| |
| |
| |
Het genootschap ‘Leuterburg.’
Geachte Hoorders!
In de riant en aangenaam gelegen stad Leuterburg, bestaat sedert jaren.... (de spreker houdt even op) - Wat blieft u? Welk Leuterburg ik bedoel, omdat er zooveel Leuterburgen in ons land zijn? - Och! dat komt er minder op aan; ik bedoel natuurlijk het grootste.- Mag ik nu wel beleefd verzoeken mij niet meer te interrompeeren?
Ik vervolg dus:
Sedert jaren bestaat in het stadje een geleerd Genootschap, dat, indertijd opgericht door eenige hooggeleerde heeren, onder de zinspreuk ‘Exemplis discimus,’ wetenschap, kennis en kunst tracht te bevorderen, door het verspreiden van geleerde geschriften, die door weinig menschen gelezen en door nog minder menschen begrepen worden, door het uitgeven van de levensbeschrijvingen der ontslapen leden en het voortdurend kiezen van nieuwe leden om stof te houden voor waardeerende necrologiën. Verder door het uitschrijven van verbazend moeilijke prijsvragen op letterkundig en ander gebied, zoowel als door het instandhouden en aanvullen van een uitgebreide bibliotheek, een prentenverzameling, enzoovoorts.
Het gebeurt zeker niet al te dikwijls, dat de kas van een geleerd Genootschap ruim voorzien is, want gemeenlijk lijden dergelijke nuttige instellingen aan een ongeneeslijke financieele tering.
‘Exemplis Discimus’ maakt in deze een uitzondering op den regel. 't Genootschap is rijk, maar nog niet sedert lang, want eerst toen een ter rechtertijd ontslapen Leuterburger, die kind noch kraai in de wereld had, maar toch zijn naam wenschte te doen voortleven, een gedeelte van zijn fortuin aan E.D., waarvan hij jaren lang een steunpilaar was geweest, vrij van alle successie, vermaakte, kwam het Genootschap in bonus.
Tot even voor de erfenis was de instelling gedwongen geweest in eigen kracht en belangeloos beheer zijn steun te vinden. Al de bestuursleden vervulden met ongemeene toewijding, gratis de hun opgelegde taak en niemand dan de bode en de boekhouder genoten eenig salaris. Het bestuur, bestaande uit een Voorzitter, onder-Voorzitter, eerste en tweede Secretaris, Penningmeester en vier Commissarissen,
| |
| |
was echter in gemeenschappelijk overleg tot de overtuiging gekomen, dat het, nu E.D. plotseling kapitalist was geworden, niet meer of minder kon en mocht doen, dan de betrekking van Bibliothekaris, die tot dusverre door een van de Commissarissen con amore, of te hooi en te gras, zooals men dat noemt, was waargenomen, te doen vervullen door een wetenschappelijk ontwikkeld man, die, behoorlijk gesalariëerd, de belangen van het Genootschap meer in de puntjes zou kunnen behartigen.
't Was bepaald roerend geweest om te zien, hoe eenstemmig ditmaal het Bestuur, dat anders, evenals alle andere Besturen, door wrijving van meening, wel eens warmer werd dan noodig was, het voorstel van den Voorzitter had goedgekeurd. Er lag immers ook iets grootsch, iets deftigs in, te kunnen spreken van ‘onzen employé’, en ieder van de bestuurderen was, voor zich zelf, er van overtuigd, dat het, nu men middelen had, hoog noodzakelijk, ja! niet meer dan plicht was, iemand aan te stellen, die fatsoenlijk betaald werd.
Voor ik verder ga met mijn verhaal - dat niets anders beoogt dan u een klein voorval te vertellen, dat in den boezem van 't Bestuur plaats vond, neem ik de vrijheid u de heeren bestuurderen voor te stellen.
No. 1. De Voorzitter: Professor Plaetselhof, een algemeen geacht letterkundige, aesthetisch ontwikkeld in de hoogste mate, een man, die altijd geleerder en deftiger weet te zijn dan een gewoon sterveling, iedereen, die niet gestudeerd heeft, met kleine oogknipjes en een vettigen glimlach, vriendelijk medelijdend beschouwt, maar overbeleefd is, zoodat hij nooit een onvertogen woord spreekt, terwijl hij nimmer verzuimt te laten blijken, dat hij professor is in de Nederlandsch taal en letteren.
No. 2. De onder-Voorzitter: Dr. Roller, vleezig en gezond, met een onderkin, een begin van buik en een eigenwijs gevormden neus. Vroeger was hij predikant, maar wegens gemoedsbezwaren van overwegenden aard nu rentenier. De booze werelt vertelt van hem, dat hij beter en liever dineerde dan preekte, maar niemand dan hij zelf of zijn zeer vermogende eêga, zou u het rechte van de zaak kunnen vertellen, 't Eenige wat hij van zijn domineeschap heeft overgehouden is de toon van zijn stem, zijn kalme deftigheid en gladgeschoren gelaat.
No. 3. De Secretaris: de gepensionneerde Controleur Rimpelaar, een mager, tanig uitziend, knorrig Oost-Indisch-gast, die de eigenaardige gewoonte had om met iedereen overhoop te liggen, toen hij nog in functie was.
Hij is even kortaf en barsch in zijn spreken en in zijn notulen, als hatelijk in de brochures, die hij schreef, om te bewijzen dat 't in Indië een beroerde boel is en dat hij, Rimpelaar - de grootste brâni van den Archipel, steeds is miskend gewordeu, totdat zijn brochures hem, vroeger dan hij noodig oordeelde, aan zijn pensioen hielpen.
No. 4. De tweede Secretaris, in 't gewone leven luisterende naar den
| |
| |
naam van Somberg, apotheker en chemist; een door veel studie onthaarde denker, die voortdurend met een diepzinnig samengetrokken gelaat en half dichtgeknepen oogjes, het woord: spreken is zilver, zwijgen is goud in praktijk brengt.
De Penningmeester, No. 5, wordt door de profane wereld eenvoudig van Dijk genoemd, is kassier en effektenhandelaar en staat als een Jantje secuur bekend. Hij gaat. met zijn te korte beentjes en te lang bovenlijf, zeer langzaam over het ijs, dat meer dan één nacht oud werd, en is, als hij spreekt, uit zijn breeden mond, min of meer zwaar op de hand, zoodat de Controleur Rimpelaar van hem getuigt: ‘'t is één vleeschgeworden stuk 3½ pCt. N.W.S.’
De vier overige heeren Commissarissen, die ik thans de eer heb aan u voor te stellen zijn: 1o. Mijnheer Bultweg, een goedige blaas-pruim-achtige particulier, met aanleg tot suikerziekte; iemand, die een een aangeboren afkeer heeft van haken en oogen en er steeds op uit is, om bemiddelend tusschen beiden te komen, als een of andere kwestie de harmonie van 't Bestuur dreigt te verstoren.
