Toen ik nog jong was
(1901)–Justus van Maurik– Auteursrecht onbekend
[pagina 258]
| |
Vermakelijkheden.Wat zijn de Amsterdammers saaie, taaie knullen tegenwoordig; dan waren ze toch anders, toen ik nog jong was!... beweerde onlangs neef Hansen, een oude dokter uit de provincie, vroeger vol jool en grappen, nu wat jichtig, en dus niet al te geschikt meer om kromme sprongen te maken. Zijn dik rond buikje en zijn min of meer framboosachtige neus hebben hem - dat zegt hij zelf - een aardig duitje gekost en zijn kalen schedel, waarover hij onder 't praten voortdurend wrijft met zijn dikke, vleezige vingers, als wilde hij hem nog glimmender poetsen, dan hij reeds is, had hij al op zijn twee-en-dertigste jaar. - Ja, beste jongen!... zei hij, even zuchtend - dat kale knikkertje heb ik al vroeg gekregen, daar hebben de lieve vrouwtjes schuld aan. Ik vrijde er al altijd zoo'n stuk of wat te gelijk, snap je? Dan trok de ééne de grijze haartjes uit men krullebol, uit liefde, en een ander uit jaloezie de zwarte! Ik ben altijd een groot bewonderaar geweest van de vergelijkende anatomie der schoone sexe, want alleen door vergelijkende studie kun je ten slotte een juiste diagnose maken - en zoodoende kwam ik tot de overtuging, dat geen vrouw geschikt voor mij was en dat ik voor het sacrement des huwelijks niet deugde. Ik ben dus altijd nog ‘à prendre,’ maar intusschen blijf ik me zooveel mogelijk wijden aan de geneugten des levens! | |
[pagina 259]
| |
Ik ben in jaren niet te Amsterdam geweest en nu kreeg ik opeens lust om me er weer eens goed te amuseeren, maar jawel, compliment... en dat er niets van komt! Heusch! Amsterdam valt me schrikkelijk tegen. Ik weet niet, hoe ik 't uitdrukken moet, maar die jolige pretplaatsen, die echte vermakelijkheden van vroeger heb jelui niet meer. Jawel, je kuntHet Salon des Variétés van Boas en Judels.
naar de Schouwburgen gaan; 't Nederlandsch Tooneel, de Opera, Carré, zijn mooi, fijn, alles wat je wil, maar toch zoo'n boel ongezelliger dan vroeger; voor mij te deftig, snap je? Jelui concerten in het Concertgebouw, prachtig, keurig, in de mode, chic! Alles, wat je maar wilt - en toch niet zóó... hm!... ik weet niet, hoe ik 't noemen moet, niet zoo als vroeger, b.v. in het Park. Wat was dat een mooie gelegenheid! Pret, jool, zooals wij, toen we nog studentjes waren, hier hadden, zijn, geloof ik, uit de wereld gefietst; de jongelui zullen nu misschien een greintje braver en ontwikkelder wezen dan in mijn tijd maar... droog als gort! Ze hebben geen dansbeenen meer, sedert ze ‘trappen.’ | |
[pagina 260]
| |
Misschien ligt het ook wel aan de vermakelijkheden zelf. Waar vindt je b.v.b. nú zoo'n plekje als Het Salon des Variétés van Boas en Judels; altijd vond je er kennissen - en dan... voor vijf-en-zeventig cents in vertering! Daarvoor zag je, blikslagers! aardig comedie spelen? Je zat er als 't ware huiselijk bij elkaar. Zelfs in het groote Paleis voor Volksvlijt ontbrak die eigenaardige gezelligheid niet. De gewone middag- en avondconcerten waren altijd goed bezocht - vooral de klassieke avonden. Nou ja! dat was voor mij te zware kost, ik amuseerde me beter met de balletten. Waar zie je tegenwoordig een ballet of arlequinade? Nergens! Wat waren die in 't Paleis mooi, wat 'n décors van J. Ed. de Vries en Grootveld, en wat 'n goed ‘corps de ballet!’ Ik heb menig plezierig uurtje in 't Paleis van Volkspret doorgebracht - de vlijt was er nooit goed in. Ben je vroeger wel eens in Frascati geweest? Wat was 't daar allemachtig plezierig, vooral in kermistijd, als ze die zaal in een Chineeschen, Turkschen of Italiaanschen lusthof metamorphoseerden. Je vond er het uitstekende orchest van Stumpff, mooie verlichting, een Eau-de-cologne-fontein, goeie consumptie, en... alweer diezelfde gezelligheid. Alles is tegenwoordig grooter, grootscher toegegeven! Maar tegelijk ook deftiger, saaier. Je bent nergens meer zoo ‘uit’ als vroeger, terwijl je je er toch ‘thuis’ voelde. Dat klinkt als een paradox hè? - Maar toch drukt het precies uit, wat ik bedoel. Daar heb je bijvoorbeeld die Bal-masqués in Frascati - hum! - Neef grinnikte van pleizierige herinnering en kuste zijn vingertoppen. - Kerel, wat heb ik me dáár wel geamuseerd; wat zag je daar aardige scènes. Nu geven ze af en toe zoo'n ‘Féte de Nuit’ in 't Paleis voor Volksvlijt; ik ben er ééns uit curiositeit heen geweest, maar 't was je ‘dàt’ niet hoor! Mooie zaal, goeie muziek maar geen jool, geen pret, geen lieve meisjes, die zoo aanminnig naar je keken, zooals vroeger; een dooie boel, eigenlijk een rommel. Er liepen zelfs lui met winterjassen aan, dames uit de Pijp, sommige met manteltjes, en met uitgestreken gezichten, bang om te lachen, enkele heeren droegen witte dassen en zwarte rokken | |
[pagina 261]
| |
en keken alsof ze op 't punt stonden te gaan collecteeren in een namiddagbeurt! Ik heb niet één gecostumeerden heer gezien. Och, wat was dat vroeger anders. Ik herinner me nog, dat we met een heel clubje lui naar zoo'n bal-masqué in Frascati gingen, de een zag er nog maller uit dan de ander - ik had b.v.b. een wit aansprekerspak aan en je oom Daniël was een acrobaat, die met gewichten werkte. 't Was goddelijk! Hij met z'n dikke corpus in een tricot! - Iedereen ging er heen in die dagen. 't Was er lang zoo onfatsoenlijk niet als tegenwoordig, nu ze er koffie en tabak veilen. Ik heb er een zot geval bijgewoond dien avond; verbeel je, daar komt iemand binnen in een wit-linnen kokspak heelemaal vol geplakt met bitterkoekjes, op 't hoofd een groote bitterkoek als hoed, en voor zijn lijf een soort van mars vol bitterkoekjes. Op zijn rug hing een gedrukte kaart:
afblijven dames! - ik presenteer wel!
