Maar zijn de bakers nu wel zoo op de hoogte?
- Ja, heusch! maak je maar niet angstig....
- Hè, 'k wordt er akelig van, zoo gilt hij; zijn oogjes verdraaien heelemaal. - Frits! Frits! kom nu toch hier asjeblieft en loop niet telkens wêer naar bed - 'k geloof, dat 't kind een stuip krijgt; 'k ben als de dood voor stuipen.... kijk 'm nu toch eens goed aan...
- Hij heeft pijn, geloof ik.... misschien kramp in z'n buikje.
- Zou 'k hem eens een beetje venkelwater geven.
- Dât kan nooit kwaad...
- Is er nog venkelwater in 't fleschje, toe, kijk eens even op de waschtafel?
- 'k Zie niets, Sophie.
- O! dat's waar, 'k heb 't beneden laten staan in de huiskamer, och, wil je 't even halen?
Mijnheer trekt zijn pantoffels aan, gaat naar beneden, stommelt in de donkere huiskamer een poos rond, stoot zich een paar blauwe plekken tegen de pooten der eettafel, gooit een vaasje van 't buffet, als hij de lucifers zoekt en komt een oogenblik later terug, met een halfgevuld fleschje.
- Dankje! - O, Frits, kijk nu toch eens, hij is wel wat kalmer maar hij trekt voortdurend met z'n mondje; zou hij nu heusch geen stuip hebben?
- Wel neen, dat doen kleine kinderen wel meer.
God geve 't - en waar heb je nu de magnesia?
- De magnesia?
- Natuurlijk, aan venkelwater alléén heb ik niets; 't doosje met magnesia stond naast 't fleschje; toe vent, gauw! kijk, Kareltje is bepaald benauwd.
Weer daalt mijnheer in 't duister de trappen af, om met 't doosje terug te keeren; op 't portaal niest hij een paar maal, want 't is er koud en tochtig. Hij bibbert, als bij binnenkomt en 't doosje aan zijn vrouw gevend, zegt hij: - Die satansche meid heeft bepaald ergens een raam opengelaten, want 't tocht in huis, dat je er door opgenomen wordt. Mevrouw staat nog bij de wieg en op 't oogenblik, dat mijnheer weer in bed wil stappen, begint Kareltje opnieuw te schreeuwen.
- Maar luister dan toch eens Frits, 't kind schreeuwt veel heescher dan anders, hij heeft 't bepaald op z'n borstje. - Kom jij maar hier, m'n ventje, bij moesje. Zoo-hè - Ja zoo is 't goed, hè? Nu, nu, huil maar niet zoo. - God! Frits, zou 't schaap ook honger hebben?
- Heeft hij de flesch gehad?
Mijnheer is reeds met één voet in bed, maar trekt dien zuchtend terug, als zijn vrouw zegt: - Ja, om halftien, een volle flesch, maar hij kan wèer trek hebben - toe, geef jij me de flesch eens aan en de melk.
- Dank je: o heer! de melk is koud: dat's vervelend, nu hebben we geen water.
- 't Spirituslichtje?
- Neen, dat duurt te lang; och, och, hoor hij eens aangaan, 't kind is bepaald ongesteld. Gauw, Frits, in de keukeu is nog warm water in den ketel op 't fornuis.