| |
| |
| |
Een lauwerkrans.
- Mag ik zoo vrij zijn, om u mijn lijst aan te bieden? De lijst voor mijn benefiet; ik speel ‘Henri’ in Laurierboom en Bedelstaf - Balkon één gulden vijftig, Loge één gulden vijfentwintig, parterre één gulden.
- O, is ú 't? Ik dacht niet, dat ik....
- U dacht niet, dat u mij zou zien. Ja, weet u, geachte heer, 't is tegenwoordig uiterst moeilijk om accés te krijgen bij de heeren of dames; ze dresseeren er hun dienstpersooneel op, om, zoodra zij iemand zien, die een lijst of zoo iets wenscht aan te bieden, ‘niet thuis’ te zeggen, of een ander onjuistheid... en eventjes glimlachend: - Ik ken die loopjes en daarom pousseer ik eenvoudig mijn kaartje.
- Ah zoo! Maar, neem me niet kwalijk, op uw kaartje staat Mr. Mansholt - en ik meen u vroeger toch te hebben zien optreden onder den naam....
- Holtsman? Accoord! dat is mijn ‘nom de guerre’, mijn familie was er altijd violent tegen, dat ik op de planken ging. Wij behooren tot een patricische familie en... enfin! U begrijpt! je wilt geen onnoodige bisbiljes maken, daarom heb ik destijds mijn naam omgezet.
- Ja, dat klopt! Maar dat Mr.?.... Heeft u gestudeerd?
- N.... neen! - dat Mr. beteekent gewoon ‘Mijnheer.’ Och, 't is een heel klein trucje, dat ik me veroorloof. 't Is zoo verbazend moeielijk, de menschen te spreken te krijgen. Er is zoo bitter weinig animo voor de kunst. Hij keek somber vóór zich en zei met een weinig gemaakte tragiek: - Vroeger jaren was 't beter, toen apprécieerde men een acteur, die conscientieus werkt, die weet, wat hij doet. Tegenwoordig moet je potsen maken, om de lui te lokken, of 'n reklame-man zijn! Daar ben ik niet voor geschikt. Ik ben een te sérieus artist... mag ik u noteeren, Balkon? Hoeveel?....
- Geef me liever drie Loges, mijnheer Holtsman.
- Uitstekend, dank u,... ik zal u eerste rij geven.
Hij haalde uit zijn borstzak een in de lengte toegevouwen, reeds wat smoezelig papier en terwijl hij één handschoen uittrok en naar een potloodje grabbelde in zijn vestzakje, keek ik hem eens goed aan.
| |
| |
'k Had hem in vroeger jaren dikwijls zien spelen en hem wel wat arrogant, maar toch 'n goed acteur gevonden; iemand, die werkelijk zijn best deed, om door te dringen in de rol, die hij vervulde. Op 't tooneel was hij steeds een kranige, jeugdige verschijning, een ‘gentleman’, die zijn uiterlijk verzorgde en goede manieren had. Nu zag ik hem niet op de planken of voor 't voetlicht, en zooals hij daar voor me stond, in gewoon, eerlijk daglicht, scheen hij me oud en vervallen. Zijn kleeding was nog die van een heer, maar ze begon reeds dat zeker iets te krijgen, dat men gewoonlijk ‘sjofel’ noemt.
Een wijde, koffiebruine overjas met breeden, zwarten astrakankraag en omslagen aan de op de naden glimmende mouwen, hing ietwat sopperig over een valig-zwarte, gekleede jas en een geruite pantalon, waaruit zeer lichtgrijze slobkousen kwamen, zijn lakschoenen halverwege bedekkend. Zijn breedgeranden, hoogen, grijzen hoed had hij op een stoel gelegd.
Zijn magere hals leek nog dunner, geler en rimpeliger door den wijden, omgeslagen boord en de lichtblauwe, geelgemoesde das, die met een zwierigen, lossen strik een eindje over de lapellen van zijn jas hing.
Misschien kreeg door die opzichtige das zijn gelaat den zonderlingen tint, die mij opviel, maar 't kon ook zijn, dat Mr. Mansholt, nu hij zelf met zijn lijst rondging, zich, zooals men dat aan het tooneel noemt - ‘'n beetje had opgemaakt’; immers het donkere streepje onder zijn oogleden, en de onnatuurlijk zacht-rose kleur onder de oogen, de iets te blanke neus, duidden met het donzige waas, dat over zijn geheele gelaat lag, op ‘rouge de théatre,’ ‘poudre de riz’ en O.-I. inkt.
Hij was zorgvuldig, glad geschoren en gefriseerd. De kapper had van het beetje haar, dat hij nog bezat, kunstvaardig partij getrokken en op zijn reeds hoogwordend voorhoofd een artistieke lok gelegd, waarin de ‘coup de fer’ zeer duidelijk zichtbaar was.
Op eenigen afstand gezien, kon hij nog voor een knap man doorgaan; zijn gelaat was regelmatig gevormd; de neus met een kleine artistocratische buiging, had zeer bewegelijke vleugels en om den mond lag een soms bittere trek, die vooral zichtbaar werd, als hij het hoofd in den nek wierp en met zijn groote donkergrijze oogen ‘werkte’, iets, wat hij voortdurend deed, terwijl hij sprak.
Zijn rijzige gestalte en slank figuur deden hem jonger schijnen, dan hij werkelijk was, want de vijftig lagen reeds ver achter hem.
Hij had het potloodje gevonden en schreef mijn naam op zijn lijst met ietwat onvaste hand.
