| |
| |
| |
Een journalistenstreek.
't Is 's morgens, tusschen elf en twaalf uur.
De heer Blommers 2e Redacteur binnenland, van 't Morgenblad, is zooeven opgestaan en komt in chamberclaok en op pantoffels, langzaam uit de alkoof in de voorkamer die, vroolijk verlicht door de helder schijnende zon, een allerprettigsten indruk maakt. 't Is half Maart en en de grillige maand toont nog haar vroolijkst gelaat.
- Wat is 't hier toch een aangename kamer, denkt hij, terwijl hij voor 't venster gaat staan en, zich in de reeds vrij krachtige zonnestralen koesterend, op straat ziet,
- 'n Mooi uitzicht hier op de Heerengracht! Hè, 't zonnetje doet mij goed. Hij rekt zich behagelijk een paar malen uit en gaat eindelijk bij de ronde tafel zitten, om het ontbijt, dat reeds eenigen tijd op hem heeft staan wachten, te gebruiken.
Nauwelijks heeft hij zijn eerste kopje thee ingeschonken en een kadetje, met een vlugheid, als ware het een telegram, opengesneden of er wordt aan zijn kamerdeur geklopt.
- Binnen!
Juffrouw Albers, de eerzame matrone, die, gemeubileerde kamers verhurend, door 't leven sukkelt, treedt binnen.
- Morgen meneer, wèl gerust?
- Dank je juffrouw, 't schikt vrij wel, - u komt zeker 't week-boekje brengen?
- Dat juistement niet, meneer Blommers, - hm! hm!... De wed. Albers hoest en kucht een paar malen verlegen, strijkt haar zwart merinos boezelaar herhaaldelijk glad, ziet haar commensaal iet of wat schuchter van ter zijde aan en zegt eindelijk: - 'k wou u eigenlijk ereis over iets gesproken hebben.
- Zóó juffrouw, komaan! dan treft u het - ik ben thuis op 't oogenblik.
Grinnikend antwoordt de juffrouw: - U is toch altijd even komiekig; ja! ja! die heeren krantenschrijvers hebben altijd zoo iets over zich. Ik kwam eigenlijk, weet u? - ik zou.... ik wou u zeggen dat, - 't spijt me warempel dat ik 't zeggen moet, maar u be- | |
| |
grijpt, een mensch moet op zijn eigen voordeel bedacht zijn en als verstandig man, zal u kunnen denken dat... Een verschrikkelijk vermoeden rijst in Blommers ziel: - ze wil mijn kamerhuur opslaan. Hij monstert de juffrouw met een blik en denkt: - Hebzuchtige matrone, hoeveel dan? maar hij antwoordt zeer zoetsappig:
- Natuurlijk juffrouw; maar 't komt mij toch voor dat ik....
Verder komt hij niet, want plotseling overstelpt hem juffrouw Albers' welsprekendheid, als zij vervolgt:
- U woont nu circa 4 jaar hier en tot mijn genoegen, dat moet ik eerlijk zeggen; 'k, heb zie dat niet - zij brengt den nagel van haar rechterduim even aan den mond - op u aan te merken. Dat u soms erg laat thuis komt, nou dat is tot daaraantoe, dat is de nachtdienst, dat brengt uw vak mee en u is altijd bekwaam in huis gekomen, daar dus niet van, maar....
- Groote hemel! denkt Blommers, 't is erger dan ik dacht; ze zal mij de huur opzeggen, en daarom valt hij haar in de rede met de vraag: - Wil je mij soms laten verhuizen?
- Guns nog toe meneer, ik zou er waarentig niet aan denken wanneer u me zelf niet op die gedachte had gebracht.
- Ik, juffrouw? Blommers oogen worden grooter.
- Ja, meneer! zeker, u schreef verleden week zoo'n mooi stuk in de krant over de aanstaande tentoonstelling en de woningsnood die er dan heerschen zal, dat ik dacht....
- Wat dacht je?
- Ik las zoo van die hotels, weet u! Dat hier in de stad eigenlijk veel te weinig kamers en bedden zijn en zóóveel vreemdelingen komen, en dat er apperentie op is, dat ze op straat zullen moeten bivakkeeren en daarom....
Blommers huivert, hij begrijpt reeds allles.
- En daarom, vervolgt de matrone, dacht ik: deze kamer is zoo riant gelegen, ik heb ze verleden najaar pas laten schilderen en behangen....
- Daar heb ik den last van gehad, denkt Blommers.
- Ik geloof dat ik goed gedaan heb, haar aan 't Vreemdelingen-Bureau als disponibel op te geven; er is op die manier nog wel eens een extraatje te verdienen.
- Gisteren zijn er, toen u uit was, een paar heeren geweest zoo'n soortement makelaars, die hebben me dadelijk getaxeerd op 1e klasse, ƒ9 per dag met ontbijt. En daarom, begrijpt u zou ik u wel beleefd willen verzoeken met Mei te verhuizen. Ik ben een weduwvrouw en dus....
Blommers verslikt zich aan zijn kopje thee en roept eensklaps:
- Harpagon in vrouwenkleeren!
- Wat blieft u?
- Geen woord meer, juffrouw! of.....
- Heere mensch! maak u niet boos meneer, u hebt nog redelijk een maand tijd om naar een andere kamer uit te zien, ik waarschuw u fatsoenlijk vooruit en....
- 'k Was hier zoo naar mijn genoegen! klaagt Blommers plotseling weemoedig gestemd.
| |
| |
- Dat wil 'k waarlijk wel gelooven; 't is ook maar geen lieve kamer, kijk me zoo'n riant uitzicht eens aan, en wat een gemakken. Bijvoorbeeld, hier die hangkast - de juffrouw opent de deur er van - en dan zoo'n kostelijk buffet.
Blommers ziet haar, verwondert over die brutaliteit, in 't gelaat maar zwijgt. - Nooit last van rook, lekkasie of anderszins en zindelijk! - nou dat weet u zelf 't best.
- Hou op juffrouw!
- De makelaar zei gisteren dadelijk: die kamer is eerste klas, je kunt er op rekenen juffrouw, dat ze direct bezet wordt. Ik was erg in mijn schik. Och! als 'k zoo nadenk moet 'k zeggen: 't kan toch al raar in de wereld loopen. Dat ik nu juist door uw geschrijf op 't idee moest komen; 't is toch casuweel - en terwijl de juffrouw dit zegt, schudt ze het hoofd heen en weer en glimlacht vergenoegd. - Ik mag u nog wel bedanken, dat u er mij op hebt attent gemaakt.
