Toen ik nog jong was
(1901)–Justus van Maurik– Auteursrecht onbekend
[pagina 298]
| |
Een bezoek bij Judels.Judels te huis op 86-jarigen leeftijd.
Daar zag ik hem nu, na zoovele jaren weer voor mij, maar als een gewoon sterveling, half oprijzend uit den mooien, hem op een zijner gedenkdagen geschonken fauteuil, mij de goed verzorgde hand toereikend, een glimlach op de lippen, en met zijn nog jeugdig krachtige oogen mij vriendelijk aanziende. 't Was me, alsof ik plotseling dertig jaren jonger werd, toen ik zijn stem - Judels had altijd voor mij een bizonder innemende stem - hoorde zeggen: - Wel, beste vrind! daar doe je héél goed aan, dat je me eens komt opzoeken - neem me niet kwalijk, dat ik je zoo huiselijk in mijn sjamberloekje ontvang, maar ik ben nou op een leeftijd, dat ik van mijn gemak houd - in zoo'n ding zit je zoo lekker, hè? Je kunt zoo prettig zitten babbelen, als je niet in pontificaal bent. | |
[pagina 299]
| |
Ik ben geheel en al tot je dispositie!.... een kleine, eigenaardige hoofdbuiging naar rechts en een handgebaar in de lucht, illustreerden zijn uiterst wellevende woorden. - Ik heb je briefje gelezen en... nogmaals dezelfde aardige gesticulatie. - Ik wil je alles van het Salon des Variétés vertellen en van me zelf, namelijk, wat ik er van weet. Niemand kent zich zelf, hè? Maar ik heb al zóó dikwijls over me zelf moeten spreken, dat ik waarachtig begin te gelooven, dat ik, nu mijn eerste kindsheid voorbij is - als 't Onze Lieve Heer blieft word ik dit jaar zes-en-tachtig - min of meer een oordeel over den tooneelspeler Judels kan vellen. Ik kan je ten minste van hem nog wel een en ander vertellen, wat een ander niet zoo weet. Ga nu daar over me zitten,... steek een sigaartje op; hier heb je zware en dat is middelsoort. Een mooi sigaartje, hè? 't Is een cadeautje op mijn laatsten verjaardag van - hij lachte allerleukst, hield het hoofd een beetje schuin en knipoogde guitig - van een vereerster. Ja! de vrouwtjes hebben me altijd nogal mogen lijden en, ‘franchement dit’ - ik heb ze ook - Judels lei, even 't hoofd buigend, de uitgespreide linkerhand op 't hart - in eere gehouden. Ik ben nooit bang geweest voor een lieve vrouw, heusch niet! Hij zuchtte, vroom de oogen ten hemel richtend, zachtjes 't hoofd schuddend: - Ja! er zal mij hiernamaals véél moeten worden vergeven, want ik heb veel liefgehad en... ik zie nóg allemachtig graag het meesterstuk der Schepping. Daar kun je niets aan doen, hè? - Dat ligt zoo in je temperament. In allen gevalle bewijst het voor je goeden smaak en in dit geval voor mijn jeugdig hart. Als ik zoo'n menigte, overheerlijke, lieve vrouwen zie, om me heen, overal, dan denk ik wel eens: - Kerel! 't is toch jammer, dat 'n mensch niet altijd twintig jaar blijft... En nu wou je weten, of het Salon des Variétés - mijn oude Salon weggaat? Geen kwestie van... een krantenpraatje, anders niet. Integendeel, 't is weer eens netjes opgeknapt en met Mei a.s. wordt het eerst recht een Salon des Variétés, want er komt een Variéteiten-gezelschap in spelen, onder leiding van Meneer Boas, den zoon van mijn vroegeren compagnon. Komedie wordt er voorloopig niet meer gespeeld. Ik ben er dezer dagen nog eens geweest bij Frank, die er kleine vaudevilles, | |
[pagina 300]
| |
en blijspelletjes opvoerde. - Kijk, m'n hart ging weer open, toen ik dacht aan vroeger tijden, toen ik daar zelf avond aan avond speelde. 't Is nu al drie-en-twintig jaar geleden, dat ik er mijn afscheid gaf, wat 'n tijd! - Je bent ook dikwijl bij me geweest, hè? - Dat zou ik meenen, meneer Judels - ik was een trouw bezoeker. U is de eerste acteur, dien ik gezien heb; als jongen van elf of twaalf jaar zag ik u in ‘de Schoolmeester’ en later in ‘de Barbier van Straatsburg’... Judels als ‘de Schoolmeester’.