- Heeft u soms ook kennissen of vrienden, liefhebbers van goede kunst, die u me zou kunnen recommandeeren - en zou u me dan een visitekaartje willen geven als introductie?.... Dat zou me zeer veel goed doen, weet u? 't Is toch zoo moeielijk, om een goed benefiet te maken, als men niet 'n beetje aanbeveling heeft.
- Kaartjes geef ik nooit, aan niemand, maar....
- O, neem me dan vooral niet kwalijk! - Hij boog even, zette een zeer deêmoedig gezicht en lei de rechterhand tegen het roode roosje, dat hij op de linker borst droeg.
| |
| |
- Volstrekt niet, ik zal u eenige namen opgeven.
- Gaarne!
- Ik heb u in langen tijd niet zien optreden, meneer Holtsman; 't laatst meen ik in het Salon de Variétés - waar is u nu geëngageerd?
- Dat is juist het fatale van de zaak; ik ben sedert eenigen tijd - laat ik maar zeggen, geruimen tijd - zonder emplooi, en 't is akelig moeilijk, om 'n geschikte plaats te vinden. Iedere directie past mij niet, want ik ben er de man niet naar, om me te vergooien. Goddank! daarvoor ben ik te veel artist. 'k Heb aanbiedingen genoeg gehad van kleine theaters. Dáár wil ik niet spelen en bij de betere, och! daar is 't ook al misere tegenwoordig; ze geven stukken, waar ik niet in pas en bovendien, ik kan me toch niet laten terugdringen naar het tweede plan, door jonge spring-in-'t-veld's die zoogenaamd modern spelen. Ze hebben heusch geen notie van serieuze kunst, ze draaien, God beter 't, soms familjaar hun rug naar 't publiek en ze spreken, meneer! alsof ze in hun huiskamer zitten, Bah!
- Ja, ik herinner me, dat ik u altijd in eerste rollen heb gezien.
- Juist; ik was jaren lang ‘jeune premier’. Hij poseerde, een hand op de borst leggend, de andere bevallig op de heup houdend, den rechtervoet een weinig vooruit, het hoofd ietwat achterover. Met een kleine, schuddende beweging, zoodat de gefriseerde lok op zijn voorhoofd even schommelde, zei hij: - Ik heb later karakterrollen gespeeld - 'k heb ook gezongen, 'k had een goeden ténorléger; misschien heeft u me wel eens gehoord in ‘de scheepsjongen’ als Julien. Na een paar lichte kuchjes en ahem's zong hij:
Ondanks den wind, ondanks de baren!
Ondanks het woeden van de zee,
Zal God den braven zeeman sparen! enz.
O! daarmee had ik altijd succes!
't Viel mij op, dat zijn stem min of meer heesch en beverig was gewerden; hij merkte 't zelf wel en zei pijnlijk glimlachend:
- Ahem! 'k ben nu wat verkouden, maar ik heb nòg een goed geluid, dat durf ik zeggen. Ik ben nu 'n beetje in 't achterspit, franchementdit. 't Lot was mij niet gunstig, 'k heb veel pech gehad. 'k Ben laat aan 't tooneel gekomen, 'k was al bij de dertig. Mijn familie hield me altijd tegen. - 'k Was in een goeie betrekking, maar, - hij tikte even op zijn borst - hier brandde 't feu-sacré! Ik rederijkte langen tijd, totdat de drang naar de kunst me te machtig werd. 'k Heb 'n heele poos veel succes gehad als artist, heel veel! - maar toen heb ik een dwaasheid begaan: 'k ben gaan trouwen.... Hum! 'n sérieus artist moest eigenlijk nooit trouwen.. Veel kinderen gekregen, 'n lijdende vrouw, altijd in finantieele zorgen gezeten. Je wil gentleman blijven, niet waar? Ieder 't zijne geven... dat knauwt je, meneer - dat ruïneert je énergie! Hij zuchtte een paar malen. - En dan die moderne richting.... daar kan ik me niet toe schikken. Ik heb altijd mijn eigen opvatting gehad van spelen en die hoop ik te blijven behouden, zoolang ik ademhaal. Is dat spelen, wat ze tegen- | |
| |
woordig doen? Geen zweem van plastiek meer, geen nobele gestes, geen intonatiën, die van inzicht en studie getuigen. Ze rabbelen hun rol af als gewone menschen.
Laat een van die jongere grootheden eens verzen zeggen. Je loopt gewoon de komedie uit, als je 't hoort! Ah, meneer! dat was in mijn tijd anders, toen wist men wat verzen zeggen was. Je hield rekening met 't metrum, met den rhythmus, de scandeering. Enfin! - toen was 't kunst, wat men gaf. Daar heb je bij voorbeeld in Ines de Castro, den Don Pero, die rol heb ik gespeeld, meneer! gespeeld, dat het publiek letterlijk wég was - wég, meneer! van schrik en ontzetting!
Hij deed een stap terug, strekte langzaam zijn rechterhand uit, hief die plechtig omhoog en de twee voorste vingers trillend opstekend, de oogen ten hemel slaande, reciteerde hij met een stem, die nog hier en daar een forschen metaalklank had:
Ik zweer op u, mijn voet zal hier geen rust genieten,
Vóór ik het eerloos bloed uws moordenaars zie vlieten,
Zijn pezen knarsen en zijn beenderen kraken hooren,
Zijn lillend ingewand zie in het bloed versmoren.
