| |
| |
| |
II.
| |
| |
| |
Een Orang Baroe.
Drasveld.
Hij droeg een hoogen hoed, een zoogenaamden ‘kachelpijp’ en daarom keek iedereen op straat hem lachend, verwonderd, soms zelfs brutaal verwijtend, aan - want hij had volstrekt niet het uiterlijk van een Raad van Indië, daarvoor miste hij alles - behalve den ‘hoogen zijden’.
Nu zal zeker niemand durven beweren, zelfs in de verste verte niet, dat de ‘hooge hoed’ den Raad van Indië maakt, of dat de bekwaamheden en bijzondere eigenschappen van die waardigheidsbekleeders niet eerder in het hoofd dan in den hoed schuilen, maar iedereen zal erkennen dat het hard en onmenschelijk is om een Orang Baroe voor een Raad van Indië te houden, als hij geen schuld aan die betrekking heeft, of omgekeerd een Raad van Indië voor een ‘nieuweling’ te verslijten, alléén omdat hij een hoed draagt, die geen gewoon mensch in Indië op zijn hoofd durft zetten.
Hij had het bizonder onaangenaam gevonden, dat iedereen in den trein, die hem van Tandjong Priok naar Batavia bracht, verwonderd had gekeken en dat één van de medereizigers hem zelfs lachend had gevraagd: - Is dat het nieuwste model dat u draagt?
| |
| |
Zachtmoedig had hij echter geantwoord: - Waarschijnlijk wel, want ik kocht hem den dag vóór mijne afreize en ben zoo even aangekomen. Met een snellen vinger had hij toen even aan den rand gevoeld van den prachtigen cilinder, dien hij op zijn min of meer puntigen schedel in evenwicht hield en die glom en spiegelde van nieuwheid, alsof hij zoo juist uit het vloeipapier met blauwe randjes was ontpakt.
Men had hem in 't hôtel zien aankomen.
De hôtelier kwam, vriendelijk buigend, nader; de manager lachte zijn onderdanigst lachje en de mandoer keek minder slaperig dan anders - maar toen de vreemde erg links boog en deemoedig zijn hoogen zijden afnemend, met een stem, overvloeiende van zalvende zachtheid, vroeg: - Zoudt ge hier ook een bescheiden kamerken voor mij hebben? traden allen onwillekeurig een pas achteruit en zagen hem verontwaardigd aan, denkend: - Mensch! hoe durf jij zoo'n hoed hier vertoonen, je slaat onze ‘Raden’ in het aangezicht, je steekt hun naar de kroon!
- Orang Baroe! mompelde de mandoer en ging kalm terug naar de eetzaal.
- Een kamer? Zeker! zei de logementhouder droogjes.
- Hé - Djamidin! kasi kamar doewablas sama toewan - 'k Zal u kamer nummer twaalf laten geven, mijnheer! Denkt u lang te blijven?
- Dat zal geheel afhangen van de omstandigheden; ik moet hier wachten tot dat men mij tot mijn bediening oproept - ik ben evangelist....
- O! excellent! dominee dus - en wáár gaat u heen als ik vragen mag?
- Wellicht naar de Molukken - ik weet evenwel nog niet met volkomen juistheid of Ambon, dan wel een ander oord mij zal worden aangewezen van hooger hand.
De hôtelier keek zijn nog naast hem staanden manager aan met een gezicht, waarop te lezen stond: ‘is dat 'n echte evangelist of een grappenmaker,’ maar hij besloot tot het eerste, omdat de hoogehoedman zoetelijk zei:
- Inmiddels zou ik hier mijne tente wenschen op te slaan,
| |
| |
altijd indien u niet te hoog zijt in uwe eischen; ik - hij drukte met een gewicht van wel vijftig kilo op dat voornaamwoord - ik ben zeer bescheiden en matig, verlang geen weelde, maar slechts een rustig pleksken, waar ik het moede hoofd kan ter ruste leggen.
De manager keerde zich om; dat ‘pleksken’ was hem te machtig, hij ging op kantoor eens uitlachen. De hôtelier hield zich goed en zei:
- Ga hier zoolang een oogenblik zitten, dominee, de jongen zal dadelijk uw kamer gereed hebben.
