heensluipt, elkaar bespiedt, elke reactie wikkend en wegend. Waarom zegt hij dit of dat? Wat steekt er achter? Moet je nu wel of niet reageren?
En de angst dat er iets mis zal gaan. Alfred die een cadeautje voor je meebrengt. Je bent er zo van onder de indruk - ach, Alfred, nog nooit heeft een man een cadeautje voor me meegebracht - dat je niet weet hoe je kijken moet, hoe je hem bedanken moet.
Maar hoe kon hij dat weten. Hij verwachtte een spontane reactie, even spontaan als hij denkt dat je bent. En dit is dan een van de misverstanden die de stoot geeft tot een kettingreactie van misverstanden. En hoe je het later ook uitpraat, het letsel dat toen, op dat ogenblik is toegebracht is niet meer te herstellen. Zoals
toen Bram en Roosje twee weken getrouwd waren. Roosje bakt om haar Bram te verrassen broodkremsjeli's. Met veel rozijnen en gember.
Bram proeft en knikt en kijkt verliefd naar zijn Roosje die dat helemaal expres opzettelijk voor hem heeft klaargemaakt. Ze zit tegenover hem en kijkt hem de woorden uit de mond als hij zegt: - Dat smaakt, mm (maakt welsprekend gebaar). En weet je, Roosje wat ik ook zo lekker vind? Viskremsjeli's.
Roosje verstart, knijpt de lippen opeen, kijkt omlaag
| |
| |
in haar schoot om de opkomende tranen te verbergen.
- Wat is er? vraagt Bram geschrokken. En met volle mond: - Wat kijk je versjteerd?
Roosje zwijgt en blijft zwijgen en spreekt al twee volle dagen niet meer met Bram en keert hem al twee volle nachten de rug toe in bed.
Bram is diep ongelukkig. Nooit in z'n leven heeft Bram zich zo ongelukkig gevoeld. In wanhoop gaat hij naar zijn vriend Jozef en vertelt Jozef:
- Zit ik aan tafel, heeft Roosje verrukkelijke broodkremsjeli's gebakken, zeg ik: ‘Wat een verrukkelijke broodkremsjeli's heeft mijn Roosje daar gebakken, zeg ik, weet je wat ook lekker is? Viskremsjeli's! Wordt haar ponum zo lang als een afgerold touw, spreekt ze niet meer met me, al twee dagen en nachten niet. Jozef, wat moet ik doen? Je bent altijd m'n beste vriend geweest kan jij niet eens met Roosje gaan praten?
Jozef zegt ja en knikt wijs en gaat nog diezelfde middag op bezoek bij Roosje. Reeds voor de gesloten huisdeur ruikt hij een doordringende geur van gebakken vis. Jozef belt aan, Roosje doet open, bindt haar schortje af, bloost, laat Jozef in de mooie kamer.
Jozef schuift zijn hoed naar achteren, kijkt Roosje die tegenover hem is gaan zitten aan. Roosje bloost opnieuw, gaat met een hand door haar haar en slaat de ogen neer.
- Roosje, zegt Jozef, en hij schuifelt heen en weer met zijn billen over de stoelzitting, Roosje, wat ben je aan het bakken?
| |
| |
- Wat zal ik aan het bakken zijn? zegt Roosje.
- Viskremsjeli's? zegt Jozef.
- Viskremsjeli's, zegt Roosje.
- Ach, zegt Jozef, en hij slaat zich tegen het voorhoofd, nou herinner ik me, dat Bram zo dol is op viskremsjeli's.
Roosje knikt, glimlacht verrukt.
- En weet je, zegt Jozef, waar hij nog veel doller op is?
- Nou? vraagt Roosje en haar gezicht betrekt.
- Op broodkremsjeli's, zegt Jozef.
Met een ruk staat Roosje op, draait zich om en rent de deur uit.
- Roosje! roept Jozef onthutst. Er komt geen antwoord.
Nog even blijft Jozef besluiteloos zitten, staat dan op, sluipt op zijn tenen naar de voordeur en gaat naar huis.
's Avonds komt Bram thuis en nog voordat hij de huisdeur heeft geopend ruikt hij een doordringende visgeur.