Hoort u, hoe ik die claus zeg? Ieder woord slaat in het publiek in; je krijgt zóódoende voeling met je publiek, meneer! Och, dat zoûen ze tegenwoordig zeggen precies als iemand, die z'n knecht roept om een kopje thee. Ik kan me niet anders geven dan ik bén en dat 's mijn ongeluk; bovendien spelen ze die degelijke stukken ook niet meer. 't Is allemaal licht werk.... comédies, grollen, flauwe blijspelletjes! En dan 't proza, van die nieuwbakken acteurs, och! dat is zoo ellendig, geen kwestie van gesoigneerde kunst meer. Iedereen meent maar dadelijk tooneelspeler te zijn. 't Mocht wat! - Ze weten een waarachtig artist niet meer te waardeeren, meneer! Daarom ben ik ook een heele poos uit de kunst geweest; ik verchagrineerde me te veel; de directeuren trappen je; ze willen je voorschrijven, hoe je spelen moet. Dat kan een zelfbewust artist, zooals ik meen te zijn, niet verdragen - ik opponeerde nu en dan misschien iets te heftig, maar dat ligt zoo in mijn temperament en.... 't gevolg is, dat je zonder emplooi raakt.
- U zei, dat u een poos van 't tooneel af was!
- Juist, 'k heb een affaire gehad, maar daar deugde ik hoegenaamd niet voor.... een sigarenwinkel is een heel eerlijke broodwinning, maar voor een artist - 'n gruwel! Ik kon er niet tegen, 't stuitte me tegen de borst.
Zijn gezicht in een heel andere plooi trekkend en met veranderde stem begon hij:
- Een dubbeltje zware, van de vijf!
- Asjeblief, lief weertje, meneer - opsteken? Hij glimlachte zoetelijk en maakte de beweging van 't overreiken eener lucifer.
- Een kwartje van de vier!
- Asjeblief! lief weertje, meneer - opsteken? O, goeie God,
| |
| |
meneer, ik dacht soms uit m'n vel te springen, als ik zoo'n dialoog moest voeren, en dan al dat gezanik van de klanten: - te zwaar, te licht, niet trekken, geen witte asch, ruilen, enfin! - ik werd er wee van. Eigenlijk was 't jammer, want 't zaakje was nog zoo slecht niet, we hadden er brood in. Mijn vrouw, ze is een jaar geleden gestorven - hier pinkte hij ‘een denkbeeldigen traan weg - kon den winkel waarnemen, als ik hier of daar offertes maakte. Bah! als ik er nog aan denk, dat ik destijds met zoo'n paar kistjes onder m'n arm bij mijn kennissen en vroegere collegas kwam - dan bloosde ik. Waarachtig! ik deed het toen, omdat ik moest.... Zóó perst de nood zóó dwingt het lot tot buigen! - reciteerde hij, eensklaps weer in den tooneeltoon vervallend. Later ben ik nog een poos geëngageerd geweest in Rotterdam, maar ze zett'en me ook daar den voet dwars en nu probeer ik het eens met een benefiet; de collega's helpen me. Als u soms door uw relatiën met het tooneel een emplooi voor me wist? - Ik zou nu wel in de pére-nobles willen overgaan, desnoods. Mijn familie is nog bijna geheel en al ten mijnen laste. Ik heb vijf kinderen.
- Is er nog geen van in betrekking?
- De oudste is kinderjuffrouw, externe. Twee werken er op een corsettenfabriek, maar ze verdienen een schijntje en de andere twee gaan nog op school.
- En heeft u geen zoons?
- Eén zoon, meneer! Hij keek een oogenblik zwijgend, met bedroefde oogen als in de verte, zuchtte diep en zei met zachte stem: 't Is een stakkerd, meneer, een stumperd!
- Och, in welk opzicht?
- Geen gehemelte, moeilijk loopend, en ze zeggen, dat ie niet heelemaal wijs is - maar dát is positief niet waar! De doctoren mogen zoo knap zijn, als ze willen, maar daarin dwalen ze heelemaal. De stakkerd weet best wat hij doet, maar hij kan zich niet uiten, ten minste niet goed uiten.... en niemand thuis geeft zich de moeite, om hem te verstaan. Ze hebben een hekel aan 't kind - kan u je dat nu begrijpen van meisjes? Zelfs mijn vrouw mocht hem niet en zei altijd: - Charles, doe hem toch in een gesticht!
- Misschien had ze geen ongelijk; wat kan men voor zoo'n stumpertje doen? Hoe oud is hij?
- Ruim vijftien jaar! maar hij ziet er uit als twaalf... 't Is m'n eenigste jongen. M'n vrouw kreeg drie meisjes achter elkaar - ja, dat was een bittere déceptie voor me... 'k Heb aan dat kind heel wat verdokterd, maar d'r schijnt niets afdoende aan gedaan te kunnen worden - en nu ben ik de eenige, die hem begrijpt. Hij heeft zulke mooie donkere oogen, hé! Zoodra hij me ziet, beginnen ze te glimmen.... en de geluiden, die hij maakt, versta ik heel goed. Waarachtig, hij is niet onwijs, meneer, ik kan best met 'm redeneeren, maar dat komt, omdat ik er moeite voor doe. Hij zuchtte diep: wat moet er van hem worden, als ik er niet meer ben.... Enfin! ik sta hier te praten en ik beroof u van uw kostbaren tijd.
Plotseling ging hij weer over in den min of meer gezwollen toon, dien hij aansloeg, zoolang hij niet over zijn jongen sprak. Zijn hoed
| |
| |
opnemend, vroeg hij: - U komt me toch zeker zelf zien - 't is één van mijn beste rollen. Misschien vindt u aanleiding om een gunstig woordje over me in de krant te zetten. 'k Zou nu zelfs een zéér bescheiden appointement aannemen. Adieu, meneer, mijn besten dank voor uw vriendelijkheid!
| |
II.