- O fatum! o fatum! roept Blommers eensklaps zóó luid, dat juffrouw Albers een paar pas terug gaat en eenigszins haperend zegt: - Nou meneer, dat's dus afgesproken, met Mei verhuist u. - 't Spijt mij waarentig maar u begrijpt....
- Ik begrijp alles, lage ziel! barst de ongelukkige huurder eensklap uit en met 't beboterde mes in de hand opstaande en op de juffrouw toegaande, vervolgt hij: - Heb jk daarvoor vier jaar lang je onverkwikkelijke physionomie geduld en je oudbakken kadetjes helpen opeten!
- Wat zeit u daar? - oudbakken! antwoordt de verontwaardigde hospita. Ik zal hier op deze plaats dood blijven staan als...
- Dat gave de hemel! maar zoo barmhartig is hij niet. Ruk uit juffrouw, of je brengt me tot het uiterste. Nogmaals doet Blommers een pas vooruit en de matrone verdwijnt als met een tooverslag.
In de gang staande denkt ze: - Hij is toch niet zoo net en fatsoenlijk als ik dacht; 't is een geweldenaar; 'k ben eigenlijk blij, dat ik hem met Mei kwijt raak. Negen gulden per dag, 't is een kapitaal!
Handenwrijvend daalt zij de trappen af en gaat in haar keuken nog eens narekenen hoeveel de tentoonstelling haar wel op kan brengen, wanneer ze behalve meneer Blommers' kamer, ook de twee kleinere bovenkamers, die ze zelve bewoont, ter beschikking van het Vreemdelingen-Bureau stelt. - Ik kan wel een paar maanden in de keuken huizen, zegt ze in zich zelve. 't Is wel wat vochtig, maar in de zomer kan 't best.
Een paar dagen later begon de heer Blommers reeds uit te zien naar een geschikt verblijf, waar hij, na Mei, zijn vermoeid journalistenhoofd zou kunnen ter ruste leggen.
't Werd hem hoe langer hoe duidelijker, dat nog nooit een zijner artikelen zóóveel uitwerking op het publiek had gehad, want iedereen die kamers disponibel had, of tegen Mei dacht te hebben, aasde op den toevloed van vreemdelingen, die men tegen de zomermaanden verwachtte.
't Sprak vanzelf, dat hij er de man niet naar was om in de Goudsbloemstraat of Tuindwarsstraat te gaan wonen, of wel in de Jonker-of Ridderstraat een asyl te zoeken, en toch de gedachte bevestigde
| |
| |
zich bij hem meer en meer, dat hij ten slotte er toe zou moeten komen, wilde hij ten minste na Mei niet in de open lucht verblijf houden. Overal waar hij vermoeden kon dat kamers te huur waren, klopte hij aan, overal werd hem opengedaan, maar ook overal kreeg hij hetzelfde antwoord: met Mei? - neen meneer, daar treden we niet in, u begrijpt, met het oog op de aanstaande tentoonstelling hebben we onze kamers ter beschikking gesteld van... Gewoonlijk liet Blommers de menschen niet eens uitspreken, want de naam Vreemdelingen-Bureau begon hij te haten met al den haat, dien zijn, anders zoo vredelievend, journalistenhart kon voeden. Een paar maal reeds was hij in een hotel gegaan en had getracht den eigenaar voor een kamer te verschalken, maar ontzetting greep hem aan bij 't hooren van den prijs, dien men voor een eenvoudige kamer met alkoof vorderde. Alles zou nog wel te schikken zijn, dacht hij, wanneer het Morgenblad ook naar rato de salarissen, gedurende den tentoonstellingstijd, verhoogde, maar daar was geen sprake van. Integendeel, de werkzaamheden zouden zeker toenemen en daardoor, indirect, de salarissen lager worden.
Hij begon de stad in alle richtingen te doorkruisen.
Zag hij hier of daar een bordje staan met 't opschrift: Kamers te huur, dan kon hij ook zeker zijn, dat ze bij nader onderzoek slechts tot ultimo April te krijgen waren.
Zag hij een huis, dat verbouwd werd en vroeg hij: - wat wordt er van dit perceel? - tien tegen een durfde hij wedden, dat 't antwoord was: ‘een hotel meneer! Met het oog op de a.s. tentoonstelling, meent de eigenaar dat....’ O! dat ellendige met het oog op de a.s. tentoonstelling, 't vervolgde hem als de nachtmerrie; het maakte hem half krankzinnig. Soms echter moest hij, niettegenstaande zijn boosheid, lachen als hij van de gouden bergen hoorde, die de menschen zich van 't kamers verhuren voorstelden.
Het zal een opkomst voor de stad zijn, zei hem o.a. de eigenaar van een verbrand perceel, die bezig was het puin en de afbraak te doen wegruimen. - Denk eens aan, meneer, 'k heb mijn terrein voor drie maanden verhuurd aan iemand, die er tenten op laat slaan, voor menschen, die een goedkoop logies willen hebben.
- Ik ga mijn huis uit, hoorde hij van een ander, - 'k verhuur het gemeubileerd voor een enormen prijs, aan den een of anderen rijken Engelschman of Amerikaan, gedurende de tentoonstellingsmaanden.
Hij lachte om die utopiën, de goede Blommers, maar inwendig kookte hij toch en zon op wraak.
- 't Is bespottelijk, neen ergerlijk! riep hij herhaald, - de menschen lijken hier wel dol; misschien brengt die tentoonstelling hen nog op het denkbeeld om in 't vervolg niet meer te schrijven: Ao Domini, zus of zooveel: maar, 't Jaar I na de tentoonstelling. En ik ezel der ezelen, heb nog een handje, neen, veel handjes geholpen om die kamerverhuurders totaal gek te maken. O, onzalig uur, waarin ik dat artikel schreef! - Had juffrouw Albers het ten minste maar niet gelezen; kon ik haar maar aan 't verstand brengen, dat 't niets meer dan een krantenartikel was en dat... halt! ik ben er. Een straal van licht brak eensklaps door 't donkere wolkenfloers zijner gedachten. Hij ijlde naar
| |
| |
zijn bureau, nam een pen en begon te schrijven. 't Was een feuilleton voor het Morgenblad.