- Een oogenblikje gaarne; de warmte is inderdaad overweldigend heden, hij nam plaats in een schommelstoel, zette zijn kachelpijp af, drukte zijn bril iets vaster voor de oogen en liefkoosde met een ongehoord grooten witten zakdoek zijn reeds hoog wordend voorhoofd.
- Mag ik eens even kennis maken? vroeg een dikke perkenier, die, in slaapbroek en kabaia, op zijn stoel voor zijn kamer luierde.
- Mijn naam is Noteman, planter?
- Ik heet Drasveld, vroeger evangelist te Lutjebroek.
- Aangenaam!
Drasveld boog even het hoofd en terwijl zijn hooge stijve witte boord, zijn lange smal uitloopende kin bijna beschadigde, kuchte hij zijn gewone, deftige kuchje en zei: - Insgelijks!
- En is u alléén of komt mevrouw soms later? vroeg de hôtelier.
- O neen! ik ben tot op heden ongehuwd....
- Dan doe je niet naar de Schrift, dominee! riep Noteman, lachend: - want de Heer zegt: ‘'t is niet goed dat de mensch alleen is...’
- Zij! verbeterde de evangelist.
- Nou ja! is of zij, dat komt overeen uit, letterknechten zijn we hier niet.
- Ik zou wel wenschen dat u mijn koffers deed halen, die liet ik achter, aan het station van den spoorweg, onder de hoede van een beambte - ik heb alleen dit handvaliesje en dit pakje meêgebracht.
| |
| |
- Reis je met een marmotje, dominee? grinnikte de perkenier.
- Een marmotje, bedoelt u dit? en de evangelist wees op het in zwart wasdoek gewikkeld pakje.
- Ja! 't ziet er precies uit als 't marmotje van een reiziger
Noteman.
in kantoorbehoeften.
- Zonderling! 'n marmotje - hum! ik begrijp niet...
- Nou ja, zoo noemen ze die koffertjes of dingen, waar ze hun monsters in meêdragen.
- O, zoo! nu begrijp ik u, en met een o-mondje lachend, zei de heer Drasveld: - Inderdaad, een vreemd toeval! ik heb werkelijk kantoor- of liever schrijfbehoeften in dit pak.
- Aha! dus nu al een bijzaakje? Jongens, dominee, u bent niet zoo'n baar als ik dacht, je pakt de zaken dadelijk goed aan, zoo'n beetje negotie hoort bij je vak. Dat's verstandig, zóó doen de zendelingen meestal ook, ze leveren de lui zaligheid en meteen comestibelen. Ha! ha! ha! en terwijl zijn dikke buik schudde liet de planter er op volgen: - Zoo snijdt het mes van twee kanten, 't is maar een beroerd koopje voor degeen die 't vasthouden moet.
- Uw scherts is bitter! In geenen deele heb ik het voornemen handel te drijven, ik bracht hierin slechts eenige cahiers mede voor mijn catechisanten. Men heeft me gezegd dat in Indië de schrijfboeken schreeuwend duur zijn, daarom nam ik voorzorgshalve een tweehonderdtal meê uit Nederland.
- Allàh! dat's verstandig, vooral als je naar onze Negorij komt, dominee.
| |
| |
- Niet waar?
- Zeker, want gemiddeld is bij ons één catechisant, en die komt nooit, ha, ha, ha! Enfin! je kunt nooit weten, misschien snap je er een paar meer als ze maar eerst weten dat je met een versche lading cahiers bent gearriveerd - gelegenheid maakt den dief!
De heer Drasveld zette een gezicht als wilde hij zeggen: - U is een onaangename grappenmaker, maar hij zei zuurzoet: - U overdrijft!
- Betoel niet dominee! - Eén catechisant, en één catechisante, namelijk de dochter van een bekeerden toekan kajoe, een inlandsche timmerman, weet u? 'n Mooie meid, goed soort,'n jaar
Klingeleesche Dominee met eega.
of achttien, heb je geen huishoudster noodig? Misschien kun je aan haar een koopje hebben - onder broêrtjes zetten ze gewoonlijk zoo'n artikel goedkoop van de hand, ha, ha, ha, ha! Je moet ze maar proeven die orang serani - vooral als je zoo'n inlandschen dominee ziet begin je dadelijk te snappen dat ze in de eerste plaats de kwezelachtige allures aannemen, die - hou me ten goede, ik bedoel u niet - veel van uw collega's er op na houden. - Heb u wel eens een Klingeleeschen Dominee gezien? Niet. Nou! dan kan ik je recommandeeren er eens op te loeren, dat zijn typen hoor! daar zijn de orthodoxste Hollanders nog maar heele kleine kinderen bij. Ha! Ha! Ha!