Algemeene pret toen die wandelende bitterkoek binnenkwam. In een oogenblik had ie zijn heelen voorraad weggepresenteerd en toen begonnen de Pierrettes, Debardeuses, en alle andere engeltjes van hem te snoepen. Bij de eerste beste quadrille danste hij een tamelijk losse ‘cavalier seul’ en rolde bij ongeluk op den grond. In een oogenblik vielen de dames op hem aan en plukten hem heelemaal kaal, zelfs zijn hoed werd aan gruizelementen gegooid en opgepeuzeld. Met een: ‘lang zal ie leven in gloria!’ en ‘Hoera, voor den bitterkoekiesman!’ werd hij een paar maal de zaal rondgedragen, en verdween daarna in de menigte. Een paar uur later maakten de dames queue in de gang voor een deur, die van binnen met een haakje gesloten was. Ze keken allemaal benauwd, nijdig als spinnen en riepen om strijd: - Waar is nou die kerel? - die satansche bitterkoekiesman! Als we 'm krijgen, zal ie een goeie hebben! - en dergelijke liefelijkheden meer.... Wat zal die schelm een plezier gehad hebben, want natuurlijk was hij aanwezig in een ander costuum. 't Gaf een heele consternatie, dat snap je, en den volgenden dag bleek door 't onderzoek van een paar bitterkoekjes, die | |
[pagina 262]
| |
bewaard waren geworden, dat ze een flinke dosis jalappe bevatten. Zie je, dat was om den drommel geen fijne, beschaafde grap - maar leuk gevonden was ie toch! Weet je wat me opvalt? Er is hier geen enkele zaal meer, waar de burgerij af en toe een dansje maken kan. Vroeger had je in 't lokaal De Steenen Molen, ongeveer waar nu de Sarphatikade is, een fatsoenlijke gelegenheid om je beentjes van de vloer te doen. Zaterdags- en Zondagsavonds ging het er wel eens wat roezemoezig toe, maar ‘gemeen’ was 't er niet, trouwens in dien tijd schenen de lui 't niet zoo nauw te nemen, wie er kwam. Iedereen ging er eens een kijkje nemen - nu gaan de menschen als ze te Parijs komen naar Le Moulin Rouge. Hum! - dáár durven ze wèl heen - al dansen ze er dat een dragonder er van blozen zou -, maar in hun eigen stad moeten ze braaf blijven, ten minste den schijn van braafheid en soliditeit bewaren. Ben je wel eens op De Zeepzaal geweest in de Rozenboomsteeg? Tegenwoordig is het groote meubelmagazijn van de firma Jansen op die plek. Dat was ook een danszaal, waar Jan en alleman kwam. Ze was laag van verdieping maar groot van oppervlak, 't kon er smoorheet zijn als 't vol werd, en dat was meestal 't geval. De kellner was meteen kassier en dansmeester, leuk hè? Hij kommandeerde de quadrille b.v. zóó: ‘Asjeblieft, dames en heeren, de Francaise! - eerst geld voor de muziek asjeblieft, vijf cents per persoon! Had hij het geld opgehaald, dan gaf hij een wenk: de trompet, de viool, de fluit en de piano begonnen te spelen, en hij trad in functie: - La Pastourelle!.... En avant deux.... la dame reste au millieu... Annéme, asjeblieft!... twee warme punsch? Dadelijk!... Een slappe grog van cognak met 'n schijfje? Subiet meneer!... broodje met zalm... direct! - En avant trois!... Tusschen de dansers door holde hij heen en weêr van-en-naar 't buffet of de bestellers, intusschen de Française regelend. - Cavalier seul! - twee punch. Dat's zestig centen - accoord, dank u... Grand chaine!... 't Was bepaald een eenig type, die ‘Jan’ - 't woord kellner was toen nog niet zoo in de mode - want als het noodig was trad hij ook op als ‘uitsmijter’... Kerel! die Zeepzaal had zoo'n | |
[pagina 263]
| |
prachtige steile trap. Voor beerenleiders om van te watertanden; ik geloof dat er geen deurwaarder ooit zoo stoutmoedig is geweest haar op te klauteren. 't Rook in die zaal bovendien altijd naar stokvisch, want er vlak over woonde handelaren in dat artikel. Buiten op 't Steenpad had je ‘de Keizerskroon’, daar werd Zaterdags- en Zondagsavonds ook gedanst, in een flinke zaal, door goed burgerpubliek - je betaalde daar trouwens ook 25 cent entrée, De Nederlanden, ook een balzaal met een mooie tuin, schop, wip, mallemolen enz. Moet je nu niet toegeven dat de menschen hier droger, saaier zijn geworden? En zoo is 't met andere amusementen ook; geen leuke volks-theaters meer - waar je als 't ware meêspelen kon; geen kermis meer... ik zeg je beste jongen, Amsterdam is grooter, veel grooter, maar tegelijk vervelender geworden. Je herinnert je de kermis toch nog wel, hè? Die leuke, lollige, Amsterdamsche kermis? ........................