- - Of de Frankforter loterij. Juist!... 't Was wel 'n aardig stukje, hè?... Ik speelde den Barbier en de ouwe van Biene - ook al dood nu - was de slotvoogd.... Och, was dat 't eerste stuk, wat je zag? - Ja! ik heb heel wat rollen vervuld daar op dat kleine tooneel: weet je wel, dat het nu al zeven-en-vijftig jaar geleden is, sedert ik dien salon oprichtte? Eerst speelde ik komedie in het Grand Salon op 't Rokin. Nu is Arti daar. Eigenlijk was ik niet voor 't theater bestemd, maar voor de muziek; 'k was violist en heb nog in 't orkest meegespeeld in den schouwburg van Jan Gras in de Elandsstraat. Als kind had ik wel 'ris komedie gespeeld in de Kinderkomedie onder directie van den ouden heer Bamberg - de vader van den bekenden komiek, die u ook wel heeft zien spelen. We gaven toen van die kleine vaudevilles, als: - Het kamertje van een waschmeisje - De mislukte serenade - De schoenlapper-rentenier en andere. Daardoor had ik liefhebberij in 't tooneelspelen gekregen. - Ik herinner me nog een aardig voorval uit dien tijd. Dat zal ik je eens even vertellen, ten minste, als ik je niet verveel. - Judels maakte weer een dier kleine hoffelijke bewegingen, die hem tot een tweede natuur zijn geworden. In zijn geheele doen en laten ligt nog iets van de beleefde vormelijkheid in taal en gestes, eigen aan menschen uit de tweede helft der vorige eeuw. - Maar, meneer Judels, hoe kunt u zoo iets vragen? | |
[pagina 301]
| |
- Dan zal 't me een eer en genoegen wezen, het u mee te deelen. - U moet dan weten, ik was nog een knaapie en we speelden onder directie van Bamberg in Noord-Brabant in het kamp van Strijen voor de officieren in de cantine. 't Was in de Belgische onlusten, weet u? Bamberg goochelde, wij voerden kleine stukjes op, stelden Tirolerzangers voor en zongen coupletten. Op een keer stonden we buiten voor de tent bij mekaar, de ouwe Bamberg, zijn zoon Eduard en ik. We keken naar de exercitiën. Daar kwam ineens Z.M. Willem II aanrijden; toen hij ons zag, hield hij zijn paard in en riep: - Dag, Bampie, hoe gaat het jongen, kun je ze hier nogal goed vermaken? Bamberg maakte netjes front, sloeg aan - wij ook natuurlijk - en antwoordde: - Om u te dienen. Ja Sire! - Nu, dat's goed! - Dag Bampie, hou je maar goed, jongen! en Z.M. reed verder. In 't jaar '30 speelden we in de cantonnementen en daar was 't erg aardig. Je begrijpt, 't was voor die lui een heele vervulling, als ze eens wat te zien en te hooren kregen. De Hertog van Saxen-Weimar, een aardige baas, mocht ons allemaal graag lijden. Hij had er zelfs pleizier in, om als Bamberg voor de officieren goochelde, compère te wezen. Dan werd 's morgens vroeg alles afgesproken, - b.v.b. Bamberg gaf hem een kaart onder zijn épaulet of een muntstuk in zijn zak en dan 's avonds tooverde hij die dingen weg en weer te voorschijn. Je begrijpt, algemeene verbazing, want niemand haalde 't in zijn hersens, dat Saxen-Weimar Bamberg's compère was. Ik heb als kind zelfs den grooten Andries Snoek concurrentie aangedaan, - wat zeg je dáárvan? - We speelden toevallig tegelijk - hij, onder directie van Hoedt en Bingley in het groote treurspel, wij... kleine vaudevilles; maar wij hadden het avond aan avond stampvol en bij Snoek kon je wel door de zaal schieten. 't Is altijd zóó geweest, en 't zal wel altijd zóó blijven ook, m'n beste meneer Van Maurik. Het gros van het publiek gaat uit om zich te amuseeren en maar een klein gedeelte waardeert de | |
[pagina 302]
| |
zoogenaamde groote kunst. Ik moet - neem me niet kwalijk, ‘chacun prèche pour sa paroisse’ - eens even protest aanteekenen, dat komiek-spelen géén groote kunst is. - Och, geloof me, er zit soms meer kunst in het vervullen van een klein humoristisch rolletje, dan in het opsnijen van gezwollen, brallende verzen... maar - Judels maakte half oprijzend van zijn stoel een buiging en met beide handen een wellevend gebaar - ik huldig elke richting en heb eerbied voor elk kunstenaar, die conscientieus werkt - alleen aan die tegenwoordige nonchalante manier van spelen heb ik een hekel. Met je rug naar 't publiek brabbelen, zoodat niemand je heelemaal verstaat - 't komt niet te pas! De toeschouwers zijn zoo beleefd, om je te komen zien en hooren - ergo moet je, als acteur, de contra-beleefdheid hebben, om je verstaanbaar te maken, en je niet voor liefhebberij van achteren
