| |
| |
| |
Naar Semarang.
't Was warm onder de houten zonnetent van 't stoomschip, dat mij van Batavia naar Semarang zou voeren. De felle zon brandde met volle kracht op de wit geverfde planken en 't briesje wat er stond was zóó zwak, dat 't schier onmerkbaar scheen en men zich afvroeg of de lichte koelte, die af en toe langs hoofd en wangen streek, niet alleen geboren werd door de vaart van 't schip.
Er waren niet veel eerste klasse passagiers maar 't zoogenaamde kuildek en 't tweede klasse dek daarentegen was zeer bezet. Allerlei koopwaar lag opeengestapeld in pakken, kisten en korven en een aantal in manden gepakte varkens verspreidde een minder frisschen geur. En tusschen en op die verschillende zaken lagen, vadsig uitgestrekt, Chineesche kooplieden, rookend uit hun metalen waterpijp, kauwend op suikerriet of slapend met open monden. Een Klingelees met een kleurig geborduurd toppie op hield de wacht bij een partij tusschen bamboes verpakte pompelmoezen en manden vol kippen, met aandacht kijkend naar
| |
| |
een groepje Javaansche mannen en vrouwen, die met een paar inlandsche soldaten het gewone tolspel speelden. Een oude Maleier zat met een drietal vrouwen en een paar lastige kinderen gehurkt voor een matje, waarop een trekpot en kopjes stonden. Ze aten rijst uit pisang-blad en onthaalden zich op sappige vruchten, die zij van een medereiziger na lang loven en bieden hadden gekocht. Over de verschansing hingen lui en loom een aantal inlanders, die met slaperige oogen in zee keken, af en toe het sap van hun sirihpruim als een dunne roode straal voor zich uitspuwend. In het kuildek rook het naar doerian en gedroogde visch en een aantal Arabieren, Chineesche koelies, Maleiers en Javanen lagen, hurkten of zaten daar, strootjes rookend, etend of soezend bijeen.
Ik stond met den kapitein, een joviaal zeeman, te praten, kijkend naar al die passagiers.
- Een wonderlijk zoodje! zei hij lachend. Ja, nu zitten ze nog rustig bij mekaar, maar - hij keek oplettend turend naar de prachtige blauwe lucht - over een uur of wat rollen ze als kegels door elkander of hangen over de verschansing om tol aan de zee te betalen.
- Hoezoo, kapitein?
- Wel! we krijgen 'n beetje zwaar weêr en een hooge zee. Kijk! - hij wees op een heel klein wolkje aan den gezichteinder - dáár zit het!
- Zou u heusch denken?
- Je kunt er zeker van zijn, meneer! tegen dat we Pekalongan hebben schommelen we dat 't liefhebberij is. Ja, dat zou je nu niet zeggen, we loopen zoo kalm en gladjes voort als op een kolfbaan, maar tegen den nacht zullen de heeren en dames er plezier van hebben. Heeft u last van zeeziekte, mevrouw? vroeg hij aan een zeer corpulente, donkerbruine, Indische dame, die, in sarong en kabaia over 't dek wandelend, ons genaderd was.
- U zeggen, kaptèn?
- Of u zeeziek is, mevrouw?
- O, nee kaptèn! Ik nooit niet zeeziek, jà! Maar mijn dochter,
| |
| |
o, kasihan! hij zeeziek altijd zô erg, ja! Hij spugen hart uit die lijf jà! U denken, kaptèn, wij slecht weer van avond?
- Dàt zal 'k niet zeggen, mevrouw, slecht weer niet bepaald, maar 'n beetje veel wind en hooge zee.
- Allàh! veel wind, ghooge hgolven, jà! O, kasihan mijn Marietje, zij moet vroeg tidoor (slapen), gheel vroeg naar bed hgaan, jà? Op die couchette lang uit liggen, dan niet sakit laut, jà?
- Dat 's altijd een verstandige maatregel, mevrouw!
- En ghoe lang wij nog hgoed weêr, u denken, kaptèn?
- Tot donker houden we gladde zee.
- O! dat gheel mooi! gheele tijd nòg. Ik zeggen: Marietje: kind! jij eten vooraf.... en met haar muiltjes klapperend schommelde de dikke dame naar Marietje, die op een dekstoel uitgestrekt in zalig nietsdoen met haar waaier speelde.
- Dat 's nu een echte nonna, zei de kapitein haar glimlachend naoogend.
- Zij spreekt ten minste 't echte Indisch-dialect, 'n wonderlijk taaltje. 't Klinkt gek dat verwisselen van de h en de g en 't gebruiken van hij voor zij en omgekeerd.