***
Ik zie op eens de Kermis te Amsterdam, woelig en druk, weer voor me. Joligheid en plezier zwaaien haar scepter in de Amstelstad. Op de beurs trommelt, toetert en joelt de jeugd naar hartelust. - Je kan ze reeël ruiken, meneer! - zegt de beursopzichter. Als ze de beurs af zijn, hangt de lucht van die lieve kindertjes nog uren lang tusschen de pilaren. 't Is 'n oud gebruik, maar een penitentie voor de buurt, want hooren en zien vergaan je. Daar zie ik de Botermarkt! Rembrandt is er nog niet te midden van een geurigen bloementuin; hij staat nog op 't Kaaspleintje naar de Heerengracht te kijken en Thorbecke moet nog komen. Het oude Waaggebouw bestaat nog en herbergt 't politiebureau. De markt zelf, waar anders allerlei kraampjes met koopwaar en de echte boekenstalletjes staan, is nu ingenomen door een menigte spellen, schiet-salons en tenten, oliekoeken- en zuurkramen, Turksche schommels en draaimolens. Tegenover de Halvemaansteeg waar in ‘De Halve Maan’ gedanst wordt, in eer en deugd, staat: De Geest Maju! daar | |
[pagina 264]
| |
worden ‘Spectres Impalpables’ vertoond en voortdurend is het stikvol in de telkens duister wordende tent. Al zouden de kermis-vrijsters en vrijers er ook niet ingaan om de waarlijk fantastische voorstellingen, het vooruitzicht om elkaar in 't donker even een zoentje te kunnen ontstelen, is op zich zelf reeds aantrekkelijk genoeg. De Botermarkt (thans Rembrandtsplein) te Amsterdam.
Midden op de markt staat de bekende firma Blanus met haar paardenspel. De artisten zijn juist op hun paarden buiten gekomen en maken parade voor de tent. - Allo! allo! schreeuwt de spelrecommandeerder, allo staat niet te twijfelen, boeren en burgers. Vooruit aan 't bureau! De grootste Potentaten van Europa en Azië hebben deze cirkus met derlui tegenwoordigheid vereerd - allo, allo. - Plaatsen van tien, zes en vier stuivers, en mooie staanplaatsen voor een dubbeltje! de laatste waarschuwing is gegeven, de lichten zijn aangestoken, en de muzikanten gaan naar binnen, vooruit! ‘De Jonge Hagenaar’ daarnaast, doet zijn best om door zijn corps muzikanten de stem van Blanus te overblazen. De pias overtreft zich zelf in grappigheid en ‘de sterke man’ verricht op de estrade van de tent, gratis, eenige verbazingwekkende toeren. | |
[pagina 265]
| |
In ‘De Vier Kroonen’ vertoont men 's middags voor de lieve jeugd een gedistingeerd Jan Klaassen Theater: ‘Zonder vloeken dames en heeren! en van zedelijk gehalte!’ en 's avonds om acht uur geregeleerde avondrepresentatie: ‘De dood van Rolla’ en na dezelve: ‘De minnaar in de kist’, Ballet pantomine-arlequinade, aangenaam hoog-fatsoenlijk en leerrijk om te aanschouwen!’ De spellebaas met lange bakkebaarden in pelsjas en witten hoed schreeuwt dit den volke met heesche stem luide toe, en geeft als lokaas ten slotte aan Arlequin en Colombine gelegenheid op 't balkon der tent een pas-de-deux te dansen. Het poppetjesspel van Gebroeders Ouvrier, de. menagerie vanBidel, de Café-concert-tent van den Toom en de groote acrobaten en koorddanserstent, het honden- en apenspel en de kleinere tentjes met ‘Dikke of schoone Loewisa's’ en Wonderkinderen ontbreken niet, en de waarzeggende Zeeuwsche-dame in den ‘Spiegel des geheims’ trekt evenals de domino-spelende honden en Een ‘uurtje in de hel’ het Amsterdamsche volk en de buitenlui als met magische kracht naar binnen. 't Is sints den middag reeds voortdurend vol, aanhoudend stroomen de bezoekers naar de Botermarkt - langs den Kloveniersburgwal en door de Reguliersdwarsstraat, aan weerskanten bezet met een rij Groninger koekkisten en kleine kraampjes waar voornamelijk gerookte paling, sinaasappelen, suikergoed en speelgoed, te koop zijn. | |
[pagina 266]
| |
