stuurde en comfortabele hotel van de heer Alting Siberg ter ruste ging, moest ik - het klinkt wonderlijk - om een wollen deken vragen, want het was in Padang-Pandjang die nacht zó koud, dat ik die beschutting hoog nodig had. Ik heb er overheerlijk geslapen, juist door de koelte en menigmaal heb ik op Java, waar het ook 's nachts drukkend warm kan zijn, de wollen dekens van hotel Merapi en de daarbij behorende koelte teruggewenst.
Toen ik de volgende morgen vroeg voor het hotel stond te kijken naar de langzaam optrekkende nevelsluier, die de top van de Merapi onzichtbaar maakte, zag ik op de weg een officier voorbijkomen en hoorde ik plotseling achter mij de stem van de hotelier vrolijk roepen: ‘Goedemorgen, meneer Anten!’
Ik nam mijn hoed af, de officier groette terug en ging voorbij.
Een halve minuut daarna hoorde ik opnieuw die stem: ‘Goedemorgen, meneer Anten!’
Dat is gek, dacht ik, zegt die hotelier nu nog eens goedemorgen? Maar tot mijn verbazing stond er niemand achter mij toen ik omkeek en terwijl ik voor mij op de weg de hotelhouder zag aankomen, hoorde ik nogmaals achter mij zijn stem, die twee maal achtereen dezelfde morgengroet herhaalde.
Ik was beetgenomen door een grote beo!! De vogel zat in een kooi achter mij en keek me met schuingehouden kop en knippende oogjes aan, als wilde hij zeggen: ‘Daar had ik je mooi te pakken. Je had me niet gezien, hè?’
Zó duidelijk heb ik nog nooit een vogel horen spreken en mijn verbazing nam nog toe, toen ik het dier hoorde zeggen: ‘Mijn bord is leeg, mijn bord is leeg!’ En inderdaad, de arme vogel had geen eten meer.
Ik riep de vrouw van de hotelier, die mij lachend vertelde, dat haar beo een van de merkwaardigheden van Padang-Pandjang was, omdat hij zo slim was als een mens en met grote juistheid de stemmen, zowel van haar als van haar man nabootste. ‘Maar weet u wat nog 't aardigst is?’ zei de vrolijke vrouw. ‘Onze Beo herkent de lui