- Ja! met de geslachten houden ze geen rekening en het is eigenlijk geen Hollandsch wat zij spreken, maar vertaald Maleisch. U begrijpt van mama hebben zij nooit anders gehoord en ze hebben daardoor leeren denken in 't Maleisch. Deze dame komt van Djocja - ten minste uit die buurt - haar man is koffieplanter. Ja, in die streek vooral vindt je er nog heel wat van dat soort. Ze zijn niet onaardig zoolang ze jong zijn, mooi zelfs, slank en lenig - maar als ze zoo'n beetje op leeftijd komen dan....
- Dan wint de kwantiteit het van de kwaliteit, hè?
- Juist! dan bereken je ze per pikol, maar enfin, hoe dikker hoe goediger, zullen we maar zeggen.
De kapitein had goed gezien, want nauwlijks was de zon met prachtige lichteffekten achter rood-gouden en violetkleurige wolken aan de kim ondergegaan of de wind stak op, 't water begon woeliger te worden en de boot stampte min of meer hevig.
| |
| |
Een groot uur later stond de zee reeds vrij hol en slingerde het schip, terwijl we in het salon aan tafel zaten, zóó erg dat de passagiers elkander met benauwde gezichten begonnen aan te zien. De dikke dame zei:
- Oh lo! die boot zô slingeren, jà! Ik mijn soep haast morsen. Goed hè, kaptèn, Marietje al tidoor?
- Kapitein! zijn we al op de hoogte van Pekalongan? vroeg een passagier, die bleek om zijn neus werd.
- Nog niet, meneer; over een paar uurtjes.
- Is het daar nòg erger dan hier? zijn neus scheen spitser, zijn wangen bleeker te worden.
- Erg! noemt u dit beetje wiegelen erg?
- 't Is toch een zeer onaangenaam gevoel, de goede man keek met eenigszins uitpuilende oogen naar een stuk vettig vleesch op zijn bord en hikte even.
- Kom! 't is nu nog maar schommelen, straks als we flink hobbelen mag u je beklagen, nu niet.
- Maar kaptein, heusch ik.... ik.... en terwijl het schip eensklaps sterk overhelde en tegelijk een voorwaarts duikende beweging maakte, stond hij plotseling doodsbleek op en wankelde met zijn servet voor den mond naar den uitgang, herhaaldelijk zich tegen wand en stoelen stootend.
- Oh-lo! grappig-, hij lijken maboq; dronken! lachte de nonna.
- Dat 's nummer één, grinnikte de kaptein rustig dooretend.
Een jonge dame met een aardig blank gezichtje werd nummer twee en een gele, vette Chineesche dandij met een sierlijk met roode zijde doorvlochten staart, maakte het drietal dat aan dek moest vol.
- Drie is scheepsrecht, zei de kaptein, nam een tweede portie karbonade en terwijl hij mij lachend toeknikte:
- U schijnt er ook geen last van te hebben? Je zou een goed zeeman wezen, maar roep nog maar geen ho! voor we Pekalongan achter den rug hebben. Ik geloof dat 't er om spannen zal, dat ik lading zal kunnen overnemen, 't Is een allergemeenst gat daar voor Pekalongan - wanneer je van avond en van nacht lekker blijft, kun je gerust zeggen dat je
| |
| |
de proef hebt doorstaan. - Hij stond op. - Wel bekome 't u, ik moet naar de brug.
De zee werd al hooger en wilder en toen wij eenige uren later de lichten van Pekalongan zagen, hobbelde, slingerde en stampte de boot zóó erg dat zelfs de dikke nonna, die met een geledigde theekop op haar schoot zat te dommelen, eensklaps opstond en naar Marietje ging kijken. Zij vond het blijkbaar terlaloe (te erg) en was waarschijnlijk bevreesd, haar reputatie, als zeevaarster atbreuk te doen indien zij langer bleef, ten minste toen zij mij voorbijkwam en bijna tegen mij aan botste zei ze flauwtjes: - meneêr nog niks niemendal voelen, jà? Voor mij niet meer lekker hier.
Eenige prauwen en tambangans waren inmiddels langs zij gekomen en als een bende zeeroovers enterden de half naakte inlanders tegen onze boot op. De kerels klommen als katten tusschen het want door over de verschansing en 't was een wonder dat de stuurlieden geen dikke beenen kregen van 't vloeken terwijl ze bezig waren om die half wilden in orde te houden.
Met nog eenige passagiers bleef ik een heele poos over de verschansing staan kijken naar de door onze lampen fantastisch verlichte gestalten, die op de prauwen heen en weer liepen of in de tambangans bezig waren. Een aantal Javanen, Chineezen en Arabieren maakten zich gereed om op een der vaartuigen over te gaan en op de boot werden de luiken geopend ten einde lading af te geven en op te nemen, maar 't ging niet.