En onophoudelijk klinkt een hijgend: ‘Hosse, hosse, hosse!’ of het kermisliedje door de levendige straten en over de markten. De geheele stad heeft voordeel van de kermis, want een menigte buitenmenschen komen van heinde en verre te Amsterdam kermishouden. Op de Westermarkt staat het vol koek-, speelgoeden galanteriekramen, waar van alles te koop is. Langs de Keizersgracht wordt door Oldenburgsche of Hannoveraansche kooplieden de pottenmarkt gehouden en op de Toren- en Donkere-sluis lokken Friezinnetjes met mooie gouden kappen tot 't eten van: ‘lekkere wafeltsjies’ en noodigen kraakzindelijke juffrouwen in jak en rok tot het gebruiken van poffertjes: In een vrij kamertje en met zulver bediend! Hier en daar staan op de hoofdgrachten bij sommige bruggen de bekende wafelkramen, die meer voor de fijne cliëntèle bakken en de wafels aan huis bezorgen. Op de Nieuwmarkt spiegelt de Botermarkt zich als 't ware af, met dit onderscheid, dat dáár minder spellen en meer groote beignetskramen, de Gezonde Apotheek en de bekende poffertjes- en zuurkramen van Vulsma, eenige poppenkasten, rarekieken en kijkspelletjes staan. Het Amstelveld bevat 't circus Wohlschläger, de voorganger van Carré, en Ernst Basch de onovertroffen prestidigitateur. Op 't Koningsplein troont Rappo, de koning der athleten, en Stoete en Jacqui voeren er in hun schouwburgtent ‘De oude Korporaal’ of ‘Lazaro de Veehoeder’ op. In de stad is het overal druk, vol, pleizierig; de café's en bierhuizen maken goede zaken. Voor het beroemde bierhuis van Roetemeier in de Amstelstraat staan de menschen dringend en vechtend, om er in te komen. Zij worden niet eerder binnengelaten, voor weer een aantal anderen er uit zijn gegaan. De deur wordt bewaakt door een sterken portier, die telkens zijn onverbiddelijk: ‘Assiebtieft, dames en heeren, niet dringen; je komt er toch niet in vóór je beurt!’ laat hooren. 't Is daar bij Roetemeier een zeer eenvoudig bierhuis, men zit er op gewone stoelen, op houten banken en vaten zelfs, en de eenige weelde die er is, bestaat uit levensgroote karikatuur-teekeningen, door een handig artist op de gewitte muren gemaakt. Maar 't bier is er uitmuntend en Trui de dikke eierenvrouw loopt | |
[pagina 267]
| |
er voortdurend van den een naar den ander, met gepelde eieren en schoteltjes vol zuur. 't Café Krasnapolsky is nog in wording, maar trekt toch reeds tal van bezoekers en in de Komeet in de Gravenstraat is ter gelegenheid van de Kermis een fontein gemaakt om welke de bezoekers dansen en springen, als de muziekanten, achter groen en bloemen verscholen, een vroolijk wijsje aanheffen. In den Stadsschouwburg, bij Van Lier, bij Boas & Judels, worden kermisstukken gegeven, die dikwijls de finantiën der Directie voor 't geheele seizoen op streek helpen, al lijdt de ware kunst ook schade bij die voorstellingen. Met Kermis gaat iedereen uit, omdat 't uitgaan, 't pleizier, jool en uitgelatenheid in de lucht zitten. 't Volk spaart voor 't Kermishouden een jaar lang, 't pot zijn extraatjes er voor op, 't stelt al zijn uitgaan, al zijn pret-hebben uit totdat de Kermistijd daar is - maar dan haalt het ook zijn hart op en stelt zich gedurende dien korten tijd, in tenten, kramen of mallemolens, schadeloos voor een heel jaar van droge saaiheid, van rondloopen in den tredmolen van den strijd om het bestaan. 't Is veertien dagen lang opgewonden, dol, razend van jolig pleizier om dan weer drie honderd één en vijftig dagen lang te reikhalzen naar de volgende Septembermaand. Het volk heeft weinig gelegenheid om zich te vermaken en toch heeft het evengoed als de burgerklasse, de meer gegoeden, behoefte aan vermaak, aan ontspanning, aan dwaasheid. 't Zoekt van oudsher een aequivalent voor de verveling van zijn dor, eentonig bestaan in wilde vlagen van opgewonden, losbandige pret. De Pinksterdagen en de Hartjesdag bewijzen ieder jaar op nieuw dat het volk nog niet volkomen genoeg heeft aan volksconcerten, volksvoorstellingen en ander veredeld volksvermaak. 't Wil losbarsten van tijd tot tijd, 't wil joelen, zingen, schreeuwen zelfs, even als een kind dat somtijds om een niets giert en lacht en zingt alleen omdat het een uiting moet geven aan zijn behoefte tot luidruchtigheid. Pinksterblommen en Hartjesjagers! 't zijn allen aartspretmakers, zij offeren, 't is waar, in te ruime mate aan Bachus, zij zijn de voortdurende ergernissen van afschaffers en puriteinen, maar zij bestaan nog altijd, want aan hun wild gezang, | |
[pagina 268]
| |
aan hun uitspattingen heeft nog geen veto der vroede vaderen een einde gemaakt. De kermisganger echter is verdwenen omdat de kermis is afgeschaft. Slechts de halfvasten-kramen en mallemolens herinneren nu nog flauwtjes aan haar bestaan.
