| |
| |
| |
Naar Fort de Kock.
Tandradbaan in de Anèh-kloof (Sumatra).
Het reizen per spoor in een directiewagen is iets wat niet dikwijls een gewoon sterveling te beurt valt, daarom voelde ik me dan ook op den morgen, dat ik Padang verliet om naar Fort de Kock te sporen, een heele kraan. 'k Geloof zelfs, dat ik met een zekere nederbuigende voornaamheid de goede vrienden, die me uitgeleide deden, heb toegeknikt. Ik oordeelde mezelf, dien dag, bepaald een toewan besaar, vooral omdat ik er nu geheel en al Indisch uitzag in mijn witte pak, waarvan ik nog vijf soortgelijken in voorraad had. Laat ik even in parenthesis vertellen, hoe ik die witte pakken gekregen had.
Mijn gastheer had me nl. aangeraden om mij te Padang van witte bovenkleederen te voorzien - 'k had ze niet meegenomen uit Amsterdam, omdat ervaren Indische lui me gezegd hadden:
| |
| |
‘Laat ze te Singapore of Padang maken, dan heb je ze goedkooper, degelijker gemaakt en van beter snit.’
Er werd dus een toekan mendjaït (kleermaker) besteld, die me de maat zou nemen. Hij kwam, 't was een heel knappe, zwart gebaarde, rijzige Arabier, keurig net gekleed en met een fijn bewerkt paardenharen toppie (Atjeh's mutsje) op. De gebattikte sarong, die hij over zijn witten pantalon droeg, stond hem deftig; zijn goed verzorgde voeten staken in kleurige
sandalen en zijn baadje met gouden knoopjes was me een bewijs, dat de man ‘in bonus’ was.
Hij groette zeer onderdanig, door even de hand tusschen de oogen aan 't voorhoofd te brengen als sembah (groet) en wachtte toen af wat ik zeggen zou.
Hum! ja, ik wou graag zes witte pakken bestellen, maar het Maleisch wat ik kende, dat bleek me toen, was voor zoo'n groote bestelling nog niet toereikend.
Maar gedachtig aan ons spreekwoord ‘frisch gewaagd is half gewonnen,’ begon ik hem te vertellen, gedeeltelijk door verkeerd uitgesproken of ondoelmatige Maleische woorden en gedeeltelijk door pantomime, dat ik wou hebben: ‘anam pakaian poetie’ (zes witte pakjes), bestaande uit jaquet en pantalon, goed gemaakt en stevig. De kleermaker scheen een buitengewoon bevattelijk man te zijn en begreep mijn wonderlijk dooreengehaspeld taaltje uitmuntend. Met onverstoorbare kalmte en het ernstigst gelaat van de wereld hoorde hij mij
| |
| |
aan en antwoordde in Maleisch, dat ik half, en met gebaren, die ik goed verstond. We werden het eens over den prijs, hij nam mij de maat en vertrok, na eerbiedig buigend, met de hand zijn voorhoofd weer te hebben aangeraakt. Reeds wilde ik hem naar buiten volgen, toen hij terugkwam en mij beduidde, dat hij zijn parapluie vergeten had. Ik zag het ding staan, 't was een groenige, groote, ouwerwetsche besteedster met een gewonen witten haak en een met koper gemonteerden stok, een echt familiestuk, zooals we hier te lande zeggen. Onwillekeurig moest ik lachen over die zonderlinge vereeniging van oostersche kleeding en westersche ouderwetschheid. Hij scheen echter bijzonder op dat prachtstuk gesteld te zijn, want ik heb hem, toen hij later kwam passen, en nog later verstelgoed