Met een lang uitgerekt zuinig gezicht stond Drasveld op, verwaardigde den planter met geen enkel woord meer en ging met zijn pakje cahiers in de hand naar de hem aangewezen kamer; een der jongens volgde met zijn valiesje.
* * *
| |
| |
De heer Drasveld was werkelijk een erg naief en onbeholpen man. Opgevoed in een streng orthodoxe omgeving en later evangelist op een zeer kleine plaats, had hij in 't leven bijna geen blik geslagen en tastte nu in de Indische maatschappij rond als een blinde, intuïtief gevoelend dat hij niet was zooals anderen, maar te pedant om het te erkennen Zijn uiterlijk was dat van een goedigen drogistenzoon, immers hij had den groezeligen, stoffigen tint aan dat vak meestal bij erfelijkheid eigen. Zijn haar was dun, gelig, sluik en lang, zijn oogen stonden achter zijn glinsterenden bril wagenwijd open en de groote lichtgrijze pupillen keken verwonderd rond, met naïeve onbeschaamdheid alles en iedereen opnemend, behalve ‘de maninne’ zooals het in de Schrift heet. Voor dames had hij niets aantrekkelijks en voor hem had een vrouw nòch de bekoring des vleesches, nòch die van den geest.
- Ik kan mij niet begrijpen, zei hij eenige dagen later, toen hij, min of meer gewend aan het hôtel en door een paar whiskey-soda's ietwat opgewekt, 's avonds in de voorgalerij zat, - ik kan me niet begrijpen hoe een blank en verstandig mensch hier in Indië, met een Javaansche vrouw, zóó maar in ongeoorloofde gemeenschap durft leven en aldus tegen de heilige ordonnantiën des Heeren handelen; het huwelijk toch is een sacrament, dat in eere moet worden gehouden en dan bovendien met zulke onsmakelijke wezens, o foei!
- Je zult wel anders piepen, dominee, als je maar eerst een paar jaar hier bent, lachte Noteman, die meêboomde dien avond: - ik zie je al zitten met zoo'n paar lieve halfbloedjes op je knie. Je moet een Madureesche nemen, jij bent nog al blond en je neus is spits, dat geeft een mooie kruising!
- Aan dusdanige ergerlijke onzedelijkheid hoop ik me nooit schuldig te maken; dat verhoede de Heer!
- Dan moet je maar zien dat je kalmpjes trouwt, dominee, dat's verstandig; in Indië kun je nu eenmaal niet zonder vrouw en.... je hebt ook volstrekt geen physiek, dunkt me, om zoo als ik dat noem, vandaag in deze, morgen in gene restauratie te eten, je moet een vaste gewone burgermans tafel hebben, ha! ha!
| |
| |
ha! ha! Laat daar uit die negorij, hoe heet die kampong ook weer waar je woonde....?
- Lutjebroek!
- Juist! laat vandaar een vrouwtje uitkomen - dan kun jelui huishouwen; je krijgt hier zeker een goed salaris, en je kunt met je vrouw samen nog een aardige bijverdienste maken, zoodat je gauw binnen bent.
- Hoe bedoelt u?
- Wel! jij bekeert de lui en brengt ze aan hun verstand dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Dan geven zij, jij ontvangt en je vrouw pot de duiten op en als de kous vol is dan: - poelang! - O! ja, je verstaat misschien nog niet genoeg Maleisch, hè? - Dat beduidt: dan naar huis terug! Maar je zult nog heel wat rijst moeten eten vóór dat je het zoover brengt, ha! ha, ha!