***
En nu komt plotseling ‘de Nes’ weer voor mijn geest, zooals ze ongeveer dertig jaren geleden was - ‘de pretmakersstraat’ bij uitnemendheid, Haar reputatie was toen reeds niet A 1, maar de Nes was destijds toch oneindig fatsoenlijker en minder liederlijk dan tegenwoordig, nu bijna huis aan huis gegaloneerde of gewone portiers staan, die aan een touwmechaniek trekkend, de deuren van Walhalla's, Alcazar's, Eldorado's en Eden's een kort oogenblik opengooien; echter lang genoeg, om den voorbijganger een blik te gunnen op de ontbloote boezems, halzen en armen en korte rokjes der talrijke Feeën en Houris, die deze tempels en paradijzen bevolken. Sommigen dier dorpelwachters voegen bij hun armzwaai nog een luid, of half fluisterend gesproken uitnoodiging, als: ‘Komt een oogenblik binnen, heeren en verdiverteert u; sjanteuses en artisten van alle naatsioonaaliteit, intree vrij, heeren!’ Vroeger waren zulke café-concerts (?) in de Nes niet bekend, alleen Van Haarlem, de ondernemende hofmeester der Harlinger Boot hield er een Café chantant, dat lang in stand bleef, omdat het inderdaad zeer net en fatsoenlijk was. Later ontstond Victoria, waar de beminde komiek Solzer als ‘Flipje’ in de Revue zijn triomfen vierde. Verder vond men in de Nes zeer bekende danshuizen o.a. de Houten, waar een blind artist de piano bewerkte en dan minder bekend, vooraan tegenover de Hermietensteeg Hein de Behanger een Zinghuis. Een pianist speelde daar populaire liederen en het publiek zong mee; soms stond er spontaan een solist op, die, als hij goed zong, gaarne werd aangehoord. Ook in de Jodenbreestraat, tegenover den bekenden Volksschouwburg De Ooievaar was een dergelijk zinglokaal: ‘De Koning David. Daar was het goedkooper, want men betaalde er maar zeven en een halve cent voor een brandewijntje en vijf | |
[pagina 269]
| |
cents aan den muzikant, die op een vleugelpiano allerlei vroolijke of sentimenteele volksdeunen speelde. Er tegenover was De schermzaal van Assendelft, waar liefhebbers van floret, degen, sabel of stok, Zondagsnamiddags, ten aanschouwe van hun vrouwen en dochters, onder 't genot van een bittertje of anisetje konden ‘trekken’, schermen of batonneeren. De Nes is echter altijd de meest bezochte pleizierbuurt geweest.Het Salon des Variètés van Duport.
Men vond er behalve de zing- en danshuizen: Het Salon des Variétés van Duport, later 't, Théater Tivoli’, waar Henri Morriën speelde, Frascati, later nog een Rolschaatsenbaan, tal van bier- en koffiehuizen en Nachtrestauraties. ‘Bis-Nihil’ een klein nietig cafétje - had onder de studenten den naam van erg leuk en gezellig te zijn, maar feitelijk was het met recht ‘twee maal niets’, want behalve een paar slaperige kellnerinnen, die den geheelen nacht moesten opblijven, om de ‘nachtpitten’ te bedienen, die, na van de eene vermakelijkheid naar de andere te zijn geschar- | |
[pagina 270]
| |
reld, het te vroeg vonden, om zonder een opknappertje weer aan de studie te gaan, was er niets te zien. Aal Biefstuk, zeer ten onrechte bijgenaamd ‘Smerige Aa’, want 't was er zindelijk en netjes, bewees dezelfde liefdediensten aan gewone burgers en militairen, door bij nacht en ontijd gebakken paling, biefstuk, eieren met zuur, gemarineerde haring of côteletjes te verkoopen. Zij had een zware concurrentie te verduren van de ‘Oesterput’, omdat daar behalve de voornoemde versnaperingen ook nog oesters en een paar bizonder mooie, vriendelijke dochters waren. De vroegere Riviervischmarkt in de Nes.