Ze zal toch geen..., denkt hij en opent de deur. Hij loopt recht door naar de keuken: geen Roosje. Gaat naar de eetkamer: geen Roosje, zelfs geen gedekte tafel. Gaat naar de mooie kamer: geen Roosje. Gaat naar de slaapkamer: geen Roosje. Wel ligt er een briefje op zijn kant van het bed: Ben terug naar mijn moeder. Je houdt toch meer van broodkremsjeli's. Roosje. ps. De viskremsjeli's staan op een laag pitje in de oven.
Als je om negen uur weer beneden komt, staan Ulle en Willy in de hal.
| |
| |
- Bitte, tausend mal Verzeihung, wir mußten erst noch zum Schneider, die neuen Bühnenkostüme anprobieren...
- Ist ja gar nicht so schlimm, wimpel je af.
- Ja, und dann, nochmals verzeihung, aber wir haben uns noch nicht einmal bekanntgemacht: Wilhelm Torwald und Uhlrich Sonder.
Je schudt handen en noemt je naam: Martha Elkan (waarom nu je meisjesnaam? Omdat ze fräulein tegen je zeggen?), en verwondert je half en half dat ze niet met de hakken geklapt hebben.
- Und jetzt, los, zegt Willy.
We slaan bij de Kurfürstendamm links af en volgen hem in oostelijke richting.
- Waar is het kind? vraag je.
- Dat slaapt, antwoordt Ulle, Fräulein Hohenbach gaat zo nu en dan naar hem kijken. Maar eigenlijk is het niet nodig, hij slaapt erg vast.
- Nou, brengt Willy in het midden, niet altijd. Weet je nog wel, verleden zomer? Toen hebben we toch echt met hem getobd.
- Nou ja, toen, maar de laatste tijd toch niet meer.
Een ouderlijk gesprek waar je buiten staat. Of broederlijk?
- Is hij een broertje van een van u?
Over je hoofd heen kijken ze elkaar aan: - Een broertje? zegt Willy, nee, hij is geen broertje. We hebben hem - ja, geadopteerd is te veel gezegd, dat
| |
| |
kunnen we nu eenmaal niet, maar we hebben hem al van af de geboorte bij ons. De kwestie was namelijk, dat een collega van ons, een meisje, een kind verwachtte van een Amerikaan die in het leger was en die teruggegaan was zonder met haar te trouwen. Ze zat er vreselijk over in en toen hebben wij ons bereid verklaard, het kind tot ons te nemen. Officieel is het kind dus van haar, maar eigenlijk zijn wij de ouders, nu we het kind toch reeds vanaf de geboorte hebben. Ze is trouwens naar Canada gegaan en laat nooit iets van zich horen. En weet u, u zult dat misschien niet kunnen begrijpen, maar we zijn zo gelukkig met hem. Al behoor je dan niet tot de normale mensen - zegt men - je hebt toch dezelfde behoeften. We hebben nu veel meer het gevoel een echt gezin te vormen.
Je kunt je dat helemaal voorstellen. Je kent dit soort jongens van vroeger, hebt er altijd goed mee kunnen opschieten. Bijvoorbeeld met Ernst, met wie je eindeloos op caféterrasjes kon zitten praten, die je problemen beter begreep dan jijzelf, bij wie je altijd je nood kon klagen: ‘Ernst, waarom gaan ze met je naar bed en schamen ze zich daar later over?’ ‘Omdat ze voelen, dat je iets van ze verwacht, iets dat meer is dan met ze naar bed gaan.’
Je hebt dus het gevoel op vertrouwd gebied te zijn en daarom zul je ze niets vragen dat in het verband staat met het verleden. Of durf je niet? Ben
| |
| |
je bang dat deze avond bedorven wordt? Ach, stel je niet aan. Die jongens zijn nog geen dertig jaar oud, wat hebben ze er mee te maken gehad. Wees dus blij dat je in hun gezelschap over de Kurfürstendamm mag lopen, dat deze keer anderen voor jou uitwijken.
- Uit welk land komt u eigenlijk? vraagt Ulle.
- Nederland.