Judels als Jacques Bonhomme in ‘de Bloemenverkoopster’.
laten bekijken - dat's toch logisch, hè? Ik ben eigenlijk door een toeval voor goed aan het tooneel gekomen, wil je hooren, hoe? - Graag! - Best, maar als ik je verveel, dan steek je je vinger op, hoor! - Ik wil niet, dat je later zegt, die ouwe Judels is een praatvaar... Enfin! ik speelde destijds viool, dàn hier, dàn daar, en ik dacht niet aan komedie, maar wàt gebeurde? - In het Grand-Salon op 't Rokin werd Zondagsavonds gespeeld onder directie van een zekeren Duport, en op een keer zouden ze daar geven: De Bloedzuigers of de minne-handel in de apotheek. Bamberg die gewoonlijk de rol van Tobias, den apothekers-bediende speelde, werd plotseling verhinderd en daarom kwam Keesing, de regisseur, op hooge beenen naar me toe en zei: - Judels, jij moet ons uit den brand helpen. Jij kent dat rolletje nog van vroeger uit de kinderkomedie; spring jij nou in voor Bamberg, dan zijn wij uit den brand. Ik had er weinig trek in, want de rest van Duport's troep | |
[pagina 303]
| |
was minnetjes, een akelig duf zoodje, maar ik liet me bepraten. Ik kende trouwens Tobias als m'n zak en ik had hem bovendien uitstekend zien doen door den ouden Roseveldt. Ik nam dus aan, en wil ik je nou ereis rondweg zeggen, waarom? Omdat ik er vier gulden per avond voor kreeg. In die dagenN. Judels.
was vier gulden voor mij een schat, want ik was toen al getrouwd met een dochter van den costumier Saqui. - Ja! ik ben er vroeg bij geweest. Op m'n één-en-twintigste jaar, en zoo'n min, tenger klein kereltje was ik, dat ze, toen ik op 't Stadhuis kwam, om te trouwen, hartelijk lachten, want m'n vrouw was een knappe, bizonder forsche, dikke vrouw. - Ze zagen me niet voor vol aan; later hebben we toch drie flinke, gezonde kindertjes gekregen. We konden vrij goed rondkomen. Ik verdiende aardig met mijn viool, maar mijn vrouw een massa meer met hoedenmaken... en daarom vond ik vier gulden per avond vermeerdering van mijn verdiensten heel erg pleizierig! Ik speelde dus Tobias en had - zonder onbescheiden te wezen, durf ik het zeggen - een schitterend succès. Ik werd voor goed geëngageerd. Zóó ben ik bij Duport gebleven. De zaken marcheerden best. Eerst speelden we alléén Zondags, toen ook Dinsdags en Donderdags en eindelijk alle avonden in het Nieuwe Salon, dat Duport in den Nes had laten bouwen. Vroeger was er een suikerbakkerij in geweest. 't Was een aardig zaaltje, en er is heel wat geld in dat kleine ding verdiend. De artisten werden voor acht maanden geëngageerd tegen, voor dien tijd, voldoende appointementen... maar vier maanden niets doen en niets verdienen, beviel ons toch niet. Daarom besloten wij, Boas, van Biene en ik, een flinke tent te huren en er mee op de kermissen te gaan. Ah, menéér! dat was een goeie coup; we hadden enorm succès. In de provinciën raakten we al gauw zóó erg in de mode, dat | |
[pagina 304]
| |
een kermis niet compleet was, zonder onze tent. Je hadt eenvoudig géén kermis gehouden, als je niet bij Judels was geweest. Daar in de Provincie heb ik eigenlijk mijn reputatie gemaakt. - Ze zwoeren er bij Judels. - Acht jaren lang hebben we zoo de kermissen afgereisd. - Hè! dat was me een tijd!... Judels kuste gracieuselijk zijn vingertoppen. - 'n Hee-eerlijke tijd!! 'n Gouden tijd! We verdienden geld als water. Dat begon de jonge Duport - de ouwe heer was inmiddels gestorven - ook te begrijpen en meteen, dat ie dat geld zelf wel verdienen kon doorJudels als Doris Knoopenschaar in ‘Een Bankbiljet van 1000 gulden’.