- Een onaangenaam ruw mensch, die perkenier, zei Drasveld eenige dagen later toen ik hem, voor zijn kamer zittend, ontmoette. Hij begrijpt niet dat iemand hier volkomen vreemd kan zijn, en eerst aan alles moet wennen. U moet weten: ik ben vrij overhaast vertrokken en op aanraden van eenige welmeenende vrienden heb ik mij zelfs geen voldoende garderobe voor Indië aangeschaft. Deze zwarte sluitjas bijvoorbeeld is me rijkelijk warm, hier, evenzeer als de zwarte pantalon en 't vest dat ik draag en dan - mijn hoed, vertel u mij eens, is daar iets bijzonders aan. Mijn hoed schijnt, als ik voor de table d'hôte binnenkom, de hilariteit op te wekken, ten minste ik verstond zoo in 't voorbijgaan een paar aanmerkingen er op, daarom meen ik met eenigen grond te mogen aannemen, dat men hier geen cilinderhoeden draagt, ook zag ik tot dusverre slechts eenmaal een heer met....
- Met 'n hoogen zijden op, dominee? Accoord! dat was een Raad van Indië, en ik legde den braven man met korte woorden uit hoe in Indië ‘de kachelpijp’ alleen door hooge staatsbeambten wordt gedragen of door Orang Baroe en raadde hem aan zich een gewonen fantasiehoed aan te schaffen.
- Die zal me toch zeer vreemd zijn, ik ben eenmaal aan
| |
| |
zoo'n hoogen hoed gewend, zei hij gewichtig, - en bovendien ik vind dit hoofddeksel meer in overeenstemming met mijn ambt, dan die ronde, meer wereldsche hoedjes. Ze zullen mij niet staan.
- Toch wel, dominee! probeer 't maar eens. En dan moet u je per se witte kleeren aanschaffen, je kunt het in zoo'n zwart pak onmogelijk uithouden.
- Ja, 't is warm, dat erken ik gaarne, maar 't staat deftig en bovendien, ik heb mijn borstrok en flanelletje reeds uitgelaten sedert ik hier ben.
- Dat is altijd iets, maar....
- Zou u niet denken, dat wit wat wuft staat voor een bedienaar des Woords?
- Heusch niet! U is er geen haar minder om.
Op mijn aanraden liet de eerwaarde heer een Klingeleesch kleermaker komen en bestelde hem drie witte pakken, Atjehmodel - maar intusschen zat de brave man nog altijd voor zijn kamer te puffen in het zwarte costuum, dat hem met al den ernst van zijn bediening omkleedde.
Het verblijf in een Indisch hôtel oefent al spoedig op iederen nieuweling een zekeren ontbolsterenden invloed uit en daardoor kwam het dan ook, dat ik eenige dagen later den heer Drasveld, steeds met den hoogen hoed op, maar in een wit pak - de hôtelier had met den Kling-kleermaker den prijs bepaald en afgerekend - met een Chineesehen klontong zag onderhandelen over een paar gewone gevlochten sloffen voor de badkamer. Toevallig had ik een dag te voren van dienzelfden koopman een paar dergelijke sloffen gekocht.
- Wel, dominee! riep ik hem toe, - zoo aan 't tawarren geweest.
- Tawarren?
- Afdingen? u hebt toch afgedongen bij dien staart?
- Zeker! maar de prijs van die dingen is mij toch in geenen deele mede gevallen.
- Kom! - 'n kwartje is zoo'n paar sloffen toch in den nacht waard?
- 'n Kwartje? de groote wijde oogen van den evangelist werden nog wijder - ik heb er vijf-en-zeventig cents voor gegeven.
| |
| |
- Wâblief je? dat's driemaal de prijs.
- Ja! ik meende ook reeds dat ik te veel gaf, maar de man verzekerde mij op zijn woord van eer, dat....
- Bah! zoo'n klontong heeft geen woord van eer....
- Foei, Foei! zóó mag u niet over
u evennaaste spreken, al is hij niet van gelijke verwe des aangezichts....
- Heusch, dominee, hij heeft je beet gehad, ik heb pas gisteren zoo'n paar slop-roempoet voor één kwartje gekocht.
- Maar dan is het zeer onhebbelijk van dien klontong mij zooveel meer te doen betalen - ziet u 't is in zekere mate belemmerend voor mij dat ik nog zoo weinig gewoon Maleisch spreek, - ik leerde alleen de bijbelvertaling - maar gelukkig sprak de chinees wat Hollandsch, anders....