- Ach, daar zijn we eens geweest.
Even zie je ze in een flits in uniform, maar direct daarop besef je de onzinnige gedachte:
- Waar bent u geweest in Nederland?
- In Amsterdam en in Den Haag. We hebben daar een paar balletvoorstellingen gegeven. Wanneer was dat ook weer, Willy? In 1961?
- In 1960. Mooie stad, Amsterdam.
- Ja, geweldig, zeg je en een groot heimwee stroomt opeens door je heen. Amsterdam. Met Alfred heb je al vaak plannen gemaakt om in een ander, een zuidelijker land te gaan wonen. Maar dan kom je weer in Amsterdam, loopt langs de grachten, de intieme oude buurten en je weet dat je daar nooit weg zult komen.
- En hoe vindt u de mensen? vraag je.
- Aardig, zegt Willy, maar af en toe ook wel vijandig. Maar, voegt hij er snel achteraan, dat kunnen we best begrijpen. Die Deutsche Schuld, nietwaar? Hij glimlacht ironisch.
| |
| |
- Ja..., aarzel je, maar het kan vast niet tegen u gaan, u was toch te jong, en...
Zit niet zo te schutteren. Jij hoeft je niet te verontschuldigen.
- Waar is de club nu? vraag je snel.
- Na de volgende straat, antwoordt Ulle, daar waar die grote reclame staat, ziet u, Münchener Bier, daar slaan we rechts af en dan zijn we er.
De club is gevestigd in een oud gebouw met veel stucwerk, veel balkons en veel tierelantijnen. Alweer zo'n imitatie-barokhuis, dat je zo vertrouwd lijkt. Dat je het gevoel geeft thuis te zijn vlak voor een onweersbui. In de garderobe zitten twee oudere vrouwen te breien. Dunne Duitse monden, met vouwen vanaf de neusvleugels tot in de mondhoeken. Een moeder met een dochter misschien.
Je geeft je mantel af, kamt je haar op en gaat met Willy en Ulle een gang door die afgesloten is door een rood gordijn. Een luid stemgedruis komt je tegemoet. En dan sta je opeens in een verrassend modern ingerichte ruimte. Italiaanse goudmetalen stoeltjes en tafeltjes, een lange, met licht hout betimmerde bar, indirecte verlichting. Het stemgedruis heeft niet bedrogen; het is er propvol. Mannen met grote bierpullen voor zich, type de rondborstige schilder, mannen met een schnapsglaasje voor zich, type de filosoof. Veel meisjes en vrouwen, ook in truien zowel als naar de laatste mode gekleed. Als je niet beter
| |
| |
wist, zou dit evengoed Amsterdam, Parijs of Rome kunnen zijn.
Ein vereintes Europa, zei de dansleraar uit Hamburg en hij straalde. Dat was aan het Gardameer, waar we net kennis gemaakt hadden met een stel Engelsen, die zeer hautain de Duitsers links lieten liggen. Als je niet geweten had dat de Duitser in zijn ideeën in 1940 was blijven staan - hij had je uitgebreid uit de doeken gedaan, dat niet Duitsland, maar de Russen aan alles de schuld droegen - dan had je op dat moment medelijden met hem gehad. Nu deed je even hooghartig als de Engelsen en deed je net alsof je niets gehoord had.
Maar uiterlijk onderscheiden ze zich hier van geen enkel ander Westeuropees volk. Goed, Spanje uitgezonderd misschien, daar ben je nog nooit geweest.
Een wat oudere man staat van achter een tafeltje op en komt op Willy en Ulle toe: - Herr Balletmeister Walter, stelt Ulle voor. Fräulein Martha Elkan.
Dat ben jij, denk je en meteen voel je je tien jaar jonger worden. Niet alleen door die meisjesnaam, maar ook vanwege de balletmeester. Heb je je zestien fouettétjes wel goed gedraaid? De hele barre afgewerkt? Sta je wel goed uitgedraaid? Lieve help, wat lijkt dat allemaal lang geleden en hoe snel komt het nu op je af. En, ach, meneer de balletmeester, ik
| |
| |
heb het allemaal nooit meer zo goed gekund. Weet u, ik mocht tijdens de bezetting niet dansen, omdat ik een jodin was, stel je voor, een dansende jodin, weerzinwekkend. En nu moet ik u een hand geven en ik voel uw hand die me in die tijd met geen vinger zou hebben aangeraakt.