DE TENTOONSTELLING.
Een blik in de toekomst,
door Fantasio.
De wereldtentoonstelling was geopend.
Uit alle oorden der wereld stroomden reizigers naar Nederland. Amsterdam was plotseling een wereldstad geworden. Amerikanen, Indiërs, Chineezen, Japanners en Eskimo's, Turken, Afrikanen en Australiërs kwamen, op de vleugelen van den stoom, aangevlogen.
Als een heir van sprinkhanen verspreidden zich plotseling al die vreemdelingen over Amsterdam; aan alle stations verdrongen zich de aankomende passagiers. Herhaaldelijk reeds waren op de perrons menschen in 't gedrang bezweken en nog immer voerden extra treinen nieuwe duizendtallen aan.
De aapjes reden totdat de paarden er bij neervielen; de Rijtuigmaatschappijen hadden het getal hunner véhikels verzesdubbeld en de Trams reden treinsgewijze.
De particuliere stalhouders hadden alles wat wielen had, tot het vervoer van passagiers ingericht. Oude half vermolmde toesleden waren uit de hoeken gehaald en werden door magere knollen over de keien gezeuld, maar menigeen dankte den Hemel nog voor zulk een vervoermiddel.
Enkele stalhouders bezigden waarlooze lijkkoetsen, die zij, om haar 't sombere uiterlijk eenigermate te ontnemen, met wimpels, groen en vlaggen hadden versierd en met banken voorzien, als omnibussen van en naar de stations.
In de grachten stoomden onophoudelijk havenbootjes heen en weer en tal van sleepbooten, die steunend en hijgend met passagiers bemande schuiten, achter zich sleepten, deden aan reusachtige waterslangen denken. Een geregelde bagagedienst, tusschen de stations en de hotels, was door de dienstverrichting georganiseerd, en onafzienbare rijen karren en kruiwagens, beladen met koffers, kisten en hoedendoozen, ratelden onafgebroken door de hoofdstraten der stad.
De hotels waren tot berstens toe gevuld; geen biljart was er in de stad te vinden, dat niet beslapen werd en in de cafés werden 's nachts hangmatten aangebracht.
En immer hooger steeg de woningsnood!
Alle beschikbare kamers in de stad waren tot fabelachtige prijzen verhuurd en voor den ingang van een der hoofdkerken kon men, avond aan avond, honderden menschen queue zien maken, om een nachtverblijf te vermeesteren.
Men sliep wel niet gemakkelijk in de houten banken der dignitarissen of ouderlingen, men knikkebolde onaangenaam op de stoelen in doophek of ruim, máár men was onder dak en dat zei reeds veel in den tentoonstellingstijd. De kerkmeesters hadden lang geaarzeld eer ze hun toe- | |
| |
stemming gaven om menschen van allerlei geloof en gezindte in een Gods-huis nachtverblijf te geven, maar hun gemoedsbezwaren konden het niet uithouden tegen de argumenten van een hunner, een bijzonder liberaal en geleerd man, die bewees, dat 't niets ongewoons was, dat in een kerk geslapen werd en dat de kleine vergoeding, die men voor het nachtverblijf betaalde, financieele voordeelen opleverde, die tot Christelijke doeleinden konden gebezigd worden.
Een vernuftige schuitenvoerder was op 't lucratieve denkbeeld gekomen een vloot van zolderschuiten in de Keizersgracht te varen, ze met geteerd zeildoek te overdekken en onder die beschutting aan iedereen, die zich aanmeldde, matrassen te verhuren à ƒ2.50 per stuk, alléén uitzonderend lieden in kennelijken staat en dames zonder geleide.
Extra nachttreinen reden onophoudelijk op alle spoorlijnen heen en weer, om de stad te proviandeeren. De broodfabrieken werkten dag en nacht met dubbel personeel; de slachters konden zich de weelde van 't naar bed gaan niet meer veroorloven en de bierbrouwerijen moesten nolensvolens het watergehalte van haar brouwsels vermeerderen. Wijnkoopers en distillateurs hadden reeds tot allerlei surrogaten hun toevlucht genomen en de roomboterfabrieken leverden slag aan de melkinrichtingen en de melkslijters, om de melk, die, bij een ongewoon laag peil, door de buitenboeren buitengewoon hoog werd verkocht, meester te worden.
De paardenslachters aasden op de dood gereden vigilante- en aapjespaarden en de restaurateurs vochten er om wie 't eerst er van zou worden bediend.
't Was reeds een paar maal voorgekomen, dat 's morgens in de vroegte, bakkers- en komenijswinkels waren opengebroken en geplunderd door hongerige benden en daarom waren ter beveiliging van het bijzonder eigendom der ingezetenen, bij iederen bakker of handelaar in comestibles, schutters ingekwartierd, die, met heldenmoed en geladen geweer, dood en verderf dreigden aan een ieder, die 't wagen dorst de maatschappelijke orde willekeurig te verstoren.
Voor de grootste broodfabrieken waren stukken geschut geplant en hielden artilleristen dag en nacht een wakend oog, terwijl bij de voornaamste vleeschhouwers een sterke politiemacht de rust bewaarde.
De eerste koffiehuizen werden door detachementen infanterie bewaakt en herhaalderlijk moesten voor Mille Colonnes en Krasnapolsky door de cavalerie charges worden gemaakt, om den geweldigen aandringenden hongerige-menschenstroom in bedwang te houden.
De schouwburgen gaven drie voorstellingen per dag, 's morgens, 's middags en 's avonds, en toch hunkerden nog steeds duizenden naar kunstgenot. 't Panopticum was dag en nacht geopend en in Natura Artis Magistra kon men niet anders dan voetje voor voetje loopen door de menigte, die den geheelen tuin met verwoesting dreigde.
Nu en dan vielen in de restaurants kellners en Jannen van uitputting neêr, om nooit weer op te staan, en hier en daar zag men in schaftkelders de fijnste, chicste lieden elkander gebakken schol, leverbeuling in 't zuur, scharren en kommen koffie betwisten.
En nog immer stroomden de vreemdelingen de Amstelstad binnen.
| |
| |
......................
Ook juffrouw Albers, de eerzame weduwe, die 't geluk heeft op de Heerengracht een toehuisje te bewonen, deelt in de algemeene welvaart. Zij heeft drie kamers verhuurd, één groote en twee kleinere.