Een buitenman, die te Amsterdam vertoefde, moest de Nes in, daar hielp geen lieve vaderen of moederen aan. In de hoofdstad te zijn geweest en niet in de Nes, stond ongeveer gelijk met ‘te Rome geweest en den Paus niet gezien.’ Voor liefhebbers van laat of in 't geheel niet naar bed gaan was de Nes een Dorado, maar overdag was ze een betrekkelijk stille buurt. In den vroegen morgen echter kon het er op 't Pleintje achter de oude St.-Pietershal zeer levendig zijn, want dáár werd de Rivïervischmarkt gehouden. 's Nachts klonken | |
[pagina 271]
| |
sopraan-, tenor- en basstemmen, vedel en fluit, min of meer liefelijk, vroolijk of melodieus, maar 's morgens vroeg krijschten in mineur met onopgeloste dissonanten, de heesche stemmen van Louw Boeljon, de koning der Riviervischmarkt, en zijn trawanten, die altijd onderling ruzie maakten over ‘'t wegen’ en voortdurend kibbelden met zuinige huisvrouwen, afdingende hôtelbestuurders en krenterige renteniertjes, die hun inslag van snoek, baars, paling, karper of bliek kwamen doen. Die vischmarkt is sedert eenige jaren opgeheven, maar het typisch Hollandsche poortje, dat van 't Rokin toegang geeft tot de Nes, heet in den volksmond nog altijd ‘'t Vischpoortje.’Ga naar voetnoot1)
*** Volksschouwburgen zijn er vroeger verschillende geweest; de meeste zijn na korten of langen tijd verdwenen, zonder sporen van hun bestaan na te laten, maar enkele leven nog voort in de herinnering van hen, die er genoten hebben. Het Salon van Grader, op de Weteringschans b.v.b. kent nog iedereen van naam; het stond op de | |
[pagina 272]
| |
plek, waar nu de toegang is naar de Spiegelgracht, uitkomend met een klein tuintje aan de tegenwoordige Siezeniskade. Daar werden hoofdzakelijk groote drama's, zooals Don Cesar de Bazan, Gijsbregt van Amstel, Otello, De hut in 't gebergte, De schipbreuk van De La Peyrouse enz. opgevoerd, maar ook blijspelen, balletten en kermisstukken voldoende goed gespeeld. Verschillende acteurs van naam zijn daar hun loopbaan begonnen. De familie Grader was een artistieke familie. Zij waren kunstenaars bij de gratie Gods, want vader Grader was van zijn vak beëedigd turffactor en moeder schudde eertijds de ton, als trouwe helpster van haar man. Hun talrijk kroost vond echter als van zelf den weg naar de planken en speelde met toewijding in vader's ‘Salon’, dat voornamelijk door moeder Grader's krachtige hand werd bestuurd. Dat zij ‘bij de hand’ was en zich wist te behelpen, als de nood aan den man kwam, bewijst het volgende curieuse geval. Op een avond werd er een groot treurspel opgevoerd, maar tijdens de voorstelling kwam de tooneelmeester zeggen, dat Verkerk, de acteur, die ‘de Koning’ moest spelen, ontbrak; de man was blikslager en moest bij een inlegger voor scheepsprovisiën blikjes soldeeren. - Wat nou?... riep moeder Grader ontzet. - Waar haal ik nou ineens zoo'n slampamper van 'en koning vandaan? Niemand kent die rol. Maar wacht! 'k weet raad. Haal Piet (de souffleur) uit z'n hok, gooi 'm een wije samaar om, doe een baard aan z'n kin en zet 'em een kroon op - dat eindje kunnen ze wel zonder souffleur spelen. Mooi deed Piet het niet, maar 't stuk was gered. Dat men dáár destijds, ook wat de stukken betreft, voor niets terugdeinsde, kan bewezen worden door het feit, dat Jules Verne's ‘De reis om de wereld in tachtig dagen’ er met groot décorGa naar voetnoot1) werd opgevoerd. De entréekaarten gaven bij die gelegenheid | |
[pagina 273]
| |
toegang voor twee avonden, want het stuk was te groot, om het in eens op te voeren. Het stellen van 't décoratief en de vele tusschenpoozen, waarin bovendien nog door het kunstminnend publiek gedanst werd, maakten het buitengewoon lang. Een eigenaardigheid van dien schouwburg was nog, dat hij Zondags-avonds voornamelijk door dienstmeisjes met haar vrijers werd bezocht. Kwart voor elf verhief moeder Grader dan van uit het buffet haar stem en waarschuwde: - Kwart voor elven, meisjes! - In de meeste huisgezinnen namelijk moest de dienstbode, die haar uitgaansdag had, om elf uur thuis zijn, en de goedige moeder Grader wou voor geen geldHet salon van Grader van binnen.
van de wereld, dat de meisjes met haar volk ongenoegen kregen. Er heerschte een voortreffelijk goede geest onder de bezoekers. 't Was er altijd vol, leuk en gezellig. Onaangenaamheid of ruzie kwam er nooit! Gebeurde het een enkele maal, dat er kwestie ontstond over de plaatsen, of door den een of ander, die wat te veel op had, dan wist vader Grader dadelijk met een gemoedelijk woordje den vrede te herstellen. Er bestond voeling tusschen de acteurs en 't publiek, dat geregeld ‘meespeelde’. Onder andere werd er dikwijls ‘Het Turfschip van Breda’ opgevoerd en als dan de tachtig soldaten van Heraugière uit het schip kwamen, één voor één, geheimzinnig, stil, sluipend | |
[pagina 274]
| |