- Er is geen kwestie van, de boel zou stuk slaan, zei een der officieren, - Diam! Diam! (stilte) dan toch! schreeuwde hij tegen de schelle stemmen der joelende inlandsche koelies in, die met kettingen en blokken sjouwend en rammelend, in 't flauwe gelige licht als duivels heen en weer liepen.
Intusschen kwamen een paar moedige jonge dames en een drietal Pekalongansche heeren aan boord en toen zij het veilige dek van onzen stoomer onder de voeten hadden, klaarden hun toch ietwat angstige gezichten op. Lachend schudden de dames haar natte rokken af en verklaarden hoe zij, - Betoel! niet
| |
| |
gedacht hadden dat ze ooit aan boord zouden komen - en de heeren staken hun compliment af over de kordaatheid der jeugdige schoonen, die zoo verstandig waren geweest om stil als muisjes in de sloep te blijven zitten en nu zóó weinig soesah maakten over haar natte voetjes en doorweekte kleedjes.
Terwijl ik een poosje over de verschansing keek naar die lange rij op en neer dansende prauwen, kreeg ik een gevoel alsof ik op een week bed stond dat nu eens onder mijn voeten inéén zakte, dan weer als door onzichtbare handen werd opgeheven. 't Was een zeer eigenaardige sensatie, wel geschikt om iemand met zwakke zenuwen weê te maken. Onophoudelijk sloegen de masten der prauwen tegen ons want en hadden koelies en matrozen de handen vol om te zorgen dat niets onklaar werd.
De maan was opgekomen en verlichtte spookachtig met blauwig gelen schijn ons stoomschip, glimmende kantlichten werpend langs de zware rompen der booten en prauwen, nu en dan lange schaduwen van tuigage en masten over 't woelige water strooiend, schaduwen die heen en weer zwiepten over de golven, waarop het rosachtig schijnsel der lantarens danste en wiebelde.
Een paar malen nog werd beproefd om lading in te nemen, maar te vergeefs. - We zullen ruim een uur moeten wachten voor 't mogelijk zal zijn, zei de stuurman en met een: Ajo, pigi! verjoeg hij de tambangerlieden van boord, hun beduidend dat ze niet voortgaan moesten. Ik kan niet zeggen dat er een bepaald fijne toon heerschte tusschen stuurlieden en tambangerlui, want met keur van scheldwoorden en uitgezochte vloeken werd hun aan 't verstand gebracht wat zij te doen hadden en toen ik mij veroorloofde te vragen: - Is dat zoo usance om die menschen aap, karbouw, schelm, hondekind enz. te noemen? antwoordde een der opvarenden lachend: - Och dat zijn nog maar hun zondagsche namen, we hebben nog veel mooiere en wanneer je die kerels niet stijf vloekt zijn ze onhandelbaar.
't Werd rustiger aan dek, de meeste passagiers waren te kooi gegaan en ik besloot hun voorbeeld te volgen.
| |
| |
Mijn hut was aan stuurboordzij en om wat frissche lucht te hebben had ik de patrijspoort opengelaten en alleen de marquise er voor geschoven. 't Was er lekker en ik vleide mij in slaapbroek en kabaja op de couchette. Nu en dan hoorde ik dreunen, loopen en beweging boven mijn hoofd; 'k herinner me nog dat ik veel kettingen hoorde rammelen en nu en dan een stootje waarnam van de schommelende prauwen, maar ik sliep spoedig vast in.
Hoe lang ik geslapen had kan ik moeilijk bepalen, maar 't moet een geruimen tijd zijn geweest, want het overnemen der lading was afgeloopen en we waren onder stoom toen ik plotseling wakker werd.... door een golf zeewater, die tusschen de reten der marquise door in mijn hut sloeg, mijn couchette overstroomde en mij een frisch stortbad bezorgde.
'k Was in een oogenblik kletsnat - nu is dit in het Indisch klimaat geen al te onaangename gewaarwording, maar zeewater is en blijft zeewater! Met één sprong was ik van mijn bed af, maar voor ik de marquise weggeschoven en de patrijspoort gesloten had waren ettelijke zeetjes het eerste gevolgd en stond mijn hut als 't ware blank. Haastig zocht ik een droog flanel, een anderen slaapbroek en een versche kabaja uit mijn koffer en riep toen: - Jongens! ajo lekas! ajer laut didalam sapoenja kamar, bekin brissih! (Gauw! jongens er is zeewater in mijn hut, schoonmaken!)
Een paar van de jongens kwamen met schoon beddegoed en dweilen en begonnen mijn verblijf weer bewoonbaar te maken.
Daar klonk plotseling uit de hut naast mij een norsche stem: - Wat weerlicht is dat nou? alles drijft hier. Wat is dat?
- Zeewater! riep ik terug.