De grootere kamer is ingenomen door een Engelschman, Mr. Geo. Browning, de gelukkige uitvinder van de Zelfwerkende-Electrische-Puddingvorm, een apparaat dat 2000 cabinetpuddingen per dag kan afleveren. De groote machine heeft hij op de tentoonstelling geëxposeerd, een kleinere op zijn kamer laten brengen.
't Schijnt een royaal man, die Mr. Browning, want hij heeft dadelijk gezegd:
- Allright, I'll take the room; ƒ12 a day with breakfast, quite well!
De juffrouw wrijft zich in de handen en denkt: dat is een buitenkansje; ze verhuurt daarom de ééne kleinere kamer voor slechts ƒ9 p. dag aan Monsieur Contesine, een virtuoos, die gedurende den Expositietijd concerten komt geven. Men moet voor den kunst iets over hebben!
De tweede kleine bovenkamer is ingenomen door Iwanoff Preszynskow, een Russisch werktuigkundige, die een gloednieuw schietwerktuig heeft uitgevonden.
- Negen-en-twintig gulden per dag, zegt juffrouw Albers, op innig tevreden toon, tot haat zuster Chrisje, die zoolang de tentoonstelling duurt, haar helpster is. - 't Is prachtig, Chrisje! daar kan ik wat van overhouden; ik ben nu heel wat beter af, dan toen Meneer Blommers nog bij me woonde. 't Is waar, ik heb de twee bovenkamers nieuw moeten laten behangen en er kleeden laten leggen, maar dát heb ik er gauw genoeg uitgehaald.
- Ja Betje, dat geloof ik ook, vooral als de weekboekjes er bij komen en ze wat verteeren.
't Schijnen alle drie bedaarde menschen te zijn, 'k heb ze haast nog niet weer gezien, sinds ze eergisteren zijn gekomen.
- Die schijnen den geheelen dag uit te blijven, Bet!
- Ze zullen op de tentoonstelling zijn, dat 's natuurlijk, Hè! wordt daar niet gescheld, Chrisje?
Betje staat op, om te gaan zien wie er is en komt terug met een verbaasd gezicht en de woorden:
- Daar is een kruier met een mand eieren, twee vaatjes krenten, een kist oranjesnippers, een doos sucade en twee zakken meel.
- Die is hier niet terecht!
- Dat heb ik ook al gezegd.
De kruier houdt tegen juffrouw Albers stijf en strak staande dat hij wél terecht is en toont een adres: Mr. Geo. Browning, inventor.
- Groote hemel! moet die heele rommel hier zijn?
- Jawel juffrouw! 'k moet alles dadelijk op meneer's kamer brengen.
- Hier?
| |
| |
- Om u te dienen.
- Maar man, 't is niet mogelijk!
Terwijl de juffrouw nog aan 't woordenwisselen is, komt Mr. Browning thuis en brengt haar, in bijzonder gebroken Hollandsch, slecht Duitsch en goed Engelsch door elkaar, aan 't verstand, dat hij al die artikelen noodig heeft, om op zijn kamer eenige proeven te nemen met zijn Gepatenteerden Electrischen Puddingvorm voor huishoudelijk gebruik.
- In Godsnaam! breng 't dan maar naar boven, man!
De vaatjes krenten beschadigen op gruwelijke wijze de trapleuning en de manden krabben langs de gewitte muren; de zakken meel maken portaal en trappen stoffig wit en als de kruier ze eindelijk, blij dat hij boven is, van zijn schouder op het tapijt in de kamer neersmijt, vliegt een witte wolk door 't vertrek en is in één oogwenk alles bestoven.
- Groote genadigheid! dat zal me een boeltje geven zegt juffrouw Albers, als ze ziet hoe Mr. Browning zijn jas uittrekt en de doos met sucade op haar mahoniehouten tafel zet.
- Dat geeft krassen, zegt ze op den mand wijzend, tot den Engelschman.
- Never mind! de uitvinder neemt een vaatje krenten en zet 't op de canapé.
- Pas op, 't beschadigt zoo erg, weet uwé?
- Never mind!
- En mijn kostelijk tapijt! dat meel gaat er nooit weer uit, en dan die kleverige krenten.
- Oh! Doesn't matter! - I want a couple of pails.
- Wat zegt uwé?
- Pails!
De juffrouw schudt haar hoofd; Mr. Browning gaat doodbedaard naar zijn koffer, haalt er een dictionnaire uit, zoekt een poos en zegt laconisch: emmers two! hij steekt twee vingers op.
- Waarvoor?
- Wherefor? well to prepare the - hij zoekt weer in de dictionnaire - beslag, en met de hand maakt hij de beweging van iemand, die pannekoeken-deeg in een pot beslaat.
Maar meneer! ik wil hier geen koekbakkerij hebben, verstaat u? U ruwineert mijn heele kamer met dien morsboel, zegt de juffrouw vrij heftig, als ze ziet hoe haar huurder het vaatje krenten openslaat en een gedeelte van den inhoud op de kleine, gladde theetafel, die voor 't raam staat, uitstort om er met aandacht in rond te voelen of er ook steentjes in zijn. - Die tafel bederft totaal, meneer!
- Never mind! want the... emmers, make haste please.
- Wat wil hij toch met dat never mijnd, hij gaat zijn gang maar en stoort zich aan niets; dat 's een akelige vent! En 't miserabelste is nog dat ik hem niets aan zijn verstand kan brengen. Chrisje kan hem misschien beter verstaan, pruttelt juffr. Albers, als ze naar beneden gaat, om de verlangde emmers te halen en met haar zuster te beraadslagen hoe zij 't best haar kamer voor algeheelen ondergang behoeden kan.
| |
| |
Intusschen pakt Mr. Browning zijn electrische apparaten uit en maakt aanstalten, om binnen eenige minuten zijn eerste cabinetspudding af te leveren.
In een oogwenk is de kamer in een laboratorium herschapen, en als eindelijk juffrouw Albers met haar zuster en de emmers boven komt, ziet ze tot haar verwondering, dat Mr. Browning in zijn overhemd staat, de dekens van 't bed geworpen heeft en op 't beddelaken de sucade sorteert.
- I want a hatchet mistress, zegt hij, als zij binnenkomen.
- Wat zeit uwé?
Browning maakt met de hand de beweging van snijden en hakken en wijst op de sucade met de woorden: - to mince the candied melons.