Eenige weken later, den dag nà zijn benefiet, 's morgens vóór elven reeds, stond Holtsman weer voor mij op mijn bureau.
Hij zag bleek, vaalbleek; zijn artistieke haarlok plakte klam en omgekruld tegen zijn tanig voorhoofd en zijn oogen lagen diep in hun kassen. Zijn geheele voorkomen was dat van een oud, vermoeid man. Zijn kleeding was niet anders, dan toen ik hem de eerste maal zag, alleen miste ik de opzichtige blauwe das; zijn groezelige, lage boord was los. Het scheen wel, alsof alles hem nu slordiger aan 't lijf zat, alsof hij opeens magerder was geworden. De hooge grijze hoed, die hij anders min of meer zwierig schuins droeg, zat nu achterover en hij vergat dien af te zetten, door de zenuwachtige gejaagdheid, waarmede hij binnenkwam.
Met een nerveus-schorren klank in zijn stem zei hij, zoodra hij mij zag:
- Ik ben zoo vrij, om u te komen spreken. U moet me helpen. U zal dit doen, want u is een mensch, dat weet ik. U.... pardon: Hij merkte eensklaps, dat hij zijn hoed nog ophad en nam dien af. - Pardon! ik ben akelig nerveus.... U voelt voor artisten, wou ik zeggen. U kan begrijpen, wat het is, om zóó, inééns, de risée te worden van een publiek, dat je vroeger op de handen droeg.
Holtsman sprak afgebroken en opgewonden en sloeg zich eenige malen, de oogen theatraal ten hemel heffend, met de rechtervuist op de borst.
- Hier hebben ze me gewond. M'n hart is tot bloedens toe getroffen. Mijn God, heb ik dát aan ons publiek verdiend? Zijn handen vielen slap langs zijn dijen en 't hoofd zonk hem zóó diep op de borst, dat zijn bijna geheel onthaarde kruin zichtbaar werd.
Eensklaps hief hij 't hoofd met een kort rukje weer op, achterover, schudde het eenige malen als in heftige ontkenning en riep melodramatisch:
- Neen! neen! - dat kán ik niet dragen, 't is te veel hoon op eens - te veel smaad voor een denkend artist! 't is mijn ondergang! Ik, Holtsman! eerste karakterrol, van de planken gelachen! Ja, ge-la-chen, meneer! Is 't geen gruwel? Schreit het niet ten hemel?
- Maar, m'n beste meneer, wat is er dan toch gebeurd?
- Weet u 't niet? Heeft u mijn débacle dan niet bijgewoond? Niet? O, Goddank! - Hij hief de armen op met tragisch gebaar. Ik hoef me dus voor u niet te schamen. U lacht dus nog niet om me?
- Ik begrijp u heusch niet goed.
- Ik meende, u toch te zien zitten gisteren avond.
| |
| |
- Zeker! maar ik ben even vóór de pauze heengegaan. Ik had hoofdpijn gekregen door den rook, de hitte en de menschenlucht; 't théater is zoo klein en 't was stikvol; mij dunkt, u had niet te klagen.
- Finantieel was ik tevreden, maar moreel, helaas! ben ik geruïneerd.... Somber keek hij voor zich uit.
- Maar vertel mij dan toch?
Hij kruiste langzaam de armen over de borst, en steunde met diep gebogen hoofd naar den grond starend: - Vernietigd!.... Ver-nie-tigd! herhaalde hij met een traan in zijn stem. Daarna, alsof het een ‘ter zijde’ op het tooneel was, zei hij zacht in zich zelven:
- Komaan, moed! moed!.... en luider: - Ja, aan u durf ik 't vertellen, omdat u een mensch is!
- Wilt u niet gaan zitten? U ziet er zoo vermoeid uit.
- 'k Ben óp, meneer, totaal óp! - Geen oog geloken van nacht. 'k Zal zoo vrij zijn. Hij nam een stoel en ging zitten met de beenen over elkaar in een tooneelachtige houding, één arm over de leuning van den stoel geslagen, met den anderen gesticuleerend.
- Alles ging goed, dat heeft u gezien. Ik speelde met animo, dat heeft u ook zelf gezien, niet waar? Ik gaf een Henri, zooals hij moet zijn, een dweepend dichter, een naïf gevoelsmensch; ik was goed in mijn rol, dat voel ik, en ofschoon ik heel slecht gesecondeerd werd - 'k had ter elfder ure moeten opgrabbelen, wat ik krijgen kon, omdat mijn collega's me voor 't meerendeel hadden gedupeerd! De één was hierdoor verhinderd, de ander dáárdoor - toch heb ik het stuk weten te houden. Ik vul het tooneel, nietwaar? En 't publiek was heel lief in het begin.
- Ja, me dunkt, er was na ieder bedrijf veel applaus!
- Te veel, meneer! te veel! Viermaal riepen ze me, toen de pauze kwam, terug, maar... ik werd beetgenomen, o God! dat heb ik smartelijk ondervonden. Toen ik, nadat er al driemaal gehaald was, voor de vierde maal voor 't voetlicht kwam, om te buigen, zag ik, achter in het parterre, een krans opsteken. Hij bedekte een oogenblik zijn gelaat met beide handen en scheen te snikken.
- Een krans, vader, een lauwerkrans! - riep mijn jongste dochter, die rechts achter de coulissen stond, me zachtjes toe.