- Voor den dit en dat - mijn buurman vloekte in éénen adem een heel onderofficiers-repertoire af - dàt weet ik zelf wel, maar mijn overhemden zijn bedorven, mijn heele barang zwemt door de hut. Welke stomme dit en dat - weer een serie vloeken - lapt me dat? Ajo, jongens, lekas! mari sini bekin brissih! (Ajo jongens, gauw! kom hier; schoonmaken!
- Mijn patrijspoort was open gebleven! riep ik verklarend.
| |
| |
- Dat's 'n vervloekte stomme ezelachtige streek, wie laat nou met zulk weer zijn patrijspoort open. Dat moet een ezel in 't kwadraat zijn. Ajo, dan toch jongens! Sakkerloot wat 'n zwijnenboel! mijn sigaren verzuipen! mijn overhemden....
- Bewaar jij dan je sigaren op den grond, ezel in 't kubiek! riep ik weerom, haal je sigaren er uit en hang je overhemden op, dan drogen ze wel.
- Hang jij je zelf op, dan droog je ook, schreeuwde mijn buurman woedend terug.
- Buffel!
Door het slingeren van 't schip was mijn hut eensklaps van 't water bevrijd, dat onder door de reet, de beschotten staan een paar centimeters van den vloer omhoog, in die van mijn buurman geloopen was. 't Vloeide nog een paar malen heen en weêr, als wilde het ons de gelegenheid geven ieder op zijn beurt nog eens duchtig te schelden en te vloeken, maar eindelijk verdween het voor goed in de zwabbers, putsen en dweilen der jongens. Ik hoorde mijn buurman nog een paar maal mopperen en een serie vloeken, toen werd hij rustig. Ik lei me weer op mijn bed en spoedig sliep ik, verfrischt door dat spontane bad, heerlijk in. Den volgenden morgen ontwaakte ik, later dan gewoonlijk, de zon stond reeds vrij hoog aan den hemel en aan de beweging van het schip voelde ik dat de zee zeer kalm en effen moest zijn geworden. Ik kleedde mij aan en ging aan dek. Verrukkelijk woei de frissche zeewind mij tegen en heerlijk speelde het licht in duizend teere, fijne nuancen vervloeiend over de zacht deinende golven.
De morgenstond is in de Javazee iets goddelijks.
Klaar en helder blauw welft zich de hemel hoog over het mooie groenige water, aan den horizon kleurt het uitspansel zich iets lichter naar geligrose zweemend en kleine wolkjes hoog in de lucht schemeren in zachtrood en violet of steken wittig gevlokt, soms schubbig parelmoer gelijk, tegen 't zwerk af. Groote zware wolken wijzen de plaats waar 't land ligt en nu en dan blauwt heel in de verte even de kust.
Toen ik eindelijk genoeg had van 't verrukkelijk schouwspel
| |
| |
en de maag haar rechten deed gelden, ging ik naar beneden om te ontbijten. 'k Was aan mijn eerste broodje en mijn eerste kop thee, toen een klein bejaard heertje met een vinnig rood verbrand gezicht en een puntig grijs kinbaardje naast mij plaats nam.
Hij groette even met 't hoofd, keek mij met zijn kleine scherpe oogjes aan en zei 't in Indië gebruikelijke: - Mag 'k eens even kennismaken? Mijn naam is Drilstra.
- Van Maurik!
- Aangenaam!
- Aangenaam!
Een poosje bleef hij zitten zonder te spreken, mij ter sluiks bekijkend, nam een broodje, smeerde het met groote zorgvuldigheid en vroeg toen: - Zou ik u even om de Jam mogen verzoeken?
Terwijl ik hem het potje van Crosse en Blackwell toereikte dacht ik: hé, die stem komt me bekend voor en toen ik hem vroeg: - Reist u ook naar Semarang? scheen hij hetzelfde te denken, want hij keek me eensklaps oplettend aan, terwijl hij knorrig antwoordde: - Naar dat vervelende gat? Neen, Goddank niet! - ik ga door naar Soerabaia - dáár is 't ook al beroerd genoeg!
- U is de booze man van de overhemden! zei ik eensklaps lachend.
- En u is de stommerd van de patrijspoort, grijnsde hij.
- Akkoord!
- Aangenaam kennis te maken!
- Insgelijks!
We hebben elkaar nog even de waarheid gezegd, maar na een paar hartige woorden toch vrede gesloten, klinkend met een kopje thee.
Toen ik te Semarang op de reê van mijn driftigen buurman, die zich al spoedig tot een wel kort aangebonden, maar leuk en grappig reisgenoot ontwikkeld had, voor goed afscheid nam, zei hij: - Adieu, meneer van Maurik, 't ga je goed, sans
| |
| |
rancune, hoor! Ik ben soms wel eens uit mijn humeur, maar 'k meen het niet zoo kwaad, goeie reis! En terwijl ik overstapte op het kleine bootje van het prauwenveer, dat mij naar de haven zou brengen, keek hij van boord naar beneden en lachte: - Slamat djalan, stommerd!