De twee vrouwen zien elkander verwonderd aan en vrij onvriendelijk vraagt de wed. Albers, op 't bed wijzend: - Op 't beddelaken? dat gaat niet. No! no! meneer! Ze schudt heftig haar hoofd.
- Never mind, I'll cut it on the table.
- Op mijn mahoniehouten tafel. Ik zou je danken, ik zou u wel beleefd willen verzoeken om die ijzeren dingen er af te zetten, vervolgt ze en raakt onnadenkend een toestel aan, dat in vorm veel overeenkomst heeft met een groot petroleumkooktoestel.
Met een schreeuw springt juffrouw Albers plotseling op, - O Heere! Chrisje, dat 's een electriek, gilt ze, aan alle ledematen bevend op een stoel neervallend, terwijl de Engelschman doodkalm opmerkt:
- Take care Mistress, for the electric apparatus could kill you.
Ruim acht dagen reeds ergerde de eerzame weduwe zich over harer huurder, die onophoudelijk proeven nam en op de meest onbarmhartige wijze haar nette kamer mishandelde. Tot walgens toe had zij met haar zuster cabinetspudding gegeten. 's Morgens, 's middags, en 's avonds pudding, want Mr. Browning verzuimde niet van ieder baksel een proefje aan de dames te vereeren, en of ze ook pruttelden tegen die mildheid, de Engelschman bleef onverstoorbaar en bracht puddingen naar beneden.
Dat Mr. Browning een gemakkelijke huurder was kon zij niet bepaald beweren, want prompt om vier uur 's morgens stond hij op, was in vijf minuten aangekleed en schelde, for his tea, of zei lakonisch: - I should like e beefsteak. Soms wisselde hij 't af met ham and eggs of a chop.
- Dat's effetief niet uit te houden, zei juffr. Albers herhaaldelijk tot haar zuster, - 'k heb geen nachtrust meer en waar haal ik 's morgens zoo vroeg vandaan, wat hij eten wil. Gisterenmorgen om half vijf wou hij absoluut lamscoteletten hebben; 'k wou dat ik hem met schik kwijt was, 'k ben dood op.
't Zou evenwel nog erger worden. Monsieur Contesini, die tot dusverre zeer bescheiden en rustig op zijn kamer had geleefd en alleen 's morgens tegen twaalf uur chocolaad en beschuitjes verlangde of 's avonds voor 't naar bed gaan, beleefd om een bouillon à l'oeuf vroeg, werd onrustig. Op een nacht wekte de Engelsman zijn hospita en zei
| |
| |
in 't Hollandsch dat hij zich had weten eigen te maken: - You boven please?
– Ik meneer? Groote goedheid! 't is half twee.
– Never mind, I can not slapen for the noise boven, of the Frenchman.
Nolens-volens moest juffrouw Albers zich komen overtuigen, dat de Fransche musicus, met dreunende stappen in zijn kamer op en neer liep, verschillende melodiën zong, nu en dan even stilhoudend en dadelijk daarop zijn eentonige wandeling te hervatten:
- Do you hear it?
- Jawel meneer, hij kuiert in de kamer heen en weer.
- Yes he is kuiering! very troublesome. You must teil him, ophouden.
Bescheiden klopte de matrone aan de deur van Mr. Contesini, om hem beleefd te verzoeken zijn nachtelijke wandelingen te staken, maar ze kreeg geen antwoord. Eindelijk na herhaalde vergeefsche pogingen om zich verstaanbaar te maken, opende zij de deur. De virtuoos trad plotseling op haar toe en vroeg op zeer ontevreden toon;
- Que voulez vous Madame?
- Vous aller au lit monsieur, pas promener. Juffrouw Albers had in haar jongen tijd een mondje vol Fransch geleerd, dat haar nu goed te pas kwam. - Taisez vous, je compose, allez dormir, vieille carcasse, antwoordde de componist erg onbeleefd en wierp haar de deur voor den neus dicht.
De beide oude juffrouwen kwamen hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat het niet alles was om met zulke vreemde snaken vrede te houden en het hun naar den zin te maken.
Reeds verschillende malen waren zij, midden in den nacht, als bemiddelaarsters opgetreden tusschen Mr. Browning en Monsieur Contesini, die niet verkoos zijn nachtwandelingen te staken dan na herhaalde aanmaningen van zijn hospita en 't geweldig protest van den Engelschman.
- 't Is bepaald een zegen, dat de Russische instrumentmaker een paar paar dagen op reis is om zijn bagage te halen, zei de goede juffrouw Albers, na een doorwaakten nacht tot haar zuster, die slaperig in de keuken zat te knikkebollen. - Wie weet wat hij ons gedaan had, die Russen zijn zoo driftig.
- Och God! 't wordt nog moord en doodslag hier in huis als hij weerom komt en die Franschman niet slapen wil.
Gedurende een paar dagen was 't rustig; de Engelschman fabriceerde kalm zijn puddingen en Mr. Contesini zat doodbedaard aan tafel muziek te schrijven.
Die kalmte evenwel was de voorbode van een storm, want op zekeren dag werd er aan 't adres van Mr. Contesini een geweldig groote, zonderling gevormde kist bezorgd.
Met ontzaglijke moeite sleepte een kruier het gevaarte naar boven, en iederen keer als de kist een stuk kalk van den muur afstootte of een splinter van de trap brak, riep Mr. Centesini, die boven in zijn deur stond:
- Tout doucement! tout doucement! Ne heurtez pas trop fort mon instrument.
| |
| |
Nieuwsgierig en verwonderd staarden de juffrouwen de wonderlijke kist aan en verdiepten zich in allerlei gissingen, wat ze wel bevatten mocht.
Spoediger dan zij dachten zou hun verlangen bevredigd worden, want dienzelfden nacht nog, ongeveer tegen half twee, werden zij uit haar eersten slaap opgeschrikt, door een zonderling geluid, dat haar door merg en been ging. 't Was een grommen en brommen, soms een brullen, als van een wild dier, dan weer een snerpend gillen, dat aller-akeligst klonk in 't holle van den nacht.
Het is een natuurkundige waarheid dat vensterruiten onder zekere voorwaarden van spanning in trilling komen, rinkelen en meewarig steunen, terwijl dezelfde voorwaarden kopjes en glazen, die in de kamer zijn, doen opspringen, sidderen en beven, zoodat ze een onrustig geluid in 't leven roepen.