Ik boog, ik lei, zooals gebruikelijk is, m'n hand op m'n hart. Holtsman stond op en speelde nu letterlijk het volgende:
- Daar vloog de krans over de hoofden der toeschouwers op het tooneel en viel vlak voor mijn voeten neer, maar, - hij scheen bij de herinnering te rillen - met een onnatuurlijk doffen slag.
- D'r zit een cadeau aan! hoorde ik m'n tweede dochter, van achter den Mantemau d'Arlequin, links, zeggen.
't Arme kind werd misleid door den zwaren plof, dien de krans gaf.
Ik raapte hem op!... Groote God! meneer, toen ik haar in m'n handen had, was 't alsof de bliksem voor mijn voeten neêrsloeg - ik dacht, dat ik door den grond zonk. 't Was geen krans, meneer! 't Was - weer bedekte hij een oogenblik het gelaat met de nu beverige handen, - 't was een worst!.... Zoo'n groote, gemeene, geldersche rookworst, waar ze boerenkool, bladeren en bloemen om hadden gewonden.
| |
| |
Holtsman stond naast zijn stoel en maakte, naar den grond ziende, alsof de worst daar nog lag, een breed gebaar van afschuw en schrik, deed een pas terug met afwerend, gebogen handen en siste tusschen zijn tanden door: - Ploerten! hadden hem gegooid, ploerten, die ik nu achter in de zaal zag dubbelslaan van 't lachen.
- 'k Sprong 'n oogenblik terug, meneer! 't Was me, alsof ik een adder had aangepakt' Ik wist een paar seconden lang niet, wat ik doen moest, maar plotseling ontwaakte in mij de artist, de gehoonde kunstenaar. Ik greep de worst, rukte er 't groen, de bloemen af, strooide die uit over mijn schedel en toen - toen slingerde ik het vette, vieze ding met één krachtigen zet, ‘zóó! - hij greep als in extase zijn hoed en smeet dien over mijn lessenaar - naar die ploerten... en metéén donderde ik hun toe: Ellendelingen! Lafaards! Ik heb als kunstenaar een krans, een lauwerkrans, bloemen, verdiend, maar... honger heb ik om den bliksem nog niet! - Dat was misschien iets te kras gezegd, meneer, maar ad-rem was 't wel! En in zoo'n oogenblik ben je jezelf niet heelemaal meester, dát voelt u!
- Nu, en toen? - ik had werkelijk veel moeite, om ernstig te blijven; Holtsman zag het en zei kalmer:
- O, geneer u niet! Ik begrijp, dat u mijn situatie ook belachelijk vindt en u neem ik dit in 't minst niet kwalijk.... omdat u óók wel voelt dat ik - hij bracht de uitgespreide rechterhand even aan zijn voorhoofd - krankzinnig werd van woede op dat moment. U kan begrijpen, hoe helsch ik was!
- Volkomen! 't Was een verschrikkelijke toestand.
- Een supplice, meneer! Maar 't ergste kwam nog. Dat brieschend gelach, dat satanisch geschater neen! noem 't gerust gebrul, van alle rangen. Bravo, bis, kranig! Mooi gezeid! riepen ze van alle kanten maar op een toon, dat ik ze wel in d'r gezicht had willen vliegen. 't Werd een ontzettende chaos!
Zakken! - Zakken! - schreeuwden ze achter me op 't tooneel, maar je zult altijd zien, dat in zulke penible oogenblikken nog iets extra-onaangenaams gebeurt, 't doek bleef halverwege schuins zitten, 't wou niet op of neer.
Halen! - Zakken! - Halen! gilden ze achter me, en vóór me brulden ze lachend: Da capo, Bravo! Bravo! En 't scherm bleef maar steken, ze trokken het touw haast stuk; niets hielp, 't zat muurvast, fataal! meneer, fataal!
Heengaan, als een druipstaartende hond wou ik niet. Dien triomf gunde ik mijn belagers niet... en daarvoor ben ik niet laf genoeg, ik voel me 'n te hoogstaand artist voor zóó iets!
Daarom bleef ik zóó, in uitdagende houding, met de armen over de borst en 't hoofd fier opgeheven, die ploerten zwijgend aanzien maar... m'n oogen spraken als dolken! Maar toen ze opnieuw: Bravo, Bis! riepen en de worst in de hoogte staken op een parapluie, vloog 't bloed me in eens, onstuimig, naar 't hoofd en met al de kracht van mijn orgaan smeet ik een donderend:
- Ellendelingen, ik veracht je!... door de zaal.
Een oogenblik was het publiek gebluft, maar daar begonnen die gemeene
| |
| |
kwâjongens te zingen: - Dat's mooi gezeid, dat's mooi gezeid! en.... weg, totaal weg! was de indruk van mijn woorden. 't Gelach begon opnieuw; anderen sisten en floten er tusschen in... 't Was afgrijselijk, om razend van te worden! Gelukkig zakte toen het gordijn.
Als uitgeput door 't vertellen, liet Holtsman zich, met langzame sleeppasjes achteruitgaande, op den stoel nedervallen, zijn hoofd, diep gebogen, rustend op de uitgespreide vingers der linkerhand, den elleboog op de knie. Een klein poosje bleef hij zóó zitten, nam met een diepen melodramatischen zucht en langzame beweging een witten zakdoek uit zijn borstzak en zachtjes zijn bepereld voorhoofd bettend, vroeg hij dof: - Is 't niet om te besterven?
- Ik heb erg medelijden met u, meneer Holtsman.
- O, dank! innigen dank! - hij breidde de armen naar mij uit. - Zoo'n woord van u is een droppel balsem op mijn verscheurd gemoed!