- Goeie reis, insgelijks, ezel in 't kubiek!
Nog lang wuifde hij mij toe van boord en ik geloof dat wij, als we langer samen gebleven waren, de beste vrienden van de wereld zouden geworden zijn!
* * *
De reede van Semarang is schilderachtig, tenminste wanneer de blauwe vlag niet van den Uitkijk waait ten teeken dat storm en hooge zee de landing ongeraden maken.
Bij helder weer is het gezicht op de bergreuzen, die in een kring om Semarang liggen, overschoon. De lange rug van het Diën-gebergte omzoomt in de verte als met een geschulpten rand de baai, waarin het blauwgroene water, zwakjes golvend, spiegelt en tintelt in den gulden schijn der zon, die aan den uitersten gezichtseinder als een lichtende nevel zich over het zacht deinende watervlak verspreidt. Het is alsof er licht opstijgt uit den diepen schoot der wateren - licht, dat de klaarte uit den hemel ontmoetend zich daaraan huwt, glanzend en blinkend over de zee, oneindig ver!
En in dat wonderbaar schoone licht, vliegen als vlugge vogels talrijke prauwen met witte en gele zeilen van en langs de kust, groote schepen en booten schommelen zachtkens op en neer en tegen den groenen achtergrond der bergen blinkt als een zilveren streep de witte watertoren der bovenstad.
Terrasgewijze verheft zich het land met talrijke heuvels, plateau's en hoogten en Semarang drukt zich schijnbaar dicht tegen de groene reuzenbergen, de vulkanen Oengarang en Merbaboe, aan. De vuurtoren, de uitkijk, een koepelkerk, een paar torens en het groote vierkante stadhuis worden duidelijk zichtbaar. Hoe verder het kleine veerbootje voortstoomt, hoe meer men
| |
| |
den indruk krijgt dat men een belangrijke havenstad nadert, totdat op een gegeven oogenblik die illusie verdwijnt en men ontwaart, dat Semarang veel kleiner is dan men zich heeft voorgesteld.
De stad zelf is, wat het oudere gedeelte betreft, nauw en in elkander gebouwd met huizen van meestal twee verdiepingen. Op enkele plaatsen doet zij sterk aan een kleine Hollandsche
Semarang.
plaats denken, door de smalle, ondiepe grachtjes met boomen aan weerszijden, en de witgeschilderde leuningen en bruggen. Breede en met boomen beplante wegen, zooals in andere indische plaatsen vindt men in Semarang's oudere gedeelte niet. De straten zijn er benauwd en eng; de huizen vlak naast elkander gebouwd, zonder erven of tuinen, hebben veel overeenkomst met die van Soerabaia en worden boven meestal bewoond door de eigenaars der winkels, die de onderste verdieping innemen.
Semarang is de derde stad van Java, en door haar goede ligging een voorname handelsplaats, want van uit Semarang
| |
| |
wordt een groot gedeelte van Midden-Java van Europeesche producten en artikelen voorzien.
Verschillende groote handelshuizen zijn er gevestigd en voorname firma's van andere plaatsen hebben er haar filialen.
Zonder twijfel is de handel met Midden- en Oost-Java belangrijk, door de kustvaart en de gemakkelijke spoorverbinding met Soerabaia, Solo, Djocjakarta, Ambarawa, Modjokerto en andere plaatsen van het binnenland. Maar toch mist men te Semarang de eigenaardige haast en drukte, die Soerabaia reeds op den eersten aanblik tot een groote koopstad stempelen.
Alles is er kalmer, men ziet minder menschen op straat en het wagen-verkeer is niet zoo druk. Er ligt over Semarang iets zwaarmoedigs, iets looms, dat dunkt mij, in den West-mousson wanneer de langdurige regens de straten in modderpoelen herscheppen en de toch reeds drassige bodem nog weeker en pappiger wordt, tot een vervelende saaiheid moet ontaarden. De afwezigheid van boomen en groen in de straten tusschen de huizen en de meestal donkerblauwe kleeding der inlanders - mannen zoowel als vrouwen dragen bijna geen bontgekleurde doeken, sarongs of baadjes - brengen er toe bij om de stad een ietwat somberder tint te geven dan andere Indische steden, waar de frissche kleuren der hoofddoeken en kleederen vroolijke tonen zijn tusschen de harmonie van groen en wit - van boomen en huizen.
De toko's zijn er over 't algemeen groot, ruim voorzien en goed ingericht. Men hoeft te Samarang om niets verlegen te zitten, want alles wat in Batavia en Soerabaia verkrijgbaar is, kan men er even goed koopen.