de artisten niet voor acht, maar voor twaalf maanden te engageeren en dan met hen de kermissen te bezoeken. Maar wij waren ook niet van gisteren; we snapten zijn idee en zeien eenparig: Merci!’ We bleven trouw bij mekaar en dit hinderde Duport geweldig. Ik heb dien Duport nooit erg graag mogen lijen, hij was lang zoo joviaal niet als zijn vader en een boel arroganter. 't Was een gewezen sergeant bij de lanciers, dat kon je aan alles bij hem merken, hij had weinig opvoeding genoten, maar hij was glad genoeg. En toch weer niet glad genoeg om zijn eigen belang te begrijpen, want hij had mijn voorstel, om samen te doen, moeten aannemen. De heer Judels stond op van zijn stoel en spéélde nu letterlijk het volgende, omdat blijkbaar de herinnering hem te machtig werd; hij deed een paar stappen door de kamer en zei: - 't heugt me nog als gisteren... Toen, alsof hij tegenover iemand stond: - Meneer Duport! u wil de zomerreizen óók aan u nemen.... met den rechtervoorvinger tikte Judels op zijn borst. - Dat is mijn créatie, dat is mijn affaire. Ik heb ze in het leven geroepen en het succès, dat ze hebben, is het mijne! Welnu, als u ze hebben wil, laten we dan de handen inéénslaan; ik ben lang genoeg uw meesterknecht geweest, door mij is uw zaak geworden, wat ze is. Wat dunkt u, als we er nu de firma Duport en Judels van maakten?... | |
[pagina 305]
| |
Ik had schik in den krassen, ouden heer. 't Was, alsof ik hem weer in zijn Salon op de planken zag. Vooral toen hij met gekrenkte trots en een traan in zijn stem er op liet volgen: - En wat denk je, dat Duport antwoordde? Alleen dit! Zwijgend, stijf-rechtop met achteruit getrokken schouders typeerde de zes-en-tachtigjarige acteur eensklaps de stoere gestalte van den ex-sergeant der lanciers. 't Was werkelijk een geheel ander man op dat oogenblik. Met afgemeten stappen deed hij in die houding eenige passen voorwaarts, draaide zich toen half om en wierp mij van hoofd tot voeten een diep verachtelijken blik toe, zijn bewegelijk gezicht in een starre plooi, zijn lippen smadelijk omlaag trekkend. - Zie je, meneer! Zóó deed Duport.... Hij liet me gewoon staan...mij, die hem de ouwe Rus, die hij iedere week op zij lag, hielp verdienen. Ik werd helsch door dat gemeene affront en ik zei: - De duivel mag voor mijn part met jou spelen! 't Was een kras besluit, maar ik kon niet anders. 'k Mocht denJudels in ‘Het kamertje van een waschmeisje’.