Hij stond weer op, wrong even de handen, als in wanhoop, en sloeg toen de linker voor de oogen, terwijl hij met de rechtervuist zachtjes op zijn hart klopte:
- O, meneer! ik heb zoo geleden, gisterenavond, van nacht, want... zelfs m'n dochters hebben om me gelachen! Ze konden 't niet helpen, zeiden ze, maar 't was zoo wreed! - Ik ben toch haar vader! Afschuwelijk, niet waar, om door je eigen vleesch en bloed te worden doodgelachen. Door deze strophe ben ik vermoord!
Met een veelzeggende handbeweging naar den grond en in mineur zuchtte hij dof: - Zedelijk gesluipmoord, bedoel ik, want mijn prestige tegenover mijn kinderen is dood, morsdood, sedert gisteren! Verbeeld u, de oudste, die in de zaal was, is niet eens opgestaan, om met luider stem te protesteeren tegen den smaad, die haar vader werd aangedaan. Ze verweet me zelfs, dat ik me had ‘aangesteld’ ‘màl-aangesteld’, door dat groen, die bloemen over m'n hoofd te strooien. Ze begrijpt de symboliek niet van die daad!
- Ze had zich voor mij gegêneerd, zei ze, omdat sommige hartelooze menschen, die haar kenden, haar zoo raar hadden aangekeken... Maar, mijn God! bestaan er dan geen banden des bloeds meer?
Droevig voor zich uitstarend, poosde hij even, diep ademhalend, toen kwam hij vlak voor me staan en zei schier fluisterend: - Illusie, meneer! Hersenschim! als je dankbaarheid van je kinderen verwacht; de moderne ideeën maken ze los van alles, ze ontgroeien tegenwoordig te gauw de ouderlijke tucht. Hoe grooter ze worden, hoe meer egoïst.
- We hebben van nacht een in-treurigen nacht gehad, want ik zei heel duidelijk mijn opinie aan mijn meisjes.... Misschien heb ik nog al krasse termen gebruikt, want 't gaf een huilpartij - daar kan ik in 't geheel niet tegen; dat gegrien irriteert me geweldig, 't beleedigt mijn aesthetisch gevoel. Toen ze kalmer waren, rekende ik het mijn plicht als vader, om haar ernstig voor te houden, dat ik van mijn kinderen heel wat anders had verwacht dan hilariteit. Ze lieten me gewoon praten en gingen naar bed. In de achterkamer hoorde ik ze giegelen met mekaar; - dat deed me zeer, maar toen ik m'n tweede dochter, Sophie, schamper hoorde zeggen: - ‘Wat 'n zanik - had ie
| |
| |
de worst maar liever meegebracht’ - toen, meneer! was m'n lijdensbeker te vol, toen heb ik geschreid, bitter en lang!
- Niemand troostte me - alleen Karel, die stumperd, was hartelijk voor z'n vader en die jongen noemen anderen nu: onwijs! De stakkerd was alleen uit z'n bed gekomen, - hoe, mag de goeie hemel weten - en streelde mijn wangen, zóó, heel zachtjes.... dat is zoo'n eigen manier van hem, weet u?
- Als ik thuis ben, gebeurt het meer, dat ik zwaarmoedig ben. Dat ziet de jongen dadelijk aan me, of hij merkt 't als bij intuïtie. Dan worden zijn oogen zoo goedig, zoo groot en zacht en dan sukkelt ie naar me toe en drukt zich tegen me aan, net als een trouwe hond, hè? 't Is precies, alsof ie zeggen wil: Vader, ik hou van je, ik kom je troosten - ik weet, dat je lijdt. Ach, als die arme jongen maar spreken kon, was alles zooveel beter - dan zouen ze niet meer zeggen: hij is suf! dan zouen z'n zusters 'm niet zoo verschoppen.
- Wij hooren nu eerst goed bij mekaar, want ik ben ook een verschoppeling - een uitgelachen artist is niets beters.
- Kom, kom! meneer Holtsman, geen moed verliezen. Je zult deze teleurstelling wel weer te boven komen.
- N - neen! - - n - neen! Hij nam zijn hoed van den grond op en maakte er een deuk uit. - Ik ben ‘fini’, - de worstacteur - de artist van de worst - zullen ze mij voortaan noemen. Bah, 't is al te walgelijk!
Een paar malen schudde hij zich als in hevigen afschuw; toen scheen de crisis voorbij. Hij veranderde van houding en van toon en lei iets nederigs in zijn stem, terwijl hij vroeg:
- Zou u niet in uw veelgelezen blad - dat was ook de reden van mijn vroege komst hier - onder de rubriek ‘kunst’ een entre-filet willen plaatsen, waarin u een scherpe afkeuring uitspreekt over het gebeurde van gisterenavond? En zou u dan meteen de beleefdheid willen hebben er op te wijzen, hoe ik nu, totaal onschuldig, het slachtoffer ben van - zijn gelaat teekende eensklaps afschuw, toorn en minachting - van een vuile, ploertige studentengrap.
- Als u er dan bijvoegen kon, dat ik als acteur mijn sporen wel heb verdiend en dat.... maar - hij boog even deemoedig het hoofd - misschien is 't al te onbescheiden, wat ik vraag - dat ik voor menig tooneelgezelschap door mijn veeljarige routine, door mijn beschaafd, met verstand spelen en goed orgaan een aanwinst zou kunnen zijn.