- Ze is een collega van ons, voegt Willy er aan toe.
- Ach, eine Kollegin! En hij noodt de Kollegin aan zijn tafeltje.
Daar wimpel je snel af: - Ik dans allang niet meer.
Ongelovige blik. - Heus?
- Jazeker, ik had er geen zin meer in.
- Ach, jammer, jammer. (Ogen ten hemel.) Maar waarom?
Natuurlijk: waarom? Voor dansers is het immers onmogelijk te begrijpen dat je er geen zin meer in hebt. Voor hen bestaat er maar één beroep.
- Omdat ik schrijfster ben geworden.
- Achso, Sie sind jetzt Schriftstellerin, das ist ja interessant. Was dichten Sie?
Daar heb je het weer. Op dergelijke momenten zou je het liefst huisvrouw, kantoorbediende of winkeljuffrouw willen zijn. Van een schrijfster of schrijver verwachten ze altijd het fenomeen. Je moet in het genrehokje gestopt kunnen worden om de discussie mogelijk te maken. Zeg je: gedichten, dan willen ze weten wat voor gedichten. Zomaar- | |
| |
gedichten? Nee, dat kan niet, je moet tot een groep of een school behoren. Zeg je: verhalen? Wat voor verhalen? Detectives? Kinderverhalen? Lange, korte verhalen? En zo ja, welk onderwerp? Zeg je: romans, dan is de ellende helemaal niet meer te overzien.
- Van alles, antwoord je dus maar. En om het gesprek niet te laten stranden: - Gezellig is het hier.
Alle drie kijken ze om zich heen: - Ja, sehr gemütlich.
- Weet u, voegt de balletmeester eraan toe: Dit is de enige gemengde kunstenaarsclub in het Westen.
- Bedoelt u dames en heren dooreen?
Ze barsten in lachen uit: - Aber nein, alle soorten kunstenaars dooreen. Schilders en beeldhouwers, schrijvers, dansers, toneelspelers, enzovoorts. De andere verenigingen zijn allemaal gespecialiseerd.
- O, zeg je dom en dan vraagt Willy vlug wat je drinken wilt:
- Bier? Coca cola? Wijn?
- Wijn.
Willy staat op en gaat naar de bar, waarachter een dikke kelner en een dun barmeisje glazen volschenken.
En op dat moment zie je hem. Hij staat met zijn rug tegen de bar naar je te kijken, een glas in de hand. Groot en blond met zelfs vanuit de verte zichtbare dichte, donkere oogharen.
| |
| |
De supergermaan, schiet het door je heen en je ziet hem tegelijkertijd in een ss-uniform met van het lijf afgehouden armen door de straten bonken. Meteen wend je je blik van hem af, maar als Willy met een tablet met glazen erop weer aan het tafeltje verschijnt is hij in gezelschap van de supergermaan.
- Dit is Karl, zegt Willy, en hij wilde graag kennis met u maken.
Karl stelt zich voor: - Karl Hoffnung. Hij buigt lichtjes.
- Martha Elkan, mompel je.
Karl neemt een stoel, draait hem om, gaat te paard zitten en legt zijn armen op de rugleuning.
- Martha Elkan? zegt hij, maar dat is een Duitse naam. En u bent Nederlandse, zoals ik van Willy gehoord heb?
Ze kijken je nu allemaal met blikken vol verwachting aan.
Dat had je gedroomd!
Je haalt je schouders op: - In Nederland is het een heel gewone naam, lieg je.
En nu verwacht je niet anders dan: - Is het geen joodse naam?