Dr. van Riet, docent in 't Hebreeuwsch en Grieksch is No. 2 van de Commissarissen, een lang, braaf en door en door knap man, die zóó geleerd spreekt, dat zijn collega-commissaris No. 3, de kleine kromme wethouder van Dremmelen van hem zegt: ‘Als van Riet aan 't woord is, kan je dadelijk hooren dat 't een eeuwig knappe kop is. want 't is compleet Hebreeuwsch wat hij zegt.’
De ongehuwde van Dremmelen is een droge komiek, daarover zijn de collegaas het allen eens, en wanneer hij, zijn korte armpjes heel kittig bewegend en schel sprekend speecht, zien de overige bestuursleden elkander glimlachend aan, als wilden zij zeggen: - wat is hij weer uiig van avond! - hoe is 't mogelijk, dat we zoo'n grappigen vent ooit wethouder hebben kunnen maken, en Controleur Rimpelaar noemt hem, als hij er niet bij is: de pias.
No. 4 van de Commissarissen is de heer Specht, een bedaard, stil, gestoffeerd wonend, beschroomd glimlachend individu, dat sedert jaren in de eenzaamheid zijner binnenkameren aan een groot werk over Staathuishoudkunde arbeidt en zoo bescheiden is, dat men sterk betwijfelt, of hij, nog vóór zijn dood, dat werk zal uitgeven,
Hiermede is dan, geachte hoorders, het Bestuur van E.D. aan u voorgesteld. Met den bode of pedel, Janus Bakker, zal ik u, omdat 't zoo'n rare, ouwe, droge, saaie klaas is, maar niet in kennis brengen en van den boekhouder, die nog steeds hetzelfde kleine salaris geniet, dat E.D. hem uit de bekrompen middelen, van eertijds, toekende en een eenvoudige, fatsoenlijke, knappe, brave man is, neemt ge natuurlijk nog minder nota dan het Bestuur, dat hem alleen als een verantwoordelijke rekenmachine beschouwt.
't Is avond.
In de aangenaam verwarmde Bestuurskamer van 't Gennootschap
| |
| |
zitten de heeren eendrachtiglijk bijeen om nogmaals over de gewichtige zaak. het benoemen van een Bibliothecaris te raadplegen.
- Mijne heeren! zegt de voorzitter, met welgevallen zich zelf hoorend, - Mijne heeren! Wij zijn het dus in principe eens, dat ons Genootschap een gesalariëerden Bibliothecaris zal hebben?
Acclamatie van de acht overige bestuursleden.
- Ik wenschte verder aan uw gewaardeerd oordeel te onderwerpen of het niet gewenscht zou zijn om aan dien Bibliothecaris in spé, die zeer waarschijnlijk niet altijd genoeg te catalogiseeren zal hebben, ook de correspondentie op te dragen van ons Genootschap, waarvan het ledental - dank zij de propaganda die wij, individueel, een elk naar zijn krachten en omgeving maken - steeds aangroeit. Wenscht een van de heeren hierover misschien het woord.
Mijnheer Bultweg staat op, strijkt een paar maal met zijn dikke pafferige handjes over zijn embonpoint en zegt met een hooge, goedige stem, min of meer asthmatisch schuchter: - Meneer de Voorzitter, u weet wel, dat ik mij, ahem! nooit of nimmer verzet tegen de wenschen van mijn medebestuurderen, maar veroorloof mij de vraag, meneeren: wanneer de nieuwe Bibliothecaris ook de correspondentie bezorgt...ahem! ... wat zullen dan onze geachte Secretaris en Vice-Secretaris doen en...
- Meneerrr! valt opeens de Controleur opstaande uit. - Meneerrr! dat is mijn zaak.
- Ah ja! - juist...ahem! ik bedoel volstrekt niet, Controleur, dat u niet genoeg te doen heeft met de notulen, die steeds kort en krachtig zijn, maar....ahem! ik bedoelde eigenlijk meer, wat of onze gewaardeerde Vice-Secretaris dan zou....
- Dat is mijn zaak, meneerrr!
- O! zeker - dat is volkomen juist en ik wou ook in 't minst niet te kort doen aan zijn algemeen erkende verdienste. Ahem! - ahem! ik geloof dat ik mij niet geheel juist uitdruk....
- Dat is uw zaak, meneerrr! De Controleur gaat weer zitten.
- Precies! dat is ook volkomen waar en zóó beschouwd, had ik mijn opmerking dan ook... ahem!...
- Wel thuis kunnen houden, meneerrr! Controleur Rimpelaar ziet den Commissaris dreigend aan.
- Wenscht u verder nog het woord over deze aangelegenheid, meneer Bultweg? vraagt de voorzitter, die medelijden krijgt met den van verlegenheid transpireerenden particulier.
- Dank u! Dank u! de inlichtingen van den geachten Controleur zijn mij voldoende.
Bultweg gaat zitten en wischt zich de slapen.
- Is er een van de andere heeren, die het woord verlangt? – ah! Dr. van Riet. De Voorzitter gaat in een geleerde houding, achterover in zijn stoel liggen, om met alle aandacht des heeren van Riets woorden, die eerst langzaam, als enkele dikke druppels, maar allengs als een bui loskomen, te kunnen volgen.
- Mijne Heeren! 't Zou onvergeeflijk van mij zijn, wanneer ik niet
| |
| |
- met volkomen appreciatie - van de diensten - die, zoowel onze eerste Scriba - als onze tweede Scriba - dit Genootschap Exemplis Discimus bewezen, sprak - en mij overtuigd houdende - van hunne bescheidenheid en gedesinteresseerde houding in dezen, - niet mijn algeheele instemming - te kennen gaf met de resolutie, die - reeds ter vorige vergadering vallende (- de druppelenáe woorden worden nu stralen -) zonder eenigen twijfel er toe lijden mag, kan en moet, om in het belang van ons geliefd troetelkind: Exemplis Discimus te werken. Daarom, mijne heeren, betuig ik mijne adhaesie nogmaals en en (de bui komt los) wil alleen met korte, eenvoudige woorden er op wijzen, dat bijaldien de geachte vergadering tot de conclusie komt om aan den vaceerende post van Bibliothecaris ook dien van correspondent te assumeeren, men voor-en-aleer men tot een definitieve benoeming overgaat, zich wel een deugdelijk dient te overtuigen, dat de persoon, die deze beide vacatures wenscht te vervullen, voor alles iemand zij, die, behalve de noodige bibliografische kenuis, ook de noodige linguïstische bekwaamheden bezit en....
- Roep hem tot de orde, Professor! fluistert de Controleur tot den Voorzitter. Die vent praat anders morgen nog.