- Ik heb Don César de Bazan, Paljas, Lazaro, IJzervreter, La Gardére - enfin, u weet wel, alléén éérste rollen gespeeld, maar ik ben nu niet ongenegen, om in een ander emplooi over te gaan. Als ik maar eerst ergens voor vast ben, kom ik van zelf weer ‘au premier plan,’ omdat ze onmiddellijk zullen begrijpen, wat ze aan mij hebben. Hij richtte zich in zijn volle lengte op, zette een hooge borst en trok langzaam een paar erg oude glacé handschoenen aan. Zijn mimiek was geheel in overeenstemming met zijn pose, want zijn wenkbrauwen waren sterk gefronst en de hoekjes van zijn mond omlaag getrokken onder de zacht bewegende neusvleugels.
- Ik zal probeeren, of ik iets voor u doen kan, maar u begrijpt wel, dat ik niet bij machte ben, om u een engagement te bezorgen.
| |
| |
‘Het pogen zelfs is grootsch in 't worstelperk der eer,’ citeerde hij met een beminnelijken glimlach en geleidelijke stemverheffing, daarna meer gewoon: - Ik ben u al vooruit innig dankbaar!
Met een fraaie, goedbestudeerde tooneelbuiging nam hij afscheid. Aan de deur gekomen, keerde hij zich om, de rechterhand op den deurknop leggend, één knie vooruit, het hoofd iets achterover.
- Vaarwel, mijnheer! Hij wuifde me toe met de slappe linkerhand. - Vaarwel!
| |
III.
Een paar jaren later, ik stond juist op 't punt van naar huis te gaan, kwam de jongste bediende mijn privé-kantoor binnen met een visitekaartje en de boodschap: of u een oogenblikje te spreken is?
- Zeker! Zeker! laat mijnheer dadelijk binnenkomen. Ik lei mijn hoed en handschoenen naast mij neer en trok haastig mijn overjas weer uit, omdat ik, naar ik meende, een Wethouder der gemeente, die mij de eer van zijn bezoek gunde, niet in haast mocht ontvangen.
Terwijl de deur voor den bezoeker geopend werd, hoorde ik in het voorkantoor een onderdrukt gelach, dat mij zeer ongepast scheen, maar zoodra ik den binnentredende zag, begreep ik alles. Holtsman stond voor me, even theatraal en gewichtig als vroeger, maar ouder geworden en nog meer vervallen. Hij droeg een wijde manteljas en hield zijn mij bekenden, hoogen grijzen hoed in de hand.
- O, is u 't?
- Om u te dienen. Een onberispelijke buiging volgde.
- Maar?.... ik keek op 't visitekaartje.... ik dacht?
Vóór ik verder spreken kon, was hij mij genaderd en nam met een snelle, maar zeer beleefde beweging, voorzichtig met duim en vingertop, het kaartje uit mijn hând:
- Permitteer mij, dat ik mijn talisman weer tot me neem? Hij borg het kaartje zorgvuldig weg. Ik zou 't voor geen geld ter wereld willen missen, want het is mijn Sesam-open-u?
- Aha! - nu begrijp ik 't - uw gewone truc.
- Noem het, zooals u wil, mijnheer, maar 't is voor mij een levenskwestie, dat ik persoonlijk toegang krijg tot menschen van positie en stand. Och, ik ben wel genoodzaakt zoo'n handigheid te baat te nemen, de meeste heeren zijn zoo ongenaakbaar; 't is, alsof men bang is voor een artist... Ik kom u een vriendelijk verzoek doen. Zijn glimlach werd zoetelijk.
- Geeft u soms weer een benefiet?
Holstman keek mij min of meer verwijtend aan, strekte de handen, artistiek gebogen, als afwerend uit, wendde zijn gelaat, waarover een smartelijke trek gleed, een paar seconden af en zei:
- O, ik bid u, herinner mij niet aan dien vreeselijken avond. Ik ben dàt leed nòg niet te boven; ik tràcht te vergeten, maar... ik-kan-niét, helaas! En na eene kleine kunstpauze:
- N-neen! ik speel niet veel meer, en toch leeft hier, - hij tikte zachtjes met den rechter-middelvinger op zijn borst - hier, in 't
| |
| |
diepste van mijn binnenste, lièfde voor de kunst; de denkende artist sluimert slechts een wijle, omdat - voorzichtig rondziende, alsof hij in een verradersrol op de planken stond:... Zijn wij hier allèén?
- U kan vrijuit spreken.
- Welaan dan!... omdat de lijfelijke mensch behoeften heeft. Ja, meneer! 't is treurig, maar ik ben weer in den handel moeten gaan. O! 't is met een blos van schaamte, dat ik 't beken: mijn hart bloedt, mijn geheele kunstenaarsziel komt in opstand maar.... ik heb een familie, die eten moet.
Met een mooi tragisch gebaar één hand voor de oogen brengend en in zijn stem een bitter droeve klank leggend herhaalde hij: - Een huisgezin, dat fatsoenlijk wil blijven. Ik wil het niet voor iedereen weten, dat ik... God het is zoo hard om te zeggen... een kleine negotie heb. Men kan immers nooit weten of ik niet weer op het niveau kom, waar ik thuis hoor. 't Publiek zal toch wel ééns genoeg krijgen van al dat moderne gespeel, en van die kopjes-thee-stukken, maar ‘en attendant’ moet men leven - dat's logisch niet waar?
- Zeker!
- Daarom kom ik persoonlijk ‘en privé’ - bij de chefs van groote firma's, bij bekende kunstbeschermers en menschen van hoogere ontwikkeling. Hun durf ik vrijmoedig naderen en vragen,... zijn stem daalde tot luisteren: - Zou u van een miskend artist niet een doosje stalen pennen en wat postpapier willen koopen?