- Anders had u misschien een gulden betaald; denk er om, waarde heer, bied altijd hoogstens een derde of een vierde van 't geen ze u vragen.
- Inderdaad 't schijnt me toe dat u gelijk heeft, goed dat ik 't weet.
Den volgenden dag, toen ik naar de badkamer ging, riep hij mij van uit zijn kamer toe: - Ik heb uw les betracht, zie eens nu ben ik beter ter markt geweest. Ik had nog geen bepaald Indische slaapbroeken, weet u? 'k Behielp mij tot dusverre - hij zette een quasi beschaamd gezicht - met een gewone ‘troisième’, nu heb ik van een anderen klontong twee slaapbroeken ge.....
- Twee?
- Ja - voorloopig! als ze mij bevallen kan ik er altijd meer nemen - ik heb nu goed afgedongen. Hij vroeg vier gulden voor 't stuk en - hij lachte even - ik kocht ze voor drie en een halven gulden de twee.
- Hè?
| |
| |
- Voor drie gulden vijftig cents!
- Maar beste dominee, dan ben je alweêr beetgenomen. Laat eens zien zijn 't gebatikte? Neen! - 't zijn gewoon gedrukte katoenen; daar had je hoogstens één gulden tachtig voor moeten geven....
- Foei! Foei! wat 'n slechte menschen zijn het hier dan toch - 't is bedroevend! En de jongen uit 't hôtel, u weet wel, die kleine, die zoo goed Hollandsch spreekt, heeft me nog al geholpen. Hij zei dat 't de prijs was. Wien moet men nu gelooven?
- Zijn eigen oordeel, ten minste als men er zoo iets op na houdt.
- Nu, gelukkig dat ik er dan maar twee kocht. De jongen meende anders, dat ik er minstens een zestal moest hebben, maar ik dacht zóó: als de eene gewasschen wordt kan ik de andere dragen en omgekeerd.... maar ik, hm! ik zou u wel eens iets anders van meer belang willen vragen - mag ik?
- Wel zeker?
- Ik heb opgemerkt dat hier in 't hôtel, des Zondags, de meeste lieden 's morgens tehuis zijn, en dat niemand ter kerke gaat. Ik sprak er ook reeds over met den hôtelier en veroorloofde mij de opmerking, dat ik dàt zoo weinig christelijk vond, zoo weinig in overeenstemming met de grootschheid dezer rijke natuur, die zoozeer tot aandacht en dankbare erkenning van de genade stemt.
- En wat zei de hôtelier?
- Hij beweerde dat de menschen wel ter kerke zouden gaan indien het niet ware dat die plaatse des gebeds zoover verwijderd was. Nu heb ik het denkbeeld opgevat om hem voor te stellen overmorgen hier in de eetzaal een dienst te houden.
Aan boord heb ik ook een paar malen Zondags tot de passagiers, de militairen en équipage een toepasselijk woord gesproken, en een dankbaar gehoor gevonden - ik sprak den laatsten keer over Galatiërs 5: 19-21.
Mij dunkt voor de gasten zou dit een welkome gelegenheid zijn om eens een goed woord te hooren. Wat mijzelven betreft - | |
| |
hier keek de evangelist achter zijn bril omhoog naar den hemel ik heb bepaald behoefte om eens te preeken. Ik gevoel dat ik den Heere te kort doe, door zoo voortdurend te zwijgen. Zou u denken dat het zaad dat ik wensch uit te strooien in goede aarde zal vallen?
Hum! 't is hier nogal steenachtig, maar 't is te probeeren, dominee!
* * *
Een week later, de voorgenomen ‘dienst’ in de eetzaal was niet doorgegaan, bij gebrek aan belangstellende deelneming, zag ik Drasveld in onderhandeling met een Chinees, die Japansche sabels, krissen en andere wapens verkocht. Ik zag van verre hoe hij gesticuleerde, en met zijn vingers wees: vijf! toen: vijf en een half en eindelijk: zes!