- Controleur, u is onparlementair, fluistert beminnelijk glimlachend, de praeses terug, en luid zegt hij:
- Natuurlijk, Doctor van Riet; wij zijn het allen met u eens, dat onze bibliothecaris in spê iemand moet zijn die de noodige taalkennis bezit en vooral goed stellen kan.
Acclamatie!
- Mijnheer de Voorzitter, mag ik even 't woord? vraagt de vice-President, Dr. Roller, die, met de handen op 't groene tafelkleed, zijn duimen in wentelende beweging brengend, langzaam en met een zekere zelfbewustheid rondziende, vervolgt:
- Zooals de geëerde spreker, Dr. van Riet, terecht aanmerkte, is het noodig, dat wij een veelzijdig ontwikkeld man benoemen, en daar inderdaad zoo iemand een rara avis kan worden genoemd, veroorloof ik mij der vergadering met vriendelijken aandrang, mijn neef Smits, den jeugdigen doctorandus in de letteren, aan te bevelen. Ik geloof, dat hij juist the right man on the right place zou zijn - ijverig bescheiden, ontwikkeld en werkzaam..
- Zonder eenigen twijfel zijn wij u dankbaar voor deze aanbeveling waarde Vice-Praeses, antwoordt de President, die zich eenigszins onrustig in zijn stoel heeft bewogen en rondgezien, terwijl de ander sprak, - maar ik wenschte - natuurlijk zonder eenige pressie op de stemming te willen uitoefenen - de heeren op de omstandigheid te wijzen, dat de zoon van mijn overleden zwager en vroegeren collega professor Grootman - ge hebt hem allen gekend en gewaardeerd - op dit oogenblik zonder betrekking is; hij zou m.i. de aangewezen persoonlijkheid zijn voor de vacature. Zijn veelzijdige kennis, zijn studien van de Nederlandsche letteren en.....
- Zeg eens, Praesis - voor je verder gaat... ik hou niet van nepotisme, hoor! - neem me niet kwalijk, dat ik er zoo plompverloren voor uitkom, maar als 't op recommandeeren aankomt, dan kan ik ook
| |
| |
meêdoen; ik heb een zoon, die tweede luitenant is en net zooveel ambitie heeft als meneer Bultweg... (Bultweg grinnikt even: de Controleur is weer aan den gang.) - dus als 't een baantje wordt, dat een fatsoenlijk broodje garandeert, dan zal ik hem aanbevelen; 't is een kranige jongen, die zijn Vondel op zijn duimpje kent en een allemachtig aardig versje maakt. Hij schrijft nu zoo'n beetje in de Leuterburger - hum! zijn pseudoniem wil ik nog niet veraden; - maar hij raakt ze tusschenbeiden, zijn pen is niet van oekedeeg, dat verzeker ik! je
Als de Controleur heeft uitgesproken, neemt de heer Buitweg het woord en spréekt:
- Mijne heeren, ik geloof zeker, ahem! dat de zoon van onzen Secretaris een uitstekend jongmensch is, maar zonder hem te kort te willen doen, wensch ik in overwèging te geven, ahem! of we niet aan iemand van meer geposeerden leeftijd de voorkeur zouden geven, Ik zou daarom de aandacht wel willen vestigen op, ahem! onzen stadgenoot Derksen, die nu nog docent is aan het gymnasium, maar naar ik verneem, wegens een chronische aandoening der stembanden, zijn betrekking zal moeten neerleggen, en....’
Voordat Buitweg geheel heeft uitgesproken rijst de Wethouder van Dremmelen op en zegt met een droog-komiek gezicht: - De Controleur houdt niet van nepotisme - ik ook niet, mijne heeren, en daarom ben ik zoo vrij den heer Buitweg te doen opmerken, dat de keelzieke docent Derksen, een neef van zijn vrouw, naar ik meen, over de zestig, ergo, wat ál te geposeerd is. Verder wensch ik in overweging te geven, of het niet beter zou zijn, om te besluiten, dat de nieuwe Bibliothecaris per sé niet aan een van ons allen geparenteerd màg zijn. Ik kan daarentegen de heeren een man aanbevolen, die zeker aan alle billijk gestelde eischen zal voldoen; ik bedoel den broêr van onzen Burgemeester, die nu nog ter Secretarie werkzaam is en die...
Daar gebeurt plotseling iets, dat van Dremmelen doet verstommen - de eeuwig zwijgende Apotheker-Chemist staat op, opent den mond en zegt duidelijk en klaar: - Ik kan mijnheer van Dremmelens candidaat ten zeerste aanbevelen.
- Natuurlijk! want hij maakt werk van je dochter! bromt Rimpelaar, die echter dadelijk weer zwijgt, want de Voorzitter roept hem beleefd tot de orde.
't Was zonderling, maar eensklaps ontdekte ieder van de bestuursleden een neef, een vriend, of een bekende, die juist, zeer toevallig, al de kwaliteiten in zich vereenigde, die men in den nieuwen Bibliothecaris-Correspondent wenschte. De vergaderings-barometer begon min of meer naar stormachtig weer te neigen; men tapte elkander zelfs hatelijkheden, want ieder trachtte zijn protegé zooveel mogelijk op te hemelen, ten koste van dien anderen. Het had er iets van, alsof men in een Kiesvereeniging was, waar de verschillende candidaten naar alle regelen der kunst geprezen en gehavend werden en zeker zou de temperatuur der gemoederen allengs te hoog zijn geworden, wanneer
| |
| |
niet de staathuishoudkundige heer Specht, met alle bescheidenheid, het verstandigste voorstel in overweging had gegeven, om - ten einde alle nepotisme en particuliere consideratiën te vermijden - eenvoudig een advertentie in de krant te zetten, waarbij gegadigden naar de betrekking van Bibliothecaris-Correspondent van het wetenschappelijk Genootschap opgeroepen werden om hunne sollicatiën, onder letter B., aan het bureau van den Leuterburger Moniteur in te zenden.
Niemand had er iets tegen, zoodat het voorstel Specht met algemeene stemmen in principe werd aangenomen.
Natuurlijk werden de heeren het niet zoo spoedig eens, over het aan den Bibliothecaris in spé toe te kennen salaris, want zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kasteelen en de kassier-penningmeester, van Dijk, beweerde: - dat het onverantwoordelijk zou zijn, wanneer men niet voortdurend trachtte te kapitaliseeren, maar lichtvaardig al den interest van het geërfde vermogen uitgaf.
De meeningen verschilden, want zoowel de President als Controleur Rimpelaar waren van oordeel, dat men tegenover de buitenwereld, niet anders kon en mocht doen, dan den nieuwen Bibliothecaris een zeer fatsoenlijk salaris toekennen. De Commissarissen waren het met den Secretaris en Professor Plaetselhof eens en het geheele bestuur luisterde met verwondering naar den heer Specht, die nog nimmer zooveel en zoo goed gesproken had. Zijn anders tamelijk doffe oogen bogonnen te glinsteren, toen hij zei:
- Mijne Heeren! wij kunnen en mogen niet anders - Noblesse oblige! - wij moeten een goed salaris geven, wij zijn er toe in staat, dank zij de mildheid van den zaligen Leuterburger - wij zijn 't aan zijn schim verplicht, enz. enz.