De handelaar is er even vlijtig in de weer als elders en toch doet hij alles schijnbaar meer op zijn gemak af, kalmer, zonder buitengewone drukte; wellicht komt het ook daardoor, dat de afstanden er niet zoo groot zijn, dat hij niet als een trekvogel van den een naar den ander behoeft te vliegen, maar alle kantoren, magazijnen en vereenigingen meer dadelijk onder zijn bereik heeft.
Dat te Semarang minstens even hard gewerkt wordt als elders
| |
| |
is echter onomstootelijk waar en wanneer men, zooals ik, eens een kijkje neemt bij enkele tokohouders, die de goedheid hebben van hun werkzaamheden geen geheimen te maken, kan men zijn bewering door voorbeelden staven.
Veelal zijn die ‘harde werkers’ buitenlanders: Duitschers, Franschen of ook Italianen, die, polyglotten geworden, u soms een taaltje doen hooren, dat uit een allerzonderlingste vermenging van hun moedertaal met Maleisch, Javaansch en Hollandsch bestaande, voor een gewonen tòtòk dikwijls moeilijk te begrijpen is.
Toko F. Mariotat te Semarang.
Maar hoe krom ze ook praten, hun zaken marcheeren meestal rechtdoor en goed - dikwijls tot ergernis van anderen.
Herhaaldelijk hoort men in Patria volbloed Hollanders, die er trotsch op zijn nooit anders dan vaderlandsche kost te hebben gegeten, die kalmpjes op hun pantoffeltjes, met een lange pijp in den mond, niet meer dan 't hoog noodige doen, klagen: - Die vreemde snoezen, die Moffen, die Franzosen, kapen ons het brood voor den mond weg! - maar zij vergeten, dat die
| |
| |
‘vreemde snoezen’ gemeenlijk hun pantoffels onder hun bed en hun pijp in 'trekje latend, een buitengewone werkkracht ontwikkelen, dat zij jong moeders schort hebben losgelaten, op eigen beenen leerden staan en een harde school doormaakten, vóór zij zelfstandig werden.
Daardoor komt het dan ook dat een vlugge Franschman, een taaie, doorzwoegende Duitscher dikwijls even hard vóóruit komen als een volbloed Hollander achteruit gaat.
Er is iets in onzen landaard, wat men met een fraaien naam ‘bedachtzame langzaamheid’ zou kunnen noemen, maar dat iets werkt dikwijls belemmerend op den vooruitgang in zaken. Welk Hollander zou bijvoorbeeld er slag van hebben om, zooals ik het te Semarang door een Franschman zag doen, het eene oogenblik kapper en barbier, het andere fabrikant van spuitwater en limonadestroop, het volgende houthandelaar, sigarenwinkelier, parfumerie-fabrikant of koopman in produkten te zijn. Zoo iets moet aangeboren zijn! - aangeleerd wordt dat zeker niet. Om in een afmattend klimaat zulk een werkkracht te ontwikkelen, daartoe is een ongewone veêrkracht noodig, een ernstig willen om vooruit te komen en een zekere handigheid, een gemakkelijkheid om met menschen van allerlei soort om te gaan, maar bovendien, nog een ‘zich niet geneeren om aan te pakken.’ Een vreemdeling pakt alles aan alles wat hem slechts een schrede vooruitbrengt De volbloed Hollander daarentegen ‘geneert’ zich voor veel dingen en offert daardoor dikwijls, dwaas genoeg, aan het zoogenaamde ‘fatsoen’ een deel van zijn toekomst.
Vooral te Semarang vindt men veel toko's, inrichtingen en handelshuizen, die door buitenlanders opgericht en bestuurd worden. Zoo trof het mij ook dat dáár een uitgebreide Manilasigarenfabriek-Maatschappij bestaat - opgericht door de firma Glaser - thans bestuurd door den heer Tausig, als directeur.
Met groote belangstelling heb ik die fabriek bezichtigd en mij verwonderd over de handigheid, waarmeê de Javaansche mannen en vrouwen de sigaren van uit Manila geïmporteerde tabak rollen. Op hun hurken zittend, maken zij op een op den grond liggende plank de verschillende sigaren, Cortado's, zoowel
| |
| |
als Habano's, in allerlei grootten, en logenstraffen het hier te lande nog algemeen verbreide gezegde: de manila-sigaren worden door vieze zwarte meiden op haar bloote dijen gerold. Integendeel, de fabriek wordt zeer zindelijk gehouden en de Manila-vrouwen, die aan de Javaansche werklieden het sigarenmaken leerden en nu nog met hen samenwerken, zien er allesbehalve onappetijtelijk uit. Des Zondags - ze zijn streng Katholiek - zelfs zeer pittoresk, wanneer zij in haar nationale dracht te kerk gaan.
't Is vreemd om te zien dat alle verdere werkzaamheden, zooals kistjesplakken, sigaren sorteeren, inpakken, merken, enz. op den grond worden verricht, maar wijl de Javaan slechts op zijn hurken zittend op zijn gemak is en 't liefst den grond tot tafel gebruikt, laat men hem werken zooals het hem 't geriefelijkst is.