De Chinees gaf de sabel over, maakte een diepe buiging en vertrok. Hij kwam mij voorbij en vroeg: Tabé toewan, toewan maoe blie pèdang bagoes sekali. (Wil meneer, 'n mooie sabel koopen?)
't Was bepaald een fijn bewerkt Japansch zwaard, in fraai besneden beenen scheede, met verguld koperen beslag, geschikt om de begeerlijkheid van iederen verzamelaar op te wekken.
- Brapa? (hoeveel?) vroeg ik.
Met een allervroomst gezicht en herhaalde betuigingen dat hij er bepaald een kapitaal aan verloor, maar, omdat hij toch eens zaken met ‘meneer’ wou doen, nu eens heel, heel erg goedkoop zou zijn, bood hij mij het zwaard voor vijftien gulden aan.
Na een kleine vijf minuten loven en bieden werd ik eigenaar voor drie gulden en terwijl ik hem betaalde zag ik den dominee, die reeds een poosje naar ons had staan kijken, nader komen met zijn sabel, de tweelingszuster van de mijne, in de hand. - Wat heeft u betaald? vroeg hij met ietwat angst in zijn stem.
- Drie gulden!
- Vergist u je niet? ik heb zooeven zes moeten geven en
| |
| |
ik heb toch gedurende meer dan een kwartier afgedongen. De Chinees is wel driemaal heengegaan en weerom gekomen.
- Ja, dat is zoo 't gewone kunstje, drie pop, geen cent meer kost hij me!
- Hij heeft me dus toch bedrogen, foei! foei!
- Och, dat moet u zoo erg niet vinden, zaken zijn zaken, de een betaalt wat meer, de ander wat minder. Wacht, daar staat hij nog, ik zal hem toch eens roepen. Ik wenkte: - Mari sini, Baba! Nederig buigende naderde de koopman en vroeg met een zijdelingschen blik op den evangelist, maar zonder één spier te vertrekken van zijn slim, geel gezicht: -Wil meneer nòg een sabel koopen?
- Neen! zei Drasveld, en op zijn gewonen zalvenden toon begon hij in zijn gekuischt Hollandsch, doorspekt met enkele woorden of zinnen boekenmaleisch, den Chinees te vertellen, dat het groote oneerlijkheid, zonde en schande was om van den eenen mensch meer af te nemen dan van den anderen, voor dezelfde koopwaar. Ik moest mij met alle kracht van wil ernstig houden, toen ik hem hoorde zeggen: - Dat is den Heere een gruwel, mijn vriend! dat is wegen met twee weegschalen - sama doewa
timbangan - dat is meten met twee maten - Sama doewa takèran! en dat is zonde volgens de Schrift. - Toewan Allah! tida mengaboelkèn - zoo iets, want alle orang ada samadjoega voor Toewan Allah!....
De Chinees keek hem met het leukste gelaat van de wereld aan, en luisterde schijnbaar aandachtig naar die allerzonderlingste vermaning, waarvan hij geen letter begreep, maar toen ik hem eenvoudig vroeg: Waarom heb je meneer zooveel meer laten betalen dan-mij, zei hij schouderophalend, droogjes:
| |
| |
- Meneer wou zooveel meer geven en op Drasveld's hoogen hoed wijzend; - meneer is een toewan besaar! (groote meneer).
- Alweer mijn hoed, hij is dan toch daadwerkelijk een buitengewoon onaangename hinderpaal, een ergernis en daarom zal ik mij een anderen aanschaffen, morgen reeds. Hum! hum! 't is toch meer dan gruwelijk, dat ik zóóveel te veel voor die sabel betaald heb - foei!
- Maar permitteer me, dominee, wat moet u eigenlijk met zoo'n zwaard doen, u, man des vredes.
Hij glimlachte: - Hum ja! ik kocht die sabel ook niet voor mij, maar ik schafte hem aan, om, bijaldien ik later weer naar Holland terug ga, als geschenk te dienen voor mijn neef, den luitenant.
- Wel 'n beetje ver vóóruit gedacht, dominee.