- Groote goedheid, wat is dat Chrisje? - klinkt verschrikt Betjes stem uit de bedstede-
- Ik weet het niet, Betje!
Juffrouw Albers verbleekt onder haar nachtmuts, als een kolossale luchttrilling in den vorm van de lage E uit een contrabas, haar oor bereikt.
Plotseling verschijnt de Engelschman boven aan de trap en roept: - Joeffrouw, the Frenchman is gek! You bovenkomen, dadelijk, immediately!
Bevend van ontsteltenis ijlt de ongelukkige kamerverhuurster de trap op naar Contesini's kamer. Ze tikt aan, maar een akelig brommen is 't eenig antwoord. Ze opent de deur en ziet Mr. Contesini, die met echte virtuositeit zijn bas bespeelt. Nu eens liefkoost en aait hij het kolossale instrument, dat daarbij tonen uitstoot als een verliefde kater in Maart, dan weêr haalt hij met den strijkstok over de snaren zoodat de bas een geluid maakt, als een Nijlpaard dat behagelijk snorkt.
Contesini fantaseert!
Hij merkt niet dat er iemand binnenkomt. - Monsieur vous être fou? vraagt juffrouw Albers.
- Je fais mes études pour mon premier concert. Een streek over de dikste bassnaar doet het huis in zijn grondvesten sidderen.
- Mais monsieur, zoo midden in den nacht, muziek pas permis, savez vous?
- Quoi donc, pas permis? isse mijn kamer, ikke doen als ikke wil!
- Maar meneer! de buren.... die bas!...
- Isse mon instrument, ikke speel quand je veux.
Een menigte zestienden, een passage uit de symphonie pastorale, het onweêr voorstellende, brengen den Engelschman tot wanhoop, die plotseling in nachtgewaad de trap opstormt en met Mr. Contesini een polyglottische woordenwisseling gaat houden, die, onder andere omstandigheden, zeker allervermakelijkst zou zijn geweest.
De woordenwisseling wordt heviger en heviger; de Franschman zoekt onder zijn papieren naar zijn naamkaartje en Mr. Browning zet zich in postuur om te boksen.
Vóór dat de twee nationaliteiten echter slaags raken, doet een ge- | |
| |
weldige slag, een ontploffing in de kamer onder hen, zich hooren en met den uitroep:
- Oh! dear me, that's the reservoir! snelt de Engelschman, zijn haat tegen den bassist plotseling vergetend, de trap af, gevolgd door juffrouw Albers, die doodelijk verschrikt met hem naar binnen gaat.
't Is stikdonker en doodstil in zijn kamer, alleen de overspringende blauwachtige electrische vonk van de puddingmachine gaat onverstoord en knetterend haar weg. Regelmatig, zachtjes, tikt de stroomverbreker.
Een kleverige massa regent van de zoldering af op juffrouw Albers handen en gelaat; nu en dan voelt ze dat stukjes van een hardere zelfstandigheid haar nachtmuts treffen.
't Ruikt onheilspellend zoetachtig, min of meer wee, in het vertrek, en als de juffrouw een pas voorwaarts doet, glijdt ze uit, in een onbeschrijfelijke, weeke, papperige zelfstandigheid. Eindelijk na herhaalde mislukte pogingen heeft Mr. Browning de uitgedoofde petroleumlamp weer aangestoken.
Ontzetting grijpt de zindelijke huisvrouw aan als ze tot de ontdekking komt, dat het groote beslagreservoir der puddingmachine gesprongen is.
Krenten, sucade, eierschuim, beslag en snippers zijn met onbegrijpelijke kracht door de kamer geslingerd. Overal heeft de kleverige massa zich in- en tusschen gedrongen; langs 't behangsel, van de zoldering en de staatsie-gordijnen zakken, langzaam en treurig, stukken sucade en krenten af, terwijl de snippers zich als wormen in de bleekgele zelfstandigheid kronkelen. Mr. Browning staat versteend en juffrouw Albers zucht: - O! Heere! Heere! wat een smeerboel.
Daar klinkt eensklaps boven hun hoofd, als een saterlach een wilde melodie. 't Is een Hongaarsche Czardas, voor contrebas gearrangeerd. De flageolettonen, duizelingwekkend snel elkander opvolgend, door Mr. Contesini met onnavolgbare vaardigheid aan het reusachtig instrument ontlokt, doen elke zenuw der hoorders pijnlijk trillen en de zware grondtonen brengen hen tot wanhoop.
De Engelschman is woedend; hij wil zich wreken, maar hoe? eensklaps krijgt hij een idée, echt Engelsch; hij grijpt de groote ijzeren plaat waarop zijn toestel rust, trekt ze met inspanning van alle kracht, onder de puddingmachine uit, en begint haar, ze aan 't einde stevig vasthoudend, met kracht heen en weêr te schudden. Nimmer hoorde men op 't tooneel natuurlijker den donder nabootsen, dan op dat oogenblik in juffr. Albers' vreedzame woning.
't Geluid is onbeschrijfelijk, de vensterruiten trillen tot berstens toe; alles in de kamer rinkelt. En boven klinkt de Czardas steeds in wilder tempo; razend, gillend, snorrend en steunend vereenigen zich de basnoten met den donder van Mr. Browning's kachelplaat.
En bij al dat helsche leven, vervolgt 't afdruipend beslag langzaam zijn treurigen loop.
Meer dood dan levend verlaat juffrouw Albers het vertrek en ze meent te bezwijken, als plotseling de huisschel, krampachtig bewogen, haar metalen tong in het helsche duo mengt.
Eenige buren staan voor de deur en teekenen heftig protest aan tegen 't afschuwelijke concert, dat hen uit den slaap houdt. Gelukkig
| |
| |
vluchten ze, bij het zien van juffrouw Albers in nachtgewaad; zij 't uit kieschheid of uit den aard der verschijning zelve, genoeg, ze gaan heen. Beneden in de keuken ligt Chrisje in onmacht; ze heeft 't op de zenuwen en slaat, met armen en beenen, als ze weer bijkomt.
En altijd wilder klinkt de Czardas, altijd harder dondert de plaat.
Eindelijk geeft de bas het op. Nog een ratelslag van den Engelschman, alsof 't onweer ergens in was geslagen, en 't wordt stil, - de stilte des doods.