man met geen gezicht meer zien. Ik liet er een engagement van veertig gulden 's weeks voor in den steek. Je deed toen meer met veertig gulden, dan nu met tachtig! Maar 't geluk was met me. Kort daarop ontmoette ik in een koffiehuis 'n zekeren meneer Feije, timmerman en makelaar. We spraken samen over Duport en allerlei, de zaken betreffende, en 't eind van de historie was, dat ik korten tijd daarna in de Amstelstraat door Feije een Variété-Salon liet bouwen, nog grooter dan die van Duport. Ik had gauw een goed troepje bij mekaar en we speelden er jaren lang, avond aan avond, voor volle zalen; voor 75 cents in vertering. 't Was een goeie tijd toen; de menschen kwamen graag bij ons. 't Was ‘de uitgang’ voor de Amsterdammers en voor de buitenlui. Ze amuseerden zich best en kregen | |
[pagina 306]
| |
goeie consumptie. Ja! dáár zorgden we voor. Ze zouden toch wel niet hard zijn weggeloopen, al hadden we minder kwaliteit gegeven, want in de heele Amstelstraat en op de Botermarkt hadt je destijds niet anders dan een paar ordinaire kroegen. Dat het publiek bij z'n entrée vertering kreeg, was dus bepaald noodig. 'n Mensch zit niet graag een heelen avond op een droogje! Duport was niet verlegen, toen hij z'n troep kwijtraakte. Hij sloot dadelijk engagementen met Mevr. Kleine, met Barbiers, Eduard Bamberg, Vink, Jaqui, Morin en anderen, en hij had 't ook vol. De menschen gingen veel uit in die dagen. In den beginne hadden we nog al wat te vechten tegen de concurrentie van Duport, en als we toen de kermissen niet hadden gehad, waren we er nooit gekomen - maar dáár waren we een ieder de baas. Te Amsterdam maakten we eerst geen winst, later kwam de loop er in en we hadden allebei een beste zaak - maar eindelijk verdween het Salon van Duport en ‘Boas en Judels’ bleef bestaan. Ja, ja! we hebben goeie krachten in ons Salonnetje gehad. Suze Sablairolles, Morin, Louis Bouwmeester, Victor Driessens, Bigot, Poolman, Mevr. Corijn, Doortje Frenkel - ik kan me nog niet wennen, om Mevr. Mann te zeggen. - Enfin, de meeste goeie acteurs en actrices hebben hun voeten op ons tooneeltje gehad. 't Was klein, maar we hebben er wonderen op verricht, we durfden alles aan. ‘De reis naar Berlijn in tachtig uren’ is een van de laatste dingen, waarin ik coupletten heb gezongen. Je kunt gerust zeggen, meneer, in Het Salon des Variétés van Boas en Judels heeft men alle genres gezien - eerst onze vaudevilles, drama's en comédies - toen Operettes, o.a. ‘'t Leven te Parijs,’ ‘La belle Hélêne,’ etc., later zelfs moderne kunst van Ibsen, Hauptmann, Björnson, Sudermann en anderen. 't Was zoo'n geschikt zaaltje voor zulke probeer-voorstellingen, omdat het zoo gauw gevuld scheen; dat doet zoo goed, hè, voor zulke aparte dingen? Als zoo'n nieuwigheid niet pakt in een groot theater, zit je dadelijk zoo erg in de leegte. Ik heb heel wat tooneelkunstenaars gezien en wederkeerig zij mij. Judels was bij iedereen bekend. Als ik speelde, zag ik altijd collega's in m'n zaaltje; ze mochten me nog al - ik gaf ze soms een opvroo- | |
[pagina 307]
| |
lijking, dat hebben alle menschen brood-noodig op zijn tijd. Ik heb veel van andere collega's geleerd en zij ook weer van mij; zoo help je mekaar, zonder dat je 't zelf weet. Vroeger was 't vak van acteur dikwijls een bijbaantje en oefende zoo'n artist voor zijn brood iets anders uit. De bekende Toon Vierig was gistkoopersknecht, later in een wijnpakhuis; Verkerk was blikslager, een ander kapper, een derde kleerenmaker of winkelier. Ja, er is zelfs eenmaal een acteur geweest, die tegelijk aanspreker was, nl. Jan Reichard, die in het huis ten Bosch speelde. - Dus in den Haag, meneer Judels, maar neem me niet kwalijk, kan dat niet een abuis wezen? In dat Paleis was meen ik toch geen.... - Pardon, waarde heer, laat me de eer hebben, u te verklaren, dat u je vergist. Ik spreek niet van den Haag, maar van een theater dat hier te Amsterdam stond op 't Weesperveld, dat is nu de Kerkstraat, dicht bij de