Bultweg kreeg de tranen in zijn oogen en zei: - Jongens! jongens! wat kan die Specht uit zijn equiliber komen en van Dremmelen riep droogkomiek: - Bode! een glaasje water voor den gevierden spreker!
Na lang wikken en wegen en na een droge financiëele rede van den Penningmeester, besloot de vergadering, met zes tegen drie stemmen, om het salaris op ƒ1500. - 's jaars vast te stellen.
Eenige dagen daarna stond in de ‘Oprechte Leutenburger’ de volgende advertentie:
Bibliothecaris.
Gegadigden naar de betrekking van Bibliothecaris en Correspondent eener wetenschappelijke instelling kunnen zich onder letter B, met franco brieven aan het bureau van dit blad aanmelden. - Salaris ƒ1500.
De Voorzitter, die het stellen der advertentie aan den Secretaris had overgelaten, die op zijn beurt er den tweeden Secretaris mee had belast, meende op de eerstvolgende vergadering de opmerking te moeten maken: - dat hij de redactie wel wat vaag vond en dat hen
| |
| |
misschien wenschelijk ware geweest eenigszins te omschrijven, welke eischen men aan die gegadigden stelde, omdat nu waarschijnlijk Jan en alleman op de annonce zou schrijven.
- Je hebt gelijk, dat had hij moeten doen, antwoordde kortaf de controleur en tegelijk een ontzachelijk pak brieven vertoonend, voegde hij erbij: De bode heeft vanmorgen de sollicitatiën gehaald - 368 sinds eergisteren, en aan 't bureau zeiden ze, dat er waarschijnlijk nog veel meer zouden komen, omdat zoo veel lui de Leuterburger eerst den tweeden dag lezen, voor de goedkoopte.
- Voordat we overgaan tot het openen der missiven, zei de President, verzoek ik den Heeren kennis te nemen van een schrijven van onzen gewaardeerden Commissaris Specht, een schrijven, dat mij zeer getroffen en tevens verwonderd heeft, omdat de heer Specht daarin officieel zijn ontslag als Commissaris aanvraagt, om voor hem overwegende motieven...
- Wat duivel mankeert hem? viel hem de Controleur uit. - Nog geen acht dagen geleden speecht hij hier, dat de muren er haast van omvallen en nu snijdt hij uit; - de vent is gek!
- Onbegrijpelijk! zou meer parlementair zijn, Controleur! Wat dunkt u er van, Heeren? Zullen we, onder dankzegging voor de aan E.D. bewezen diensten, deze demissie aannemen?
- Natuurlijk! niet of graag - ik zal hem vanavond nog schrijven, dat we zijn baantje aan een ander zullen geven.
- Mag ik den geachten Secretaris doen opmerken, dat de Commissarissen van Exemplis Discimus geen baantje bekleeden?
- Wat noem je 't dan, Praeses?
- Eereposten, Controleur!
- Ah bah! een eerepost kan soms genoeg een baantje wezen; 't is sama djoega - maar ik zal uw opmerking ad notam nemen. Ik begrijp alleen maar niet, wáárom hij heengaat - niet dat we zooveel aan hem verliezen, want hij deed niet veel anders, dan voor z'n liefhebberij in de bibliótheek snuffelen en...
- De absentibus nil nisi bene, Controleur! zegt zacht verwijtend Dr. van Riet, en de Voorzitter voegt er bij:
- Juist, geachte collega - we zullen onzen geëerden vriend Specht slechts noode zien vertrekken.’
Wat hadden de heeren Bestuurderen het nu volhandig! - 't getal brieven was inmiddels tot 456 aangegroeid. Vijf vergaderingen waren noodig om al die te lezen en de sollicitanten, zoover dat door schrift en stijl mogelijk was, te keuren.
De heeren konden het in den beginne maar niet eens worden; de een vond dat de brief van A uitstekend was en een ander gaf de voorkeur aan dien van X, Y, of Z. 't Was inderdaad een werk om wanhopig van te worden, maar dank zij het beleid en de kalmte van den Voorzitter, was men, na de vijfde vergadering, zoover gevorderd, dat men een zestal had gevormd, waaruit de definitieve keus zou worden gedaan.
| |
| |
Als No. 2. stond op dat zestal: De heer van Molden, Proponent. De Vice-President had er zoo sterk op aangedrongen, dat men dien Theoloog op 't zestal zou brengen, dat de vergadering, moede van 't overwegen, zijn voorstel had goedgekeurd, vooral ook omdat men dadelijk gehoor had gegeven aan de stem van den Voorzitter, die het briefje van den privaat-docent Vlietman zoo bijzonder, als een voorbeeld van taal en stijl, had aangeprezen, dat die met algemeene stemmen als No. 1 voorkwam.
No. 3. was de gepensionneerde kapitein Janssen, volgens Controleur Rimpelaar, die zich dadelijk, bij de opening, van zijn briefje had meester gemaakt; - een jongen van beschaafde ouders, een ontwikkelde kerel, met êén afgeschoten poot. Hij had hem in Indië gekend en kon daarom constateeren - dat 't een kraan van een vent was.
Als vierde van 't zestal stond de naam van Th. van Meulenbeek - zijn kwaliteit was er niet bij vermeld, maar iedereen in Leuterburg kende den ouden, braven Meulenbeek, de nestor van de stad, en wist, dat hij een zoon had, die te Leiden in de rechten studeerde en sedert een paar jaar bijna klaar was. Met onderling goedvinden had men dus aan den ouden heer Meulenbeek een beleefdheid willen bewijzen, in de vaste overtuiging, dat zijn zoon toch nooit Bibliothecaris van E.D. zou worden.
Stellig had hij minder kans dan No. 5, de heer Pouwels, docent in natuurkunde, chemie, Latijn en Grieksch, die door den Vice-Secretaris met de enkele woorden: - dat is de man - warm was aanbevolen, omdat hij onlangs van zijn hand een brochure had gelezen over de Chemische werking van 't Licht, een opmerking, die den Voorzitter een glimlach en de drie Commissarissen een blik van verstandhouding afdwong.
Voor No. 6 had de vergadering lang getwijfeld tusschen een dokter in de letteren en een scheepsgezagvoerder, die aan wal een betrekking zocht, maar omdat de litteraat zoo slecht en de zeekapitein zoo mooi schreef, was men 't eindelijk eens geworden, dat No. 6 toch eigenlijk maar pro forma er bij kwam en had men den zeeman candidaat gesteld.