Mr. Browning valt uitgeput te midden van embryonische puddingen neer en Mr. Contesini zet zich aan tafel om een nieuwe fantasie voor contrebas te schrijven; een Czardas met dondereffect voor de E-snaar; arpeggio's in A-mineur.
- C'est magnifique, mompelt hij, cet Anglais mélomane vaut son poids en or!....
Nog was de lijdensbeker van de wed. Albers niet tot den boorde toe gevuld, want, toen een paar dagen later de Russische instrumentmaker terugkwam, had ze geen rust of duur meer. Hij bracht een kistje mede, dat hij met de uiterste zorgvuldigheid zelf de trappen opdroeg, behoedzaam neerzette bij 't raam en der juffrouw aanwees met de woorden, in gebroken Duitsch gezegd: - Serr gefährlick, nikt anrühren, dynamiet.
Doodsbleek was de juffrouw beneden gekomen en had met haperende stem, fluisterend aan haar zuster vertelt: - dat die Rus een ondier, en nihilist was.
Geen oog konden ze meer luiken, die arme vrouwen, sedert zij wisten wat haar boven het hoofd hing. In gedachten zag juffrouw Albers reeds haar dak openbarsten, - zij meende de vreeselijke ontploffing van het dynamiet al te hooren, ze voelde als 't ware reeds haar lichaam vaneen rijten en voor haar geest verscheen plotseling het beeld van de politie, die den nihilist kwam arresteeren.
De politie in haar eerzaam huis; die gedachte alléén reeds maakte haar half krankzinning. Chrisje viel van het eene zenuwtoeval in 't andere, en de buren, die van het kistje dynamiet gehoord hadden, maakten er werk van bij de stedelijke overheid.
Gelukkig liet de Rus zich bewegen, goedschiks te verhuizen, natuurlijk zonder de verschuldigde huurpenningen te betalen en toen de juffrouw en haar zuster, na zijn vertrek, de kamer aan kant maakten, durfden zij nauwelijks de achtergebleven papieren en rommel opredderen, uit vrees, dat hier of daar nog ontplofbare zelfstandigheden schuilden.
- 't Is een dankzegging waard, dat hij weg is Betje, zei juffrouw Chrisje, terwijl ze voorzichtig het bed, dat de Rus beslapen had, afhaalde. 'k Had geen gerust uur meer gehad als die vent... plotseling hield ze verbleekend stil en wees met uitgestrekten vinger op een klein bruin diertje, dat vrij snel over 't beddelaken liep. - Groote Hemel, Betje!
- Wat is er?
- Kijk eens, ken jij die beestjes? Chrisje gebruikte het meervoud, want een tweede insekt zocht met spoed zijn makker in te halen.
| |
| |
Juffrouw Albers naderde behoedzaam, keek met uitgerekten hals naar 't vreemdsoortige diertje en liet zich eensklaps moedeloos op een stoel neervallen, terwijl ze de gedenkwaardige woorden sprak:
- Groote hemel! Nu zal 'k insectenpoeier moeten laten halen, dat is nog 't verschrikkelijkst van alles.
Een maand was voorbijgegaan. Mr. Browning had prompt zijn huur betaald, maar de geleverde cabinetspuddingen behoorlijk à ƒ1.- per stuk in tegenrekening gebracht.
Juffrouw Albers had wel is waar verklaard, dat zij noch haar zuster er dol op waren, maar ze alleen gegeten hadden om meneer plezier te doen, 't hielp haar niet; zij moest ze betalen, want Mr. Browning zei doodkalm: - You eat them you must pay, I also pay when I eat your cookery.
't Argument was logisch en zij troostte zich met de gedachte, dat zij den Engelschman niet volgens haar laagste tarief van consumabel, had laten betalen.
Wat Monsieur Contesini betreft, hij had, na den noodlottigen avond van 't duo, in voortdurende onmin met den Engelschman geleefd en was op een avond eindelijk met zijn instrument vertrokken om elders concert te geven. Tevergeefs wachtte juffrouw Albers op zijn terugkomst; - twee, drie dagen bracht zij tusschen hoop en vrees door: Zou hij terugkomen? Zou hij niet terugkomen? Hij kwam niet en toch stond zijn groote koffer nog op zijn kamer. O, jammer! toen de juffrouw er eindelijk toe overging om de twee sloten te doen opensteken, kwam die koffer den smid al zoo erg licht voor en bleek de inhoud te bestaan uit een paar halfsleten sokken, een stukje colophonium en een minder zindelijk halfhempje.
- En de rest is Fransche wind! riep zuchtend de wed. Albers toen zij tot de ontdekking kwam, dat zij nooit meer last zou hebben van Mr. Contesini's contrabas.
- ‘Dat 's een bankroetje,’ zei Chrisje - zoo'n kale jakhals! en die gebruikte nogal chocolaad en bouillon, 't is godgeklaagd. Je mocht willen Betje, dat je die goeie meneer Blommers maar gehouden had, dat was een fatsoenlijk man en als de Bank voor zijn geld.
Zwijgend stond de eerzame juffrouw Albers, als 't beeld der verslagenheid, in haar ontredderde kamer; tranen van berouw en spijt biggelden over haar eenmaal gladde wangen. Ze zuchte diep en een opmerkzaam toehoorder zou uit dien zucht den naam Blommers hebben kunnen verstaan.
De Tentoonstelling bloeide en groeide, de verschillende gebouwen weerstonden nauwelijks het gedrang der bezoekers die onophoudelijk naar binnenstroomden. De hitte in de lokalen werd schier ondragelijk.
't Overheerlijkst weder begunstigde voortdurend de onderneming. Als een metalen boog welfde zich het uitspansel over de oude Amstelstad - Phoebus lachte vroolijk over de menschenmassa en zengend schoot hij zijn stralen in de straten, die als met gloeiende keien geplaveid schenen.
En de transpireerende menschen riepen eindelijk als uit éénen mond:
| |
| |
- 't Is erg, veel te erg!
De Hemel had dien noodkreet vernomen en verstaan, want plotseling verduisterde een kleine wolk een gedeelte van den horizon. De wolk werd grooter en grooter en de klare Julihemel nam allengs een loodgrauwe kleur aan. Een vochtige westenwind stak op, een regenbui volgde en verfrischte de amechtige menschenkinderen!
- Heerlijk! verrukkelijk! een zegen! riep een ieder en gretig zoog de aarde de verkwikkende druppels in.