Weesperstraat, dáár, waar vroeger de Fransche manège stond. Nu is er, geloof ik, een melkinrichting van Vereenigde-Veehouders in. Er was een boscage voor de deur, daarom noemde men het 't Huis ten Bosch - 'n nette zaal, keurig ingericht met balcon en loges, ruim en goed -- en er werd heel aardig gespeeld. In die dagen was daar een acteur, een zekere Ebeling, die in gestadige onmin met z'n lieve vrouw leefde,... Ja, schrijf maar gerust op, wat ik je zeg, 't is allemaal historisch... en daardoor gebeurde het meermalen, dat hij er een borrel op zette, met een baloorigen kop de deur uitliep en een dag of veertien onder water bleef, zoodat zijn vrouw niet wist, waar hij zat. Op een mooien morgen kwam men haar vertellen, dat haar man, die weer met verlof was gegaan, uit den Amstel was opgehaald, reeds in staat van ontbinding. Het lijk was herkend aan een bizonder soort manteljas; een witte ‘Garrick’, die Ebeling altijd droeg. Zij naar het politiebureau! - Jawel, hij was 't! Ze zag al van verre aan de jas, ‘dat 't haar beste man was.’ Ze was heel erg bedroefd voor de wereld, maar innerlijk, was ze blij, dat ze hem zoo gemakkelijk kwijt werd. Jan Reichard nam aan, om hem, als collega, voor een koopje te begraven. De overige acteurs van het Huis ten Bosch bewezen | |
[pagina 308]
| |
hem de laatste eer, en de weduwe was niet ontroostbaar, totdat, ongeveer drie weken na de begrafenis, een witte ‘Garrick’ in Juffrouw Ebeling's café binnenkwam. En in die ‘Garrick’ zat haar man - springlevend hoor! Zij kreeg de koorts op 't lijf van schrik en hij dronk zich een stuk in van blijdschap, dat hij weer gezellig bij zijn wijfje was. De collega's, die Ebeling's begrafenis hadden bijgewoond, keken leelijk op hun neus en hielden de juffrouw voor 't lapje, door haar permanent ‘de weduwe’ te noemen. Ximénes, een van de acteurs, een eeuwig aardige, handige kop, maakte dadelijk een kluchtspel met zang: ‘De begrafenis bij vergissing,’ waarin Jan Reichard de persoon van Ebeling voorstelde. 't Stukje had succès, 't publiek amuseerde er zich dol mede, maar Ebeling en z'n vrouw, die nu weer één lijn trokken, waren woedend. Ebeling naar een advocaat! Hij diende een aanklacht tegen Reichardt en Ximénes in wegens hoon, beleediging en smaad. Op den dag, dat ze samen voor den rechter zouden komen, ontmoetten zij elkaar voor 't Paleis van Justitie. Reichard begon in eens zóó hartelijk te lachen, dat Ebeling, die au fond een goeie vent was en erg goedlachs, er door aangestoken werd. Ximénes liep op hem toe, stak zijn hand uit en zei: - Kerel, collega! moeten wij, die zooveel jaren goeie vrinden geweest zijn, nu zóó tegenover mekaar komen te staan? Wat 'n dwaasheid! Weet je wat? Trek je aanklacht in, 't geval leit er nu toch eenmaal toe. Wees verstandig, en blijf niet langer boos. Er zit toch eigenlijk geen beleediging voor je in - integendeel, je kunt er nog een aardig extraatje mee verdienen! Speel zelf mee voor je eigen persoon, dan staat Reichard zijn rol wel af, niet waar, Jan! Waarachtig, graag! - zei Reichardt - dan neem ik den aanspreker. Kom, Ebeling, wees verstandig, sla toe! - We annonceeren, dat jijzelf voor jezelf meespeelt en we maken een hoop geld, dàt zul je zien! Ebeling, die graag ruim in de duiten zat, krabde 'ris even achter z'n ooren, begon toen smakelijk mee te lachen en zei eindelijk: - Top, jongens! ik doe mee; maar je stuurt een doorloopend vrijbiljet aan m'n wijf. | |
[pagina 309]
| |