Dat de manila-sigaren-industrie te Semarang niet gering te achten is, blijkt uit de omstandigheid, dat ongeveer driehonderd werklieden in de fabriek van de firma Glaser hun brood vinden en, naar men mij verzekerde, nog een groot aantal handen zou kunnen worden aan 't werk gezet, indien ze slechts bekwaam genoeg waren, want alle hout is geen timmerhout, en alle vlugge vingers kunnen nog geen Manila-sigaren maken.
Een andere merkwaardigheid van Semarang is het groote Weeshuis - eigenlijk moest men die inrichting het Verdraagzaamheidshuis noemen - een voorbeeld voor andere landen, een eer voor Indië, een geluk, een zegen voor honderden arme kinderen, die dikwijls door vader en moeder verlaten, dáár worden opgenomen, opgevoed en gevormd tot nuttige leden der maatschappij.
Onder bestuur van de Zusters-Franciskanessen te Semarang, geleid door de zachte, maar strenge hand van de ‘,Mère’, is dat opvoedingsgesticht een model-inrichting te noemen.
Eerstens bestaat het uit een weeshuis voor R.C. kinderen, bijna uitsluitend uit gemengden echt gesproten, kinderen die anders wellicht in de kampong zouden terechtkomen, omdat de vader, na ze bij een inlandsche vrouw te hebben verwekt, er eenvoudig niet meer naar omziet, of overleden is. Ongeveer
| |
| |
tweehonderd en twintig meisjes en jongens vinden daar een goed en gezellig tehuis.
Ik genoot het voorrecht, door ‘de mère’ zelf te worden rondgeleid; ik vond in haar een zeer ontwikkelde, fijngevoelige en beschaafde vrouw, breed genoeg denkend om volkomen humaan te kunnen zijn en voor haar moeilijke taak berekend.
Zij verhaalde mij hoe, na achtereenvolgens de verschillende onderwijsklassen te hebben doorloopen, de meisjes les in handwerken ontvangen en daarna zelf mogen kiezen welke vakken zij willen aanleeren, om later hetzij als huishoudsters, hetzij als winkeldochters of in andere betrekkingen haar kost te kunnen verdienen. Meisjes, die van uit het weeshuis trouwen - iets wat zeer dikwijls gebeurt, worden nog in de gelegenheid gesteld goed te leeren koken en alle huiswerk te verrichten, opdat zij, eenmaal gehuwd, geheel zelfstandig kunnen optreden.
De zorgen van het ‘huis’ strekken zich, zelfs na het verlaten er van, nog liefderijk over de ouderlooze meisjes uit, want wanneer zij in betrekking zijnde, door een of andere reden buiten haar schuld, die betrekking verliezen, vinden zij in 't weeshuis altijd weer opnieuw een tehuis, tot zich een andere gelegenheid voor haar opdoet. Een mooi voorbeeld dat Indië geeft! - Nederland moge 't navolgen!
De jongens ondervinden evenveel zorg, evenveel liefde en toewijding. Wanneer zij de gewone vakken van lager onderwijs doorloopen hebben, worden zij opgeleid en klaargemaakt voor het klein-ambtenaars examen of voor den handel. Ook muziek en teekenen wordt hun onderwezen, 't laatste dikwijls met verrassende uitkomsten; het schijnt wel alsof er onder de signo's vele jongens zijn, die een aangeboren talent voor rechtlijnig en handteekenen hebben.
Het Externaat - en hier uit zich de verdraagzaamheid op de meest loffelijke wijze - geeft gelegenheid aan jonge dames van alle gezindten tot het ontvangen van meer uitgebreid lager onderwijs. Ongeveer tweehonderd dametjes maken er gebruik van, terwijl de Fröbelschool honderd vijf-en-twintig kleintjes, jongens en meisjes van elken godsdienst, bezig houdt.
| |
| |
Wanneer de jonge dames den leercursus doorloopen hebben, wordt haar nog gelegenheid gegeven tot 't ontvangen van privaat onderwijs in vreemde talen, nuttige en fraaie handwerken, schilderen, teekenen, muziek en Ned. letterkunde. Verder bestaat er eene afdeeling waarin zij worden voorbereid voor examens in een of ander der genoemde vakken.
In het Externaat wordt goed degelijk onderwijs gegeven door de zusters Franciskanessen, die daar alléén leeraressen zijn, die, elken godsdienst eerbiedigend, geen enkele poging tot proselytenmaken aanwenden. Zij begrijpen dat haar taak niet is bekeeren - maar onderwijzen.
Het doet weldadig aan te zien, hoe daar in die rustige, stille, eenvoudige maar keurig nette omgeving in jeugdige gemoederen den grondslag wordt gelegd tot een zielverheffende humaniteit.