Maar het komt niet. Er volgt een stilte waarin de supergermaan met zijn glas speelt en je aan een stuk door blijft aankijken. Weer zie je het uniform (acht uur - Sperrzeit - hongerwinterstraat, onbeschrijflijk
| |
| |
hol - voetstappen, soldaten, die als eenden achter elkaar lopen, hun blikken schurend langs de buizen - een oude man die in een half afgebroken winkelpand op de vloer ligt te kreperen) en weet dat hij omstreeks de veertig is en dat hij het uniform gedragen moet hebben en je hoort zijn stem die vriendelijk en melodieus klinkt, een stem waar je gevoelig voor bent, vergroot, een snerpend bevel brullen: ‘Raus!’
En je weet dat je hier zit en hier niet mag zitten en je weet dat je nieuwsgierig naar deze man bent en het niet zijn mag
en je weet dat je je niet onttrekken kunt aan de combinatie van stem, uniform en nieuwsgierigheid en dat je je zult moeten verzetten en dat je je niet verzetten kunt
en daarom zeg je tegen de balletmeester?
- Wat voor balletten maakt u?
- Wat bedoelt u? zegt de balletmeester (wat schrijft u?).
- Moderne of klassieke, zeg je (een verrukkelijk clichéwerkje ben je aan het borduren).
- Allebei, zegt de balletmeester, maar mijn voorkeur gaat naar het moderne ballet uit.
- Jerome Robbins, zeg je (geheel volgens het borduurwerkje).
De balletmeester wordt dan meteen enthousiast: Der Jerome Robbins, ach, wat een man, wat een inspiratie, wat een wereld...
| |
| |
- Maar Martha Graham is ook goed, breng je in het midden (lang leve de vele invloeden en nu heb je nog veel meer achter de hand).
- Jawel, maar die komt voort uit de Duitse school en dat is voor ons een voorbije tijd.
- Maar wél belangrijk, zeg je (volhouden maar).
- Dat wel, geeft de balletmeester toe, want natuurlijk is het belangrijk dat er onder de landen een culturele uitwisseling bestaat.
- Een culturele Nato, nietwaar, zegt Karl.
En nu ben je van je apropos. Gelukkig zet er iemand een plaat op in de juxebox, zodat het onmogelijk is te antwoorden, vanwege het lawaai.
Maar de balletmeester schreeuwt boven het lawaai uit: - Hoe is het met ballet in Nederland?
Je maakt een gebaar dat moet uitdrukken dat je je niet verstaanbaar kunt maken. Onmiddellijk staat Karl op, loopt naar de jukebox en zet het ding zachter. En gaat weer schrijlings op zijn stoel zitten.
- Ballet in Nederland? Ach, net zoals hier, denk ik. We hebben sinds het einde van de oorlog, of nee, sinds 1950 twee heel goede balletgroepen.
Ai, nu heb je het woord genoemd. Maar Ulle wendt zich tot de balletmeester en zegt: - We hebben vanmorgen fijn gewerkt. Die kleine Fritz, dat wordt wat. Hij draait al perfect.
Alweer ben je tien jaar in tijd teruggedraaid. De gesprekken over de klas. Die was goed en die was
| |
| |
niet zo goed. Jammer, dat dingetje zo slecht batteert, enzovoorts, enzovoorts.
- Ja, ja, antwoordt de balletmeester, als hij niet zo lui was, zou hij beter kunnen. Hoe waren de kostuums?
- Ze zitten prima, zegt Willy, en wat een schitterende kleuren.
- Ach, jullie met je kleuren, zegt Karl. Waarom niet eenvoudig zwart-wit. Het gaat toch om de bewegingen.
- Zou jij naar ballet gaan kijken, als je alle avonden alleen maar zwart-witte kostuums te zien kreeg? zegt Ulle.
- Waarom niet, des te beter moeten de balletten zijn.
- Das ist ja großer Quatsch, zegt Willy. Goed, misschien is het voor jou een maatstaf, maar voor het grote publiek...
- Juist, het grote publiek, zegt Karl. Altijd weer komen jullie met dat grote publiek. Beter een klein, geselecteerd publiek dat iets voorgezet krijgt dat perfect is...
- En de recette? vraagt de balletmeester.
- Hoe denkt u erover? vraagt Karl je plotseling.
- O, ik, ja,... in principe heeft u natuurlijk gelijk, maar in de praktijk...