- O ja, maar ik meende zeer goedkoop in te slaan en dan kan men immers nooit te vroeg koopen. Helaas! ik heb mij - of neen! die Chinees heeft mij bedrogen, 'k Zal voortaan nog meer afdingen, maar ik gruw van zulke bedrijven van koopmanschap en van die oneerlijke handelaren. Dergelijke lieden zijn de pestbuilen der maatschappij, ze moesten uitgesneden worden, opdat ze niet vergiftigen de onschuldigen en argeloozen van harte. De Heer zal voorzeker eenmaal met hen in 't gericht treden - maar hier op aarde moest men ze gevangen zetten.
- Och m'n goeie dominee, dan was de heele wereld één tuchthuis.
- Beter nog ware dàt, dan zulke ongerechtigheid te laten voortwoekeren als de kanker in het vleesch, drie gulden heb ik te veel betaald aan dien onguren Chinees! - 't is bedroevend! Drasveld keek zoo verdrietig, dat ik werkelijk medelijden met hem kreeg, vooral toen hij een gezicht trok alsof hij een erg bitter drankje inzwolg en uitriep: - Mijn ziel walgt van wan trouwen - ik heb steeds mijn evennaasten voor rechtvaardig gehouden - maar in 't vervolg zal ik gedwongen zijn overal af te dingen. 't Is wel vi-coactus dat ik 't doe, maar het zij zoo.
* * *
| |
| |
Gedurende eenige dagen miste ik het genoegen den goeden evangelist te ontmoeten en ik zag hem eerst weder op een middag aan de rijsttafel. Zoodra hij mij zag zette hij een gezicht zoo zuur als azijn en keek stipt op zijn bord. Mijn: - Bonjour, dominee, hoe gaat het? beantwoordde hij niet.
Ik beproefde een gesprek met hem: hij gaf slechts éénlettergrepige antwoorden en at met een haast, alsof hij sedert het begin onzer jaartelling uitgehongerd was, ik begreep niet wat hem scheelde en vroeg:
- Niet in je humeur, dominee, heb je soms weer wat gekocht?
Eensklaps zag hij mij door zijn bril met gefronste wenkbrauwen, wijdgeopende neusgaten en een verachtelijk getrokken mond aan, slikte een groot stuk kip door, dat hij juist vermaalde en zei:
- Ik ben verstoord op u.
- Och! dat spijt me - en waarom, alsjeblieft?
- U heeft mij ook al beet gehad en juist u had ik vertrouwd - dat is weer een smartelijke ervaring, mijnheer!
- Heb ik u beet genomen? Och! Waarmeê dan?
- U heeft me gezegd, dat ik steeds afdingen moest, wanneer ik koopen wilde.... Dat 'k hoogstens een derde of vierde moest bieden.
- Zeker! Soms is 't nog te veel.
- Welnu, dat is niet wáár! - Drasveld keek me ver-
pletterend aan - ik wilde een hoed koopen, zoo'n ronde, en ben te dien einde in die groote toko gegaan, hier schuins over - daar vroeg men mij zeven gulden vijftig en....
- Goeie hemel, dominee....?
- En toen heb ik een rijksdaalder geboden.
- Ha! Ha! Ha! - en?
- Lach niet, meneer! - men heeft me met een beleedigend godslasterlijk woord, dat de Heer verhoede dat ik herhale, verzocht de toko te verlaten. Ik ben zonder hoed vertrokken....
| |
| |
- Allemachtig! neen maar, dominee - ha! ha! ha! ha! Plotseling ging in onze omgeving een schaterend gelach op. Een paar heeren verslikten zich zelfs aan hun eten of drinken en de manager, die de bediening surveilleerde, liep met haast de zaal uit.
- Ik hoop dat de hilariteit de heeren geen kwaad zal doen, zei de evangelist vinnig, maar aanstonds van toon veranderend, teemde hij: - Maar ik vergeef u gaarne uw onchristelijke liefdeloosheid - gij onbesnedenen naar den geest, doortrokken van den zuurdeesem des ongeloofs - ik zal bidden dat uwe harten minder verstokt mogen worden!
Vol waardigheid greep hij zijn Raad-van-Indië-hoed, stond op, stak een paar rijpe sinaasappelen, wat amandelen en rozijnen in zijn zak en verliet met langzame schreden en deêmoedig gebogen hoofd de eetzaal.
We hebben dien Orang Baroe nooit weêr gezien.
| |
| |
Batoe toelis.
|
|