- 't waren tien of twaalf heusche soldaten die op zoo'n avond meespeelden en om de coulissen rondliepen -, telden de toeschouwers overluid meê, om te zien, of het getal wel compleet was. Eenmaal gebeurde het, dat een bezoeker riep: - Hei, der benne d'r maar acht en zeventig! - en dadelijk antwoordde vader Grader ad rem: - Die twee hoesten te veel, die blijven achterbaks, ze zouen de heele boel verraaien! De consumptie was er goed en billijk en de bezoekers van den eersten rang mochten tusschen de bedrijven bij moeder Grader in de keuken zitten. Daar dronken ze hun chocolaad of punch en hielden een babbeltje met de gezellige, vroolijke vrouw. Het Salon van Grader was het type van een goed bestuurd, leuk volkstheater. Een concurrent van Grader, die hem veel afbreuk deed, was Nieuwenhuis, een gewezen sigarenmaker, die in een groote schouwburgtent op de Schans bij de Raampoort, ongeveer op de plek, waar nu de Tooneelschool is, met een gezelschap uitgelezen artisten tooneelvoorstellingen gaf, die de houten wanden der tent deden kraken door de geweldige luchttrillingen, ontstaande door het daverend handgeklap der opgetogen toeschouwers, die voor den billijken prijs van 25 cents (1e) en 15 cents (2e rang), De schip-breuk der Medusa met beweeglijk golfgespeel en een echt vlot, bijwoonden of sidderden voor Robert de struikroover van Schiller, gedécoreerd door Plaat. Verschillende tooneelkunstenaars, die elders geen emplooi hadden kunnen vinden, of nog in hun oefeningsjaren waren, vereenigden zich gewoonlijk in Nieuwenhuis, ‘kunstétablissement’ en speelden vol heilig vuur voor het kleine salaris dat de brave man hun kon aanbieden met zijn gewoon welwillend gezegde: Kom maar bij mijn, jelui bent toch ook gesjochte jongens; beter dat je hier voor een schuifie een koning of een sjentelman met een boterham bent, dan dat je op straat op een schoen en een slof rondzwartselt. Die dwaalsterren bleven dan gedurende een seizoen, soms langer, zich bewegen om een paar vaste sterren als Nieuwenhuis en zijn eega, dikwijls hun glans deelend met een of ander bekend artist, die toevallig geen engagement kunnende krijgen, in hun kunsttempl als gast optrad. | |
[pagina 275]
| |
Zoo gebeurde het op een winter, dat als gasten geëngageerd waren, mejuffrouw Gartman en de heer Soeters. De eerste zou optreden als Médéa, terwijl de heer Soeters de rol van den priester, en Nieuwenhuis zelf die van Jason zou vervullen. De voorstelling liep heerlijk van stapel - de groote tooneelen tusschen Médéa en Jason slaagden volkomen. Het publiek brulde van opgetogen bewondering, hun gerookte bokkings en glaasjes bier of klare door de buitengewone spanning schier vergetend. Nieuwenhuis als Jason was dan ook voortreffelijk; zijn oogen draaiden en rolden tegelijk met zijn r's op onnavolgbare wijze. Mejuffrouw Gartman vierde haar schoonsten triomf, want 't publiek getuigde eenstemmig: ‘Ze doet persies as d'r zuster, Mietje Kleine.’ Soeters, die door zijn spraakgebrek - hij kon de S nooit geheel machtig worden - minder imponeerde, had echter succès door zijn mooie grime als oud-man, zòò veel zelfs dat een opgewonden matroos dadelijk bij zijn eerste optreden uitschreeuwde: ‘Da's 'n wëerlichts mooie ouwe sok... leve die ouwe sok!’ Maar het einde van het drama, zou de geheele voorstelling bekronen. Het treffend oogenblik, waarop Médéa de lijkjes van de door de haar vermoorde kinderen aan Jason toont, was gekomen. Met dreunende stappen trad Jason (Nieuwenhuis) op de planken. Hij droeg een koperen kurassiers-helm en een schitterend kuras, een lange sleepsabel slingerde langs zijn beenen en hij hield de hand op een Saraceenschen dolk in zijn gordel. Vol ontzetting, met oogen als biljartballen, zag hij naar de twee lijkjes zijner kinderen, die uitgestrekt aan den voet van 't altaar, door Médéa somber werden aangestaard. Hij deed een paar slepende tooneelpassen voorwaarts, sloeg met een breed gebaar de handen voor de oogen en hief ze daarna ten hemel, luid declameerend: O, kindere seg! wie was uw moorder? Médéa ontkruiste de armen, die zij onder den zwoegenden boezem hield, liet haar manteltip met den linkerarm langzaam, slap tegen 't lichaam vallen, strekte de rechterhand en den reeds min of meer knokkeligen wijsvinger uit en schreeuwde Jason een verpletterend, heesch en langgerekt: ‘Ga-ai!’ toe. | |
[pagina 276]
| |
Ontzet stormde Jason naar de kleine dooden en riep snikkend, met door tranen slobberende stem: ‘O, dierb're kindere spreek, wie deed uw sneve?’ Toen gebeurde er een wonder, want eensklaps sprongen beide lieve kleinen op, en de eene, die blijkens haar kromme beentjes Engelsche ziekte had, riep snerpend: ‘Dag oome!’ Het andere kleintje keek versuft het publiek aan, stak een vingertje in den neus en zette een vervaarlijke keel op, toen Médéa haar woedend en schor: ‘Wil je wel 'ris blijve legge, kwaje rakkert,’ toefluisterde. 't Publiek was razend van plezier en de vroolijke matroos vòòraan riep hartelijk en gul: - Annème Jan! - twee spatjes voor de ouwers en twee sokkelaad voor die wurmpies - ik betaal!