Toen sloeg hij zijn wijde manteljas open en ik zag, dat hij er een reistaschje onder droeg.
Haastig nam hij er een paar doosjes pennen en een pakje postpapier uit, lei een en ander op mijn schrijftafel en zei met gebogen hoofd en afgewend gelaat, zuchtend:
- Ze kosten me ingekocht één gulden.... ik laat met gerustheid aan u over, wat u er voor betalen wil... ik ben geen handelsman.
- Meneer Holtsman, u is een diplomaat!
Ik accepteerde de pennen en 't papier en gaf hem een klein bedrag. Met weergalooze nonchalance liet hij 't zonder na te zien, hoeveel 't was, in zijn zak glijden, boog eventjes en zei als ter loops: - Dank u zeer! Toen langzaam: - Mag ik nog iets vragen?
- Welzeker!
- Heeft u ook soms copiëerwerk voor me - ik zou het 's avonds best kunnen doen; ik schrijf een mooie, loopende hand en grammaticaal.
- 's Avonds? Is u dan heelemaal van 't tooneel af.
- Ja! - dat is te zeggen: Neen!.... Ik... zijn stem trilde iets en, naar 't mij toescheen, ditmaal echt. Zelf speel ik voorloopig niet meer. Er is tegenwoordig geen plaats voor 'n denkend kunstenaar van rijpe ervaring; ze hebben liever jonge, grasgroene schreeuwers, die in de broeikas zijn gekweekt.
- In de broeikas?
- Scholieren van de Tooneelschool, meneer! Bah, wat zijn 't in den regel? Papegaaien, die nabouwen wat 'r lui wordt voorgesnaterd - van créatie geen spoor! Ik gevoel me ver boven zulke... enfin! boven zulke quasi-beschaafde kakatoes... maar vooralsnog kun je tegen de
| |
| |
strooming der tijden, de opinies van Regies en Directiën niet op. Ze hebben me hier en daar willen hebben voor figuratie en voor - hij haalde de schouders verachtelijk op - voor sloome-duikelaars-werk.
- Duivelstoejager! Merci! Daarvoor is Holtsman te veel artist... maar je familie, hè? Ze voelen dat niet, ze houën d'r hand op, alle weken, zonder te vragen, hoe je er aan komt. Enfin! 't is niet anders; ik heb dus maar genomen, wat ik krijgen kon... Och! u kan ik 't wel zeggen: ik souffleer tegenwoordig!
- Wel zoo en waar!
- Nu eens hier, dan weer dáár - ook niet alle avonden geregeld. Onlangs ben ik zes weken op Tournée geweest in de provincie; kermis te Groningen - een série voorstellingen te Zwolle, Kampen, Assen etc. 't Is niet gemakkelijk om de eindjes bij mekaar te houden, meneer! Vijf dochters thuis, gezonde eters. Ja! en daarom copiëer ik al muziek, schrijf rollen uit en van tot tijd régisseer ik bij liefhebberijgezelschappen. 't Zijn wel meest kantoorbedienden- of werklieden-vereenigingen, maar die eenvoudige lui appréciëeren je, hè! - Zulke avonden zijn de oasen in mijn levenswoestijn.
- Is er nog geen van uw dochters getrouwd?
Zijn gelaat betrok, toen hij antwoordde: Ja, helaas! en zuchtend: - De oudste, maar zij is alweer van haar man af - 'n gemeene dronken lap, die 'r met een kind van drie maanden gewoon heeft laten zitten, - Ja, ja! die heb ik nu ook op m'n dak! 'k Heb nog een schoolgaand meisje en dan één jongen, 'n stumperd.
- O, ja! dat 's waar, hoe gaat het met hem?
Holtsman's oogen kregen meer uitdrukking, zijn fletse wangen kleurden even en een klein lachje omspeelde zijn vale lippen, toen hij, een pas naderbij komend, bijna verheugd zei: - Ik geloof nu dat er eenige kans is, dat Karel iets zal leeren zeggen. 'k Heb 'm in een inrichting, meneer! al bijna 'n jaar! 't Is goed voor den stakker, maar ik mis hem zóó, - alle dagen! Van de anderen nam hij geen notitie, maar voor mij was ie een-en-al hartelijkheid.
- Zoo'n behandeling is duur. 'k Moet alle weken zes gulden vijftig voor 'm betalen - 't is een heele boel - en als je nu overal nog maar je négotie kon aanbieden, maar al ben je nu ook nog zoo volkomen vader - je kunt je als artist toch niet heelemaal vergooien. Zondags mag ik Karel altijd zien. Ik vind wèl, dat hij iets vooruit gaat. Enfin, ik ben eigenlijk niet heelemaal bevoegd tot oordeelen, want: ik verstond hem, zoo gezegd, van z'n geboorte af, maar hij dient toch voor anderen ook verstaanbaar te zijn.... als ik er eens niet meer ben.
Och, ja! - hij knoopte zijn manteljas langzaam over zijn taschje dicht, - ik heb veel, heel veel bittere décepties in mijn leven ondervonden.... als ik nu ten minste maar die ééne satisfactie mocht hebben, dat mijn jongen 'n beetje spreken leert.
- Ik help 't u wenschen.
- Dank, innigen dank! Eensklaps verviel hij weer in een tooneeltoon, Met een zekeren zwier nam hij zijn hoed, boog achteruitgaande, bereikte de deur en zei vóór hij vertrok:
- Als de Hemel 't wil geheugen, zult u me wederzien, mijnheer!
|
|