Voordat de vergadering dien avond uiteen ging, bracht Professor Plaetselhof nog de vraag ter tafel, op welke wijze men nu wel het best over de bekwaamheden en geestesgaven van de sollicitanten zou kunnen oordeelen en gaf met de meeste bescheidenheid het volgende in overweging:
- Men onderwerpe de candidaten, onvoorbereid, aan een kleine tentamen, wat hun bibliografische kennis betreft, en aangezien 't vooral van belang is, dat de Correspondentie in een, ons Genootschap waardigen stijl, gevoerd wordt. dunkt het mij zeer gewenscht, om de sollicitanten, beurtelings, eenige minuten lang ex-temporé te laten spreken over een gegeven onderwerp. In den regel kan men aannemen, dat hij, die goed voor de vuist spreekt, ook goed stelt, en daarom geloof ik, dat mijn voorstel ernstige overweging verdient.
't Was laat; de meeste heeren bestuurderen verlangden naar huis of naar de sociëteit, waar ze nog een oogenblik konden uitrusten van
| |
| |
de vermoeienissen der vergadering, en daarom werd het voorstel van den Voorzitter bij acclamatie aangenomen en de vergadering, onder dankzegging aan de aanwezige leden, gesloten.
| |
II.
- Meneer de Voorzitter, de candidaten wachten in de benedenkamer, zegt de bode, terwijl hij de vergaderzaal van E.D. binnentreedt en in afwachtende houding voor de groene tafel blijft staan.
- Hier is het lijstje, bode - verzoek de heeren naar volgorde binnen te komen, zoodra ik schel - eerst No. 1 en dan vervolgens No. 2, enzoovoort.’
- Achter mekander, meneer de Voorzitter, als de ganzen? grinnikt Jansen.
- Neen, bode; één voor één - ga nu!
Professor Plaetselhof ziet er uiterst deftig, geleerd, streng en gewichtig uit, want met algemeene stemmen heeft de vergadering zijn Hooggeleerde verzocht het tentamen te leiden.
- Vòór dat ik schel, mijne heeren, om No. 1 van het zestal te doen binnentreden, dienen we nog even te bepalen over welk onderwerp wij de sollicanten zullen laten spreken. Wanneer wij vergelijkingen willen maken, moeten wij hen alle zes, over 't zelfde onderwerp laten extemporeeren. Welk zal het zijn?
- Zou het niet 't eerlijkst zijn, geachte Voorzitter, wanneer wij ieder een onderwerp op een papiertje schreven en in een hoed wierpen en U er dan blindelings één uitnam, zegt meneer Bultweg, die lang heeft moeten zwijgen in de vergadering en zich zelven toch gaarne hoort.
- Uitstekend, meneer Buitweg, mag ik den Vice-Secretaris dan verzoeken, eenige papiertjes uit te deelen?
Eenige oogenblikken wordt het stil in E.D. 's vergaderzaal - alleen het krassen der pennen is hoorbaar.
De Vice-Secretaris haalt de uitgedeelde briefjes op en legt ze voor den praeses, die ze overluid voorleest:
‘No. 1 Over Flavius Josephus.
No. 2 Over Het verdriet.
No. 3 Over De Beri-Beri kwestie.
No. 4 Over De affiniteit van ziel en lichaam.
No. 5 Over De vreugde.
No. 6 Over De Muiderkring.
No. 7 Over De droogmaking van de Zuiderzee.
No. 8 Over Rome en Luther.’
De briefjes worden toegevouwen, in een hoed gedaan en daar de bode juist weer binnen komt, zegt de Voorzitter met een gewichtig fronsen der wenkbrauwen: - Bode, steek uwe hand in dezen hoed, neem er één briefje uit en reik mij dat over.
De bode doet zooals hem bevolen wordt, neemt voorzichtig tusschen duim en vinger, alsof hij bang was zich te zullen branden, een papiertje uit den hoed en reikt het den professor over, die het opent en met
| |
| |
luider stemme zegt: ‘De heeren sollicitanten zullen over de Vreugde moeten improviseeren - Bode!
- Meneer de Voorzitter?
- Ga naar de wachtkamer en verzoek No. 1, den heer docent Vlietman, binnen te komen.
Een oogenblik later treedt een lang, mager, rossig man, een goede veertiger, de vergaderzaal binnen. Zijn gelaat heeft iets van een glazigen aardappel en een blauwe bril balanceert vóór op 't roode puntje van zijn langen neus. Linksch en verlegen buigend treedt hij nader, terwijl de Voorzitter langzaam en deftig van zijn zetel oprijst en hem met een voornaam, professoraal, gewichtig hoofdknikje begroet.
In korte woorden zet de Praeses hem daarna de redenen uiteen, waarom het Bestuur besloten heeft, al de naar de vacature dingende heeren over hetzelfde onderwerp eenige oogenblikken te laten improviseeren.
De privaat-docent Vlietman luistert met alle aandacht toe, en terwijl hij over de blauwe brilleglazen heen den Voorziter aanziet, komt er een uitdrukking van verwondering en angst op zijn huiskleurig gelaat, en als eindelijk de professor minzaam zegt: - het onderwerp is: de Vreugde - mag ik u verzoeken? en daarop echt hooggeleerd en bedaard, achterover in zijn zetel rustend, een afwachtende houding aanneemt, zegt de heer Vlietman met een verkouden stem: - Hum! ik kan zeer goed op papier stellen wat ik denk, maar of ik extemporé kan spreken, is de vraag. Enfin, ik zal 't beproeven, hoewel ik zwaar verkouden ben.
Een pijnlijke minuut van stilte verloopt, waarin de candidaat, als om hulp smeekend, omhoog naar de zoldering ziet; plotseling drukt hij met rechterduim en wijsvinger zijn blauwe bril vast voor de oogen, verheft zijn stem en zegt:
- Mijne heeren! - hm! hm! - wanneer wij onze rijke Nederlandsche taal, die wij allen liefhebben en waardeeren, omdat de taal gansch het volk is, goed bestudeeren.... hum! - verwonderen wij ons telkens over dien rijkdom van klanken, die zoo juist elke gemoedsbeweging weergeven....
Professor Plaetselhof maakt een beweging voorwaarts en legt de eene hand onder de kin, terwijl hij met gespannen aandacht den spreker aanziet. Daardoor wordt Vlietman onrustig en verward; hij ziet op zijn beurt, als magnetisch aangetrokken, strak naar de hooggeleerde oogen en vervolgt:
- Onze taal is rijk aan klanken, die klinken - hum! - klanken vol klank! - hum! hum! - klinkende klank - hum! - ik bedoel eigenlijk: klanken waarin weerklinkt, welke stemming zich klinkend uit in die klank en...
- Praeses! fluistert de Controleur, achter den Vice-Voorzitter om, die met een verholen lach toeluistert, - laat hem maar gerust inrukken - 't is niemendal, hoor!