***
Zomertheaters waren er verschillende in die dagen... thans niet één! Het groote Tivoli, bij het Leidsche Bosch. Nu is die mooie, groote tuin verdwenen en staat er het Meisjes-Weeshuis der N.H. Diakonie. Onder directie van den heer Koster werden dáár door Fransche en Duitsche artisten Operettes, blijspelen en Vaudevilles opgevoerd. Fraaier zomertheater is er te Amsterdam nooit geweest en zal er niet licht meer komen. 't Zomertheater van Clous bij de Haarlemmerpoort, waar thans de Houtmankade is, was een verkleinde, uitgave van Tivoli. 't Werd zeer goed bezocht, zoolang Henri Morriën - de uitmuntende komiek - daar speelde. In het Zomertheater in de Plantage; in een houten schouwburgtent, behoorende aan de familie Grader, die in een tuin was opgeslagen, speelden afwisselend, de Rotterdammers en kleine Duitsche of Fransche gezelschappen. In Vliedzorg kon men voor weinig geld groote drama's zien en in de Keizerskroon, op het Steenpad, speelde het gezelschap van Van Beem. Het zomertheater van Van Lier aan de Weteringpoort - nu staat het Rijksmuseum op de plek - was een zeer gezochte ontspanningsplaats. Er werden Hollandsche voorstellingen gegeven en nu en dan was er een Duitsch gezelschap, dat met | |
[pagina 277]
| |
kleine en groote Blijspelen of Operetten als: Zehn Mädchen und kein Mann, Flotte Bursche, Orpheus in der Unterwelt, Pariser Leben, enz. veel publiek trok. Nu ik Van Lier heb genoemd, wil ik toch even dankbaar herdenken, dat de ijverige, handige en bekwame tooneeldirecteur A. van Lier in zijn Grand Théatre in de Amstelstraat veel heeftHet Grand Theatre Van Lier.
bijgedragen tot het genoegen der Amsterdammers. Hij was het, die gedurende verscheidene jaren een goed Duitsch tooneel-gezelschap wist in stand te houden, en door zijn toedoen kwamen ‘sterren’ als Dawidson, Ludwig Devrient, Barnay, Possart, Marie Seebach, Julie Herrlinger, Clara Ziegler, Sarah Bernhardt, Frau Janauschek en vele anderen hier hun ‘kunst’ geven. In het Grand Théatre was A. van Lier's parool: ‘Het beste uit het buitenland is goed genoeg voor de Amsterdammers!’ Nu lijdt dit theater evenals alle andere schouwburgen in Amsterdam onder | |
[pagina 278]
| |
de geweldige concurrentie van de Fiets, de Specialiteitentheaters met verplicht programma a 10 cents en de Concertlokalen, waar Dameskapellen spelen, zonder dat de consumptie verhoogd wordt. Onder de verdwenen plaatsen van ontspanning, waar de Muzen gediend werden, moet ik ook ‘Het Park’ noemen, thans het Wertheim-Park, in de Plantage. Oorspronkelijk was het een groote tuin van den vuurwerkmaker v.d. Brugh, met een klein zaaltje, te zamen destijds bekend onder den naam Park Tivoli. Het werd aangekocht door den heer Ed. Stumpff. Vroeger waren er reeds uitvoeringen en concerten gegeven en onder directie van Eduard Stumpff werden die voortgezet. Men gaf zelfs concerten in het kleine zaaltje ‘Tivoli’, terwijl het Parkgebouw en de wintertuin er over heen werden gebouwd. De Parkzaal, door den architect Froger gebouwd, was met FelixGa naar voetnoot1) langen tijd de beste zaal voor muziek, omdat de accoustiek buitengewoon goed was. In de groote zaal stonden tafeltjes en stoelen huiselijk neergezet in rijen met loopen er tusschen. Daar kwamen 's winters de leden muziek hooren en Zondagnamiddags hun glaasje van een of ander gebruiken. Er was iets erg prettigs in die zaal. In den mooien tuin met fontein, illuminatie en bloemperken werden zomers Harmonieconcerten gegeven, vuurwerkavonden en Vauxhalls. Tot het jaar 1882 bloeide het Park. Toen verkocht de inmiddels ontstane Park-Vennootschap tuin en zaal aan een andere maatschappij ‘De Parkschouwburg’, die in 1886 geopend werd en aanvankelijk zeer veel menschen trok, omdat 't een soort Eden Théater was, waar veel jongelui met hun vriendinnetjes enz. kwamen. Maar men werd er recht Amsterdamsch braaf; de vriendinnetjes werden geweerd, de zaak verliep, zooals veel aardige vermakelijkheden hier verloopen, en de Hollandsche Opera sleepte er later nog een poosje een kommervol leven voort. En nu!... Nu staat de Parkschouwburg geduldig te wachten op des sloopers hamer. *** | |
[pagina 279]
| |
Wanneer men over Amsterdamsche vermakelijkheden en schouwburgen schrijft, komen als vanzelf de beelden der voornaamste tooneelartisten naar voren. De meeste oudere tooneelkunstenaars en -kunstenaressen hebben het aardsch tooneel voorgoed vaarwel gezegd, maar er leven nog twee artisten, die ik nu, ze ‘in ruste’ zijn, heb mogen interviewen. 't Zijn de algemeen beminde en bekende komiek N. Judels en de hoog gewaardeerde karakterspeler L.J. Veltman. Als twee nog krasse veteranen zitten zij nu in hun huiskamer, rustend op hun lauweren. Waarlijk, het was voor mij een belangwekkende dag, toen ik het genoegen had, Veltman, den paladijn van Melpomene, en Judels, den ridder der vroolijke Muze, te hooren vertellen van hun leven, streven en werken in dienst van de kunst. Ik wijd hun de volgende regelen met een dankbaar hart voor de vele uren van genot en ontspanning, die zij mij schonken. |
|