Eindelijk noem ik nog de Maria-school - uitsluitend bezocht door R.C. kinderen, ongeveer honderdvijftig, die er gewoon lager onderwijs ontvangen.
Mijn bezoek aan het weeshuis te Semarang zal tot mijn aangenaamste herinneringen blijven behooren. Ik voel bewondering voor de organiseerende kracht, die zulk een waarlijk goede inrichting in 't leven riep - ik voel eerbied en sympathie voor de onbaatzuchtige vrouwen, die haar leven hebben gewijd aan de opvoeding van zooveel ongelukkige, misdeelde kinderen, terwijl zij tegelijk zooveel ouders aan zich verplichten door hun kinderen goed en degelijk onderwijs te geven.
Semarangs weeshuis heeft grooten invloed ten goede voor geheel Indië, omdat het nuttige menschen maakt van kinderen, die door erfelijkheid en geboorte dikwijls elementen in zich hebben, die, wanneer ze niet met ernst en liefderijke zorg gewijzigd of verwijderd werden, schadelijk, ja verderfelijk zouden kunnen werken op de geheele maatschappij.
* * *
Het leven te Semarang is iets eenvoudiger dan elders, maar over 't algemeen genomen nog al gezellig.
- We maken het ons zoo pleizierig onder mekaar als mogelijk
| |
| |
is, zei mij iemand, die er jaren lang woonde, -maar veel amusementen, zooals men die in grootere steden vindt, hebben we niet. De Societeit doet wat zij kan door bals, muziek en partijen cn nu en dan hebben we hier liefhebberij-comedie - zoo b.v. wordt van avond Sneeuwwitje en de zeven dwergen vertoond door een troepje kinderen, meest leerlingen van een onzer bekendste muziekonderwijzers, die zich voor die dingen verbazend veel moeite geeft.
Ik heb die voorstelling, in den goeden ruimen schouwburg, bijgewoond en wil gaarne al het verdienstelijke er van erkennen, in aanmerking nemende, dat het een reuzenwerk is om een groot aantal kinderen, die voor het meerendeel op gespannen voet met de Hollandsche taal leven en in plaats van God: Hod en in stede van Holland: Gôllan zeggen, daarbij weinig stem en een niet al te goed gehoor hebben, zoover te brengen en te dresseeren, dat ze toch nog een dragelijke voorstelling van 't lieve Duitsche sprookje en een niet al te groote cacophonie leveren. De toiletjes - alle te Semarang door de dames zelve gemaakt - waren allerliefst en vooral dat van Sneeuwwitje zelf, die, zonderlinge speling van het toeval, het donkerste gezichtje van allen had; wellicht zou een kleine wijziging van den titel in ‘Pikzwartje of de zeven dwergen’ bij een volgende voorstelling aantebevelen zijn.
De meeste, gegoede, inwoners houden eigen rijtuig, veelal gemakkelijke victoria's, breaks of berlines, getrokken door mooie sandelwoods of kittige kleine paardjes en verfrisschen zich na de werkzaamheden van den dag door een rijtoer langs de zee of over den fraaien, rijk met kanarie- en assamboomen beplanten Bodjongschen weg naar Tjandi, een moderner gedeelte, een bovenstad, waar telken jare meer mooie villa's verrijzen. Ook een stoomtram voert van de haven af daarheen, langs het Chineesche kamp, dat, druk en levendig, op alle andere Chineesche wijken elders gelijkt, maar wel een bezoek waard is.
Een rijtoer om Semarang heen, langs de Chineesche en inlandsche begraafplaatsen en de zee geeft tegelijk gelegenheid om de groote tambaks (vischvijvers) te zien, waarin duizenden en
| |
| |
duizenden visschen geteeld worden, die versch worden gegeten of later gedroogd als ikan-kring een groot handelsartikel voor den inlander opleveren. De weg voert verder naar de verschillende Arabische en Javaansche kampongs, die, zeer schilderachtig gelegen, van buiten gezien grooter aantrekkelijkheid hebben, dan meer op den keper bekeken, omdat in de kampongs zelf het pittoreske min of meer gestoord wordt door de uiterst primitieve toestanden, de mindere zindelijkheid en netheid.
Buiten de stad ligt het fort ‘de Prins van Oranje’ als een monument van het sic-transit! want wat eertijds een sterkte was, is nu een grootendeels in modder en klei weggezonken sta-inden-weg.
Gelukkig dat Semarang voorloopig geen fort meer noodig zal hebben om het te beschermen, want ‘de Prins van Oranje’ zou nu op Java tegenover Duitschers, Franschen of Engelschen een slechter figuur maken dan eertijds zijn peetvader te Quatre-bras!
Chineesch graf.
einde van het eerste deel.
|
|