Een paar avonden later trad de doodgewaande zelf op. Juffrouw Ebeling zat vooraan in de komedie, maar ze keek zoo nijdig als een spin, want ze wist vooruit, dat, als haar heer gemaal wat extra's verdiende, hij er ook extra lang en aanhoudend van door ging. Ze hebben goud verdiend met dat voddige stukje.... Och, 't was in dien ouden tijd wel aardig. De collega's waren misschien wat eenvoudiger en minder goed onderwezen dan nu, maar ze hadden meer voeling met 't publiek en meer pleizier onder elkaar. Ik zelf ben ook eens aardig te pakken genomen door Van Biene - dat zou je niet aan hem gezegd hebben, maar dat kleine, dikke ventje met z'n strakke gezicht, kon je soms heel leuk er tusschen nemen.... maar misschien verveel ik u? Ik zit erg op m'n praatstoel, dat weet ik zelf wel, maar als ik iemand ontmoet, zooals u - weer een kleine hoffelijke handbeweging en hoofdknik - die zoo vol belangstelling luistert, dan komen de herinneringen als van zelf in je op. 't Was te Deventer; de schouwburg stond vlak tegenover 't politiebureau en dat heeft Van Biene zeker op dien inval gebracht. We speelden: ‘Het kabaal in den schouwburg’ - Ik had de rol van het ouwe heertje, dat in het publiek zit en eensklaps tegen de acteurs begint te spreken. Nu had Van Biene vóór het scherm opging, den dienstdoenden politie-agent apart genomen en gezegd: - Vrindlief, zie je dat ouwe heertje daar op de derde bank? Ja! nou, hou hem dan goed in 't oog, want hij maakt elken avond kabaal en herrie; dat kunnen we hier niet hebben, dat begrijp je wel! - Accoord, meneer! - zei de diender en bleef dicht in mijn nabijheid, zonder dat ik er in 't minst erg in had. Eindelijk was was het zoo ver, dat ik mijn rol moest zeggen en toen ik opstond en begon te spreken was de diender dadelijk bij de hand en zei: - Hol oe gemak, meneer! Geen herrie of molest, astoebliêf! Ik hoorde in eens de barre stem van den agent. - Judels speelde weer - hij vervolgde: - Die is goed, dacht ik, dat's een leuke truc van de regie. Ze hebben een echten diender, en ik ging kalm door met spelen... Judels acteerde dit gedeelte zóó, dat ik het geval als 't ware zág gebeuren. | |
[pagina 310]
| |
- Ik waarschuw oe, meneer; a' j'oe gemak niet holden kunt, goa je noar 't bureau! Ik ging natuurlijk door, en zei zachtjes tot den diender: - Heel goed, vrind, best! Je doet 't volmaakt, maar nu is 't wèlletjes, laat me nu maar uitpraten... - Nee, verèchtig niet! oe moel holden, of... er uut!... Toen ik weer: - zachtjes natuurlijk - Zeg, maak nou geen chijntjes,Ga naar voetnoot1) ik moet doorspreken, en ik zei verder m'n rol. - En noe hè 'k er genôg van, heur ie? En, eer ik goed wist, wat me gebeurde, had de vent me bij m'n kraag en duwde me de deur uit naar de overzij in 't politiebureau!!! Daar kwam Van Biene me lachend verlossen en vertelde aan den dienstdoenden inspecteur, hoe de vork in den steel zat. - We kregen allebei een zuur gezicht en een klein standje, omdat we de politie te pakken hadden genomen. Goddank, kwam ik nog net bijtijds op de planken terug, want ze zaten dáár al mooi in den brand. Ze begrepen er niets van en ‘'t tooneel’Ga naar voetnoot2) stond. De volgende avonden wouen we 't graag weer zoo hebben - maar daar was de commissaris niet voor te vinden, dat snap je! Ik moet nòg lachen, als ik aan die scène denk... Judels' gezicht klaarde heelemaal op, 't scheen als verjongd, terwijl hij hartelijk lachend zijn verhaal besloot met te zeggen: - Zoo waarachtig als ik hier voor je zit, 't is de eenige keer, dat ik in handen van de politie ben geweest! Ik keek met verwondering den ouden heer aan en dacht: Er zullen toch niet veel menschen zijn, die, na een zooveel bewogen leven, op zóó hoogen leeftijd zóó helder en frisch kunnen denken en vertellen. 't Is, of de jaren aan Judels zijn voorbijgegleden, zonder hem veel ouder te maken. Zijn geheele verschijning, vooral wanneer hij gekleed is, heeft iets jeugdigs behouden - daartoe draagt ook zijn altijd buitengewoon goed verzorgd toilet veel bij, en wanneer men hem tegenkomt, steeds in keurig wandelcostuum of | |
[pagina 311]
| |
gekleede jas, den hoogen hoed een klein beetje cadé op 't hoofd, netjes geganteerd met een parapluie onder den arm, of een wandelstok in de hand, zal men hem hoogstens voor een stevigen zestiger houden. De vraag kwam mij over de lippen: - Meneer Judels, wat heeft u toch wel gedaan, welk geheim bezit u, waardoor u zoo jeugdig is gebleven? - M'n lieve vrind! zei hij kalmpjes lachend: - Ik heb nietsJudels op tachtigjarigen leeftijd.