Intusschen vervolgt de spreker: - Zoo is bijvoorbeeld de eu-klank, zoodra zij eenigszins hoog wordt uitgesproken, steeds de echo van iets genoeglijks, zooals in: vreugd. Ook uit: leut, leutig, leuk, geneugelijk
| |
| |
en heuchelijk, klinkt ons vreugde tegen - evenzeer in neuriën en opbeuren is de vroolijke tendenz duidelijk merkbaar. Zakt daarentegen de klank, dan verdwijnt de vreugde eruit en maakt plaats voor degelijkheid; zooals in deugd, gencreus, keurig, geurig en heusch. - Merkt verder op, mijne heeren, dat, naarmate de toon dieper wordt, ook de euklank een andere stemming uitdrukt, bijvoorbeeld: scheuren, verbeuren, treuren, zeuren....
- Juist! treurig zeuren dat doet hij, pruttelt de Controleur nogmaals tegen den Voorzitter, die even op zijn horloge ziet en dan volkomen kalm en beleefd den spreker in de rede valt, door te zeggen: - Wij danken u, mijnheer, wees zoo goed u thans te verwijderen, - we zullen u later van ons doen hooren.
Zoodra No. 1 met een paar verlegen buigingen de zaal heeft verlaten, zegt Dr. Roller:
- Dat is niet meegevallen, Professor - 't was zeer dunnetjes; hij heeft eenvoudig het onderwerp niet behandeld.
- 't Is een prul, met zijn klanken die klinken!
- Controleut! ik wenschte No. 2 te doen binnenkomen - mag ik u daarbij herinneren, dat we overeengekomen zijn, geen teeken van goedof afkeuring te geven, zelfs niet fluisterend, zoolang de sprekers aan 't woord zijn?
- Je hebt gelijk, Voorzitter, maar die kerel was zóó taai... Ah! daar is candidaat No. 2 - Godbewaarme, wat 'n afgescheiden dominée in den dop - dat zal goed wezen als hij aan 't woord komt.
Als de proponent, evenals zijn voorganger, door den Voorzitter van een en ander is ingelicht, zegt hij, min of meer zalvend:
- Mijne heeren, ik heb ingezien dat ik niet orthodox genoeg en ook niet liberaal genoeg ben, om spoedig een plaats te krijgen, en hoewel het predikambt steeds mijn ideaal is geweest, dwingen mij de omstandigheden des levens voorshands naar een betrekking rond te zien, die mij het dagelijksch brood verschaft - daarom was ik zoo vrij op uwe annonce te schrijven. Voor ik over de vreugd ga spreken, zooals mij is verzocht geworden, wenschte ik U dit mede deelen.
De Vice-Voorzitter knikt eenige malen aanmoedigend met het hoofd en ziet dan plotseling terzijde naar den penningmeester, die zeer kalm is ingeslapen en een zonderling blazend gedruisch maakt, dat de lachlust opwekt van den heer Bultweg, aan wien de droog-komieke van Dremmelen in 't oor fluistert:
- Hij is er nog 't best aan toe van ons allen.
Intusschen is de proponent beginnen te speechen. Hij spreekt zalvend en op den echten preektoon over - de vreugde, die zoo oud is als de wereld; hij vertelt van de jubelende heirscharen en 't vreugdebedrijf onder Israël en hij herinnert er aan, dat er vreugde zal zijn over den zondaar, die zich bekeert. Allengs schijnt hij te vergeten waar hij zich bevindt; zijn blomzoet gladgeschoren gelaat begint te gloeien. zijn stem klinkt meer en meer naar den kansel, zijn blauwe oogen glinsteren en galmend roept hij eindelijk uit:
- O! vergeet het nooit, de vreugde is uit den hoogen; verblijdt u met de blijden, verheugt u met de eenvoudigen van harte, want kin- | |
| |
derlijke, eenvoudige vreugde is Gode welgevallig. Ja, mijne geliefden!...
- Hè? roept eensklaps de Controleur, - wat is dat? en de proponent, zich herinnerend waar hij is, verbetert kleurend: - ik bedoel: Mijne Heeren! de vreugde is het schoonste geschenk des hemels.
- Amen! zegt bijna luid de grappige van Dremmelen en ditmaal is de toon, waarop hij dat amen uit, zoo dwaas, dat al de heeren, de Penningmeester, die inmiddels door 't galmen met een schrik is wakker geworden, inkluis, in een lach schieten.
De theoloog merkt zeer goed, dat hij zich min of meer onzinnig heeft aangesteld, neemt zijn hoed en verlaat, zonder het: Ik dank u: van den Voorzitter af te wachten, haastig de vergadering.
De beurt is nu aan No. 3, kapitein Janssen. Zoodra deze binnenkomt, rijst de controleur op en blijft met uitgestrekte hand en hals den sollicitant verwonderd aanzien, terwijl hij binnensmonds zegt:
- Wat duivel! dat is die Janssen niet, dien ik ken - dat's een heel andere. - O, donders! nu herinner ik mij, er was in Indië ook een Janssen bij de infanterie en... hum! dan heeft deze niet bij de artillerie gestaan... hum! hum!... ik dacht dat... De Controleur is bepaald geschrokken van zijn vergissing, en in zijn verwarring zegt hij: - U heeft zeker bij de infanterie gediend, meneer - en niet bij de artillerie in garnizoen te Bandoeng, waar ik destijds Controleur was - U is dus niet de dooie Janssen... hum! ik dacht dat de kapitein van de artillerie een been kwijt was en dat u gebléven was te...’ Professor Plaetselhof belet, door met takt tusschenbeiden te komen, dat de Secretaris nog meer dwaasheden zegt en herhaalt ten derden male zijn korte inleidingsspeech.
Kapitein Janssen, die den Controleur voortdurend verwonderd heeft aangekeken, ziet er uit als iemand, die 't land heeft aan de geheele wereld en aan zich zelf. Zijn diepliggende, grijze oogen kijken vinnig rond, als hij de toelichtende woorden van den Voorzitter verneemt, en als deze hem eindelijk verzoekt, de verlangde inprovisatie te houden, krijgt zijn mager, geel gezicht een ietwat verhoogden tint. Hij doet een pas of twee voorwaarts, stampt met zijn houten been harder dan noodzakelijk is op den vloer en zegt dan met een krassende stem:
- Is je dat ernst, meneer? Moet ik over de vreugd spreken? Bah! dat is zeker een flauwe aardigheid van den een of ander die me kent en me nu dat koopje leveren wil. Ik zou over de vreugd redeneeren? Ik, die mijn geheele leven niets dan misère en décepties heb ondervonden - merci! Ik heb nooit vreugd gekend dan die ik van anderen zag. In mijn jeugd hebben ze me gemaltraiteerd, door me tegen me zin naar Kampen te zenden, later ging ik, omdat 't hier te lande zoo'n treurige boel is, naar Indië; dáár ben ik gepasseerd en nog eens gepasseerd; ik heb 't er een nog beroerder boel gevonden dan hier. Toen snap ik per saldo nog het koopje, dat ze me een been afschieten en ik krijg mijn pensioen, voordat 't zoo groot is, dat ik er goed van leven kan, zoodat ik genoodzaakt ben een bijbaantje te zoeken - en ik zou hier voor uw pleizier over de vreugd staan schetteren - merci! - Ik zie wel, 't is hier voor mij alweêr niemendal, ik heb de eer de heeren te salueeren.
| |
| |
't Is den Voorzitter aan te zien, dat hij bij zichzelf denkt: ‘die improvisatiên vallen toch per saldo niet erg meê, en de overige heeren kijken elkander eenige oogenblikken verbluft en zwijgend aan, als de pessimistische kapitein hompelend en met zijn stok stampend vertrekt en aan de deur gekomen, den bode onzacht op zij duwt, zich half omkeert en nogmaals roept: - ik salueer je, meneeren!
Met een zucht zegt Professor Plaetselhof: - Wat 'n onhebbelijk heer... Bode! - laat No. 4, meneer Meulenbeek binnenkomen.
Dood op zijn gemak, met beide handen in de zakken van zijn te wijden pantalon, nadert de studiosus Meulenbeek, die sedert eenige jaren reeds ‘bijna klaar is.’ Hij verwaardigt zich, om zijn zwarten flambard even op te lichten, haalt vijf vingers door de massa gelig blond haar, dat in artistieke wanorde langs zijn min of meer groezelige wangen zwiert, zet zijn hoofddeksel scheef op één oor en draait aan een paar borstelige uitspruitsels onder zijn neus, terwijl hij door zijn pince-nez met moede, flauwe oogen, onbeschaamd het Bestuur aanziet.
Voordat de Voorzitter hem iets heeft kunnen zeggen, neemt hij zelf het woord:
- Bonjour, heeren! ik ben Meulenbeek - u zal me zeker wel kennen?
- Pardon! wij hebben die eer nog niet - antwoordt de President, hem met één blik van 't hoofd tot de voeten opnemend.
- Niet? - Enfin! dat 's ook eigenlijk geen wonder; hier in dit ouwe, pruikerige nest lezen ze natuurlijk de ‘Litteraire Honigbij’ niet, die ik redigeer. - Hm! - Misschien nooit van gehoord, hè?
- O, neen! Maar permitteer me: wanneer u reeds een betrekking heeft als redacteur, waarom solliciteert u dan hier?
- Omdat ik daar nu eens liefhebberij in heb - ik meen u daarvan toch geen rekenschap schuldig te zijn, wèl?
- U solliciteert op een zonderlinge wijze, zegt hoffelijk de Voorzitter.
- Godzegenme wat 'n onbeschoft kereltje.. bromt de Controleur, die driftig begint te worden.
- Jelui leest natuurlijk niets anders, dan dien oudbakken kost van vroeger, gaat de studiosus voort, anders zou jelui de ‘Honigbij’ wel kennen.
- Permiteer mij! zegt Dr. van Riet, welk blad bedoelt u?
- Blad? - 't Is geen blad; 't is een tijdschrift, maar niet zoo'n lamlendig, beroerd, sopperig prul, zooals de andere hedendaagsche periodieken. Ik geef stevige kost, degelijke opstellen, naturalistische lectuur, gedichten, sonnetten, die diepte en onberispelijken vorm hebben. Enfin! in één woord, ik schrijf nieuwerwetsch - ik representeer de revolutie in de litteratuur; ik vecht tegen de half heid, de kletserigheid, de pietluttigheid, de fatsoenlijkheid en de banaliteit van de tegenwoordige letterkundigen, die God beter 't nog reputatie durven hebben. In bliksemsch krasse artikelen geef ik al die Jan Salie's, die stommelingen, die onmachtige lam-ooren en quasi-geleerde lui voor d'r broek.
- Ah zoo! maar ik verwonder mij dan des te meer, dat u hier solliciteert om.
- Och ja, president! ik wil wel eens wat nieuw leven in jelui ouwe
| |
| |
pruikenboel komen brengen; ik wil jelui Bibliotheek wel eens redderen. Ik heb dáár in de kamer al een paar planken nagezien - 'n mooie rommel! - 't Is je 't bibliotheekje wèl - van Lennep. de ouwe heer Smits en meer van die flauwe grappenmakers, Beets, Schimmel en andere kletsmeijers zag ik staan - 'k moest lachen, dat ik die flauwe karremansversjes, die dingetjes van de Genestet en ten Kate ook, nog vond. Goeie God! wat 'n oudbakken rommel - om te spugen.... Zola, Lemonnier en Huysmans zal jelui natuurlijk wel niet eens hebben - die vindt jelui te vies - die begrijpen ze hier ook nog niet - 't naturalisme is nog terra-incognita voor de Leuterburgers! Heb jelui Multatuli, Busken Huet en de ‘Honigbij’, dan kan jejui die overige lamlendige beroerdigheden wel opdoeken. Zoodra ik hier ben zal ik dien Augiusstal....
- U zal niemendal! valt eensklaps de Controleur, die zich niet langer bedwingen kan, uit. ‘We hebben hier geen staljongens noodig.... Och! praeses, neem mij niet kwalijk; ik trad daar in uw rechten, maar dat brutale schreeuwertje maakte me kwaad.
- Mij niet, geachte Secretaris - Bode!
- Meneer de Voorzitter?
- Laat dezen jongeheer beleefd de deur uit en zet dan 't venster wat open.
- Niet onaardig gezegd, maar ijselijk conventioneel, antwoordt de studiosus Meulenbeek, terwijl hij zich omdraait en fluitend tot aan de deur gaat, die de bode voor hem opent, met de woorden:
- Asseblieft, meneertje - stoot je niet aan 't drumpeltje.’
Nauwelijks is de revolutionair in de litteratuur vertrokken of de Vice-President, Dr. Roller, verlangt het woord:
- Geachte Voorzitter! zegt hij, - ik geloof, dat wij verstandig zullen doen, om van verdere interlocutiën met no. 5 en 6 af te zien, want tot dusverre is het resultaat vrij treurig nihil, en....
- O, neen! ik moet hierin met u van meening verschillen - we zullen integendeel No. 5 laten binnenkomen. We zouden onrechtvaardig zijn tegenover die sollicitanten; ik vrees wel, dat wij niet met hen zullen slagen, maar enfin!.... Bode, verzoek den heer Pouwels binnen te komen.