- Na, Karlchen, zeggen twee meisjes die achter Karls rug passeren. Hij kijkt om: - 'n Abend, euere
| |
| |
Schönen. Ist die Nacht noch lang? De meisjes giechelen, gaan naar de bar.
- Wilt u nog iets drinken? vraagt Karl. Jullie? Tot de rest van het gezelschap.
Ze willen allemaal jus d'orange (goed voor de spieren) en je doet maar mee.
Hij wil natuurlijk naar de bar vanwege de meisjes. Hij zal wel succes bij ze hebben; het ideale Duitse mannentype.
Opeens heb je er geen zin meer in, niet in de artiestenclub, niet in je gezelschap, hoe aardig ze ook voor je mogen zijn. Je verlangt naar huis, dat wil zeggen naar je hotelkamer met de twee spookramen, je bed met de donzen deken, de eenzaamheid.
Je kijkt naar de bar, ziet Karl flirten met de meisjes, ziet hem glazen aannemen en terugkomen. Vier glazen jus d'orange plus een glas bier.
- Zum Wohl, zegt hij en heft zijn glas naar je op. Hij ziet je daarbij doordringend aan, maar op het ontmoetingspunt kijk je snel weg. Wat dacht je wel? Een alleenstaande buitenlandse. Een gemakkelijke prooi? Een of meer wunderschöne Nächte en dan hop, auf Wiedersehen? Zou hij het ss-teken onder de arm hebben? Waar zou hij in de oorlog geweest zijn? Vast niet in Nederland, want dan zou hij het wel gezegd hebben.
Maar wat kan het je schelen. Je bent hier voor heel iets anders gekomen, voor sentimentele her- | |
| |
inneringen uit een tijd die met het fascisme niets uitstaande hebben.
- Proost!
Je wilt het Duitsland geïsoleerd van de Duitsers, jouw Duitsland. Misschien vind je daarom Oost-Berlijn wel zo aantrekkelijk: om de leegte. De mensen zijn daar ver, werken, wandelen en laten je met rust.
O, ja? Maar wat ben jij dan? Toch zeker een halve Duitse, opgevoed in hun taal, met hun gewoonten. Waarom koester je je dan in hun geuren, die de geuren zijn van zuur brood, marmelade en koffie. Waarom voel je je thuis als je de appeltaarten ruikt, de soep, de kaastaarten. En waarom zon je je in de vriendelijkheid? Je bent hier niet alleen naar toe gegaan om je herinneringen, maar vooral om iets terug te vinden van vroeger. En wat kan dat anders geweest zijn dan een sfeer die alleen maar opgeroepen kan worden door dit gehate volk.
- Wat zei u?
- Of u in de schilderkunst geïnteresseerd bent? vraagt Karl.
- Jazeker.
- Heeft u zin om mijn werk te zien?
Come and see my etchings.
- Uw werk? Een tentoonstelling?
- Nee, op het moment niet. U kunt het bij mij thuis zien.
| |
| |
En dit zonder met de ogen te knipperen. Wat denken de anderen hiervan?
Niets, want ze zijn in druk gesprek gewikkeld over de komende voorstelling. Wat riskeer je? Verkrachting? Kom nou. En misschien is het wel interessant de Duitse schilderkunst te zien. Toch een slag om de arm houden:
- Ja, ik wil uw werk wel zien, maar ik blijf hier niet zo lang meer.
- Hoelang?
- Een à twee dagen...
- Ach, du lieber Himmel, tijd genoeg. Zou u morgenmiddag kunnen?
- Ja, dat zou kunnen.
- Goed, dan kom ik u om twee uur halen. U woont toch ook in hotel Hohenbach?
- Ja.
- Afgesproken?
- Wat mij betreft, ja.
- Auf Wiedersehen dan. Hij steekt zijn hand uit, staat op.
- Auf Wiedersehen.
- Zullen wij ook maar eens gaan? vraagt Ulle. Morgen moeten we weer om acht uur beginnen.
Nu staan we allemaal. Willy gaat naar de bar om te betalen, waar ook Karl met zijn portemonnaie staat. Je neemt afscheid van de balletmeester. Es hat mir sehr gefreut.
|
|