Een tweede regenbui kwam, een derde en een vierde werd door een vijfde en zesde gevolgd. Eindelijk, als om het evenwicht in de natuur te herstellen, regende het een maand lang zonder ophouden.
- Te veel! - veel te veel! riep een ieder, - te nat! zuchtten bezoekers en exposanten. - Afschuwelijk! klaagden de ondernemers, maar tevergeefs, Jupiter Pluvius had bezit genomen van den geheelen westelijken hemel en onthaalde het aardrijk op steeds milder gaven.
't Was einde Augustus en nog altijd stroomde de regen in dikke stralen neder.
't Werd onheilspellend stil in Aemstels straten. Het tentoonstellingsterrein bood een echt zondvloedelijk schouwspel. De hoofdgebouwen waren slechts door middel van vletten of jollen te bereiken. De commissie was voortdurend, voorzien van zwemgordels en reddingstoestellen, op 't terrein aanwezig. Hier en daar bezweek eensklaps een der bijgebouwen en zag men allerlei artikelen, in wilde wanorde, half drijvend, half in den moerassigen grond verzonken.
De tourniquets aan den ingang waren weggezakt en de suppoosten had men van Boyton-pakken voorzien.
De enkelen, die het nog waagden het tentoonstellingsterrein te bezoeken, liepen op stelten of waterschoenen en pagaaiden zich door de zalen.
Reeds waren enkele menschenlevens te betreuren en nog hield Jupiter Pluvius zijn zegen niet terug.
In de straten, op de pleinen, overal begon een diepe sombere, natte, doodsche stilte te heerschen. Voor de koffiehuizen stonden de eigenaars en loerden op den argeloozen vreemdeling, die 't nog waagde in hun nabijheid te komen. Somtijds schoten drie of vier restaurateurs op zulk een onvoorzichtige toe en 't was meer geluk dan wijsheid, indien zoo iemand er zonder kleerscheuren afkwam.
Menige buitenman werd schier vaneengereten door de radelooze bierhuishouders, die elkander den laatsten vreemdeling betwistten.
De kamerverhuurders sloegen bordjes aan hun huizen. Reusachtige letters vermeldden gelegenheid en groote prijsvermindering. Helaas! niemand sloeg er acht op en de regen wischte de letters zachtkens af. De hoteliers staakten voor een groot deel hun betalingen en de Tentoonstellings-commissie overpeinsde welke financieele maatregelen zij nemen kon.
De stad was als uitgestorven. Eindelijk vertrok ook de laatste vreemdeling. 't Was een parapluie-fabrikant, die geëxposeerd had en zijne expositie tot fabelachtige prijzen had uitverkocht.
Juffrouw Albers was doodziek: de Engelschman was reeds lang ver- | |
| |
trokken, haar als gedachtenis een onuitsprekelijken haat tegen cabinet-pudding achterlatend.
De eerzame weduwe was aan den rand des grafs. Moeraskoortsen sloopten haar deugdzaam ik, want de keuken waar zij, om de andere kamers te kunnen verhuren, zoo lang had gehuisd, was ongezond; een sousterrein, gedeeltelijk onder A.P.
Chrisje, hoewel zelf door catharrale aandoeningen bijna tot een geraamte uitgeteerd, verpleegde haar zuster liefderijk en als de arme zieke in wilde koortsvlagen ijlend riep:
- O! Blommers! O! beste brave Blommers! waarom heb ik je laten heengaan, och! was je nog maar mijn commesaal! zei ze troostend: - Ja Bet, wèl mocht je dat wenschen. 't Was een man als de Bank; dat komt er nu van als je 't onderste uit de kan wilt hebben.
Eindelijk bezweek ze, en toen 't arme slachtoffer der woningsnoodmanie ten grave was gedragen, schreef mijnheer Blommers uit oude kennisschap haar lijkrede in 't Morgenblad, besloot die met de aandoenlijke woorden:
...........................
- Zie zoo! zei meneer Blommers, terwijl hij zijn pen afwischte en Jaapje, den zettersjongen, riep om het laatste stuk kopij naar de zefterij te brengen.
– Zie zoo! daar kan ze het vooreerst wel meê doen. De hemel geve, dat het evenveel indruk op haar maakt als mijn eerste stuk.
..........................
..........................
Een dag of wat later zit Blommers kalm te ontbijten, als het bekende tikje van juffrouw Albers' knokkel op zijn kamerdeur hoorbaar wordt.
- Binnen!
- Morgen meneer Blommers, wèl gerust?
- Superber, dank u! Wat is er van uw dienst?
Juffrouw Albers ziet haar huurder glimlachend aan, kucht even en zegt, terwijl ze de kranten, die zijn feuilletons behelzen, van onder haar boezelaar te voorschijn haalt:
- U heeft 't wel wat al te erg gemaakt!
- Hoezoo juffrouw?
- Nou meneer, zoo ellendig zal 't toch wel niet wezen. Hè! mijn zuster en ik hebben er kippenvel van gekregen.
- Ei!
- Gunst meneer, ik ben er waratje van geschrokken, toen ik mijn naam zoo publiek in de krant las, dat 's niet mooi van u.... maar alles wel overwogen....
- Nu?
- Wou ik u verzoeken of u maar wil blijven wonen, mijn zuster is ook van opinie dat 't beter is om 't sicure voor 't onsicure te
| |
| |
nemen, - met u als huurder heb ik meer vastigheid; u is een stil, ordentelijk mensch en dus...
- Blijf ik wonen; accoord! maar als u er niets op tegen hebt juffrouw, zullen we nu een klein huurceeltje opmaken. - Enkel voor de vastigheid juffrouw!
- Zooals u wilt meneer. 't Is mij goed, maar doe me plezier en zet mijn naam en dien van Chrisje niet weer zoo publiek in de krant, de menschen zullen ons op straat aankijken, 'k geneer me er voor...
- O, juffrouw maak je daarover niet ongerust; de namen Albers, Chrisje, Betje en Blommers komen alléén in uw krant voor, - in de overige exemplaren staan andere namen.
Tot op heden begrijpt juffrouw Albers nog niet hoe dàt mogelijk is geweest, en daarom zegt ze altijd, als ze van meneer Blommers spreekt, met een zekeren eerbied:
- 't Is wonderlijk volk, die krantenschrijver; ze doen dingen waar je geen hoogte van kan krijgen - je moet er voorzichtig mee wezen!
|
|