De heer Pouwels, natuur- en scheikundige, die met een bescheiden buiging genaderd is, blijft zwijgend voor de Bestuurstafel staan, luistert opmerkzaam en met half geopende mond, naar 't geen de professor hem, evenals aan de anderen zegt, en als de Voorzitter hem ten slotte verzoekt om over de vreugd ex-temporé te spreken, wordt hij bleek rondom zijn wipneus; 't klamme zweet parelt plotseling op zijn voorhoofd en terwijl hij krampachtig de rechterhand en de linker voet beweegt, zegt hij: - Voor de v-v-v-vuist spr-spreken, k-k-kan ik n-niet-ik-kik-kik spr-spreek 'n b-b-beetje moe-oeielijk, m-maar st-stellen ka-ka-kan ik wel, - hij grijpt in zijn bortszak en haalt er een brochure uit: Wa-wa-neer de h-heeren zoo g-goed z-z-zouden w-willen w-wezen deze bro-chure-hure te l-lezen, die h-heb ik ge-geschreven o-over de in-du-duc-tie van de el-el-ellec-lectriciteit.
| |
| |
Met een meêwarig gelaat hoort de Voorzitter aan, wat de heer Pauwels zegt. en antwoordt dan uitermate beleefd en vriendelijk: - 't Spijt me dat u zich voor ons gedérangeerd heeft.
- O! o! da-da's nie-niemen-dal. Goe-goeden-dag h-heeren!
Pauwels vertrekt.
- Goddank! zuchten in stilte al de heeren, - nu krijgen wij den laatsten sollicitant - zij hebben meer dan te veel genoten van de voorgaanden, en daarom is het geen wonder, dat zich op de respectieve aangezichten van de Bestuurderen plotseling een glans van genoegen vertoont, als de bode alléén weer binnenkomt droogjes zegt: - Meneer de Voorzitter, No. 6 komt niet.
- Waarom niet Bode?
Ik kan hem niet wakker krijgen, meneer de Voorzitter.
- Hè!
- Hij is in slaap gevallen....
- Hoe komt dat Bode?
- Hij moest zoo lang wachten, omdat hij No. 6 had, ziet u, en...
- Ja! 't is achterna beschouwd eigenlijk niet verstandig geweest, dat we al de sollicitanten op één en 't zelfde uur hebben ontboden, merkt de Vice-praeses aan.
- Nou! en toen zeedie - 't was een erg aardig gemeenzaam mensch, heeren; - ouwe heer! zeedie tegen me - 't is hier stom vervelend, ik heb m'n bittertje nog niet gehad, ik ga hierover 'n boonekampie drinken. - Kom jij me even praaien als 't tijd is.
- Ah zoo! - en?
- En nou schijnt ie wel 'n beetje sterk te hebben gebitterd en doet in 't Café op de kanapee 'n tukkie - ik wil nog wel ereis gaan probeeren, of ik hem hier kan krijgen, maar hij is goed onder zeil heeren!
- 't Is wèl, bode - we zullen No. 6 eenvoudig van de sollicitantenlijst royeeren. Professor Plaetselhof kijkt op zijn horloge en vervolgt: - 't Wordt tijd om de vergadering te sluiten; zijn er intusschen ook nog stukken of brieven gekomen, Bode?
- O, ja, meneer! door al die heeren heb ik vergeten U een brief te geven, die van morgen vroeg door 't meisje van meneer Specht is gebracht.
- Bode, 't is nu de laatste keer, dat ik je verzoek, om alle brieven of stukken aan 't Genootschap gericht, dadelijk af te geven; 't is onaangenaam, dat je telkens weer....
- ‘Maar perfester! 't was zoo druk vandaag en daarom hoop ik dat voor dezen keer de heeren me zullen ekskuseeren.
De Voorzitter leest intusschen den hem toegereikten brief; zijn gezicht teekent de uiterste verbazing en met een zeer officiëele stem zegt hij: - Mag ik even uw aller aandacht verzoeken, mijne heeren? Hij schraapt zich even de keel, vóór hij begint te spreken:
| |
| |
Aan het Bestuur van het Genootschap Exemplis Discimus te Leuterburg.
Mijne Heeren!
De ondergeteekende, vroeger Commissaris van het Genootschap E.D. kortelings afgetreden, wenscht in aanmerking te komen voor de betrekking van Bibliothecaris-Correspondent; hij vleit zich, aangezien hij volkomen met de werkzaamheden van het Genootschap bekend is en zelf den post van Bibliothecaris con-amore gedurende eenige jaren waarnam, bij u in aanmerking te zullen komen. Met de meeste onderscheiding
UEd. Dw. Dienaar
Christiaan Specht.
Algemeene verbazing!
- Dat's een leepe - een allemachtige leepe.... hm! diplomatieke streek geweest van Specht! roept de Controleur, en de Vice-President merkt droogjes aan: - Ik ben er niet voor, deze sollicitatie als serieus te beschouwen - 't is àl te politiek aangelegd....
De Voorzitter die nog steeds op den brief tuurt, zegt binnensmonds: - 't is kras, zeer kras; hier hebben we dus het motief van zijn plotseling bedanken; daarna richt hij zich deftig overeind, klopt een paar malen met zijn hamer en sreekt:
- Mijne heeren! De sollicitanten hebben geen van allen aan de gestelde eischen kunnen voldoen; we zien hieruit al weder, hoe moeie-lijk het is, voor de gewichtige betrekking van Bibliothecaris van het Genootschap E.D. een geschikt man te vinden; daarom veroorloof ik mij het volgende voorstel ter tafel te brengen:
- Het Bestuur van E.D., de moeilijkheid inziende, om een geschikt persoon, zelfs tegen hoog salaris, te vinden, besluit een algemeene vergadering te beleggen, om, in plaats van den afgetreden heer Specht, uit de leden een nieuwen Commissaris te kiezen, en dezen met de zorg voor de Bibliotheek te belasten, terwijl de correspondentie, even als vroeger aan de bekwame handen van onzen geachten Secretaris blijft toevertrouwd.
Acclamatie!
De Penningmeester staat op en voegt er met klem bij: - Mijne heeren! ik geloof dat wij het verstandige voorstel van onzen gewaar-deerden Voorzitter terecht mogen toejuichen, want tengevolge daarvan spaart het Genootschap jaarlijks een belangrijke som uit, en het is zeker, dat de Bibliothecaris door geen andere motieven wordt gedreven, dan door die van onbaatzuchtige, waarachtige belangstelling in den bloei van Exemplis Discimus.
Stormachtige acclamatie, totdat de stem van den heer Bultweg zich laat hooren: - Mijue heeren, zegt hij, - dan zijn wij met uw welnemen - precies zoover als vroeger.
- Accoord! antwoordt de droog-komieke van Dremmelen. We dron- | |
| |
ken een glas, we... maar de President heft, met een bestraffende blik op den Wethouder, zijn hamer omhoog, en uit, beleefd buigend, de gedenkwaardige woorden:
- Dan dank ik de heeren voor hunne tegenwoordigheid en sluit deze vergadering met den wensch, dat wij nog dikwijls met dezelfde eensgezindheid een zoo gewichtig besluit zullen nemen, als heden.
|
|