bizonders gedaan; ik heb mijn natje en droogje op zijn tijd gebruikt; 'k heb genoten, wat er te genieten viel en ik heb me in niets hoegenaamd gegèneerd; zelfs nu nóg gebruik ik mijn résédatje, 's middags vóór den eten, en 's avonds mijn Bolsjes of wat mijn hart me ingeeft. Maar ik heb me - en misschien heeft dit me jong gehouden - de aardsche zaken nooit te erg aangetrokken; ik heb altijd gedacht: 't zal wel weer losloopen. Enfin, ik heb niet te klagen gehad, hè? Acteur schijnt toch geen ongezond vak te wezen, - zeker doordat je geregeld allerlei nieuwe émoties hebt. Als ik zoo eens rondom me kijk, zie ik wel meestal nieuwe gezichten, daaraan merk ik, dat ik niet van gisteren ben; maar er leven toch nog veel collega's van me, die ook niet in de wieg zijn gesmoord. Strelitski in de tachtig, Veltman drie-en-tachtig, Heesbeen ook van dien leeftijd. Bamberg is nu pas dood, die was van mijn ouderdom, en zoo zijn er nog meer. Och, ik ben nu ook den langsten tijd hier geweest, en als ik heenga zullen er nog lui zijn, die zeggen: - Wel, wel! is Judels dood! Och, dien heb ik voor vijf-en-twintig jaar wel eris zien spelen! Zie je, meneer, dat is dan alles, wat ze van je | |
[pagina 312]
| |
zeggen! En een jaar of wat later spreekt niemand meer over je. Tooneelspelen is een heel goed, een eervol, een mooi, een pleizierig vak zelfs, zoolang je op de planken bent - maar later ben je machtig gauw onverbiddelijk vergeten. Als u - God laat je nog jaren gezond en frisch - eenmaal dood is, zullen nog vijftig en meer jaren daarna, de menschen weten, dat je bestaan hebt, want je boeken blijven. Iedereen weet nu nog, dat er een Mozart, een Weber bestond, dat Jacob van Lennep en Hofdijk er geweest zijn, want hun muziek, hun gedichten en schrifturen doen hen in herinnering blijven - maar een acteur? Hij is feitelijk dood, zoodra hij niet meer op de planken staat. Ik heb me niet te beklagen, want de menschen zijn nòg heel lief en vriendelijk voor me, maar vraag eens aan uw zoons of dochters naar mij? Die zullen zeggen: - Hm! ja! ik heb wel eens van zoo iemand hooren spreken;.. dat moet nogal een aardige komiek zijn geweest! Maar dat's dan ook alles, en later zelfs, weet niemand meer dat Judels er was! Meneer van Maurik, ik vind het allemachtig pleizierig, dat je me in je boek op sleeptouw neemt, misschien ontrukt u me aan de vergetelheid. Ik ga nog wel niet heen, ten minste ik heb nog geen bepaalde plannen, maar in alle gevallen is 't me toch een aangenaam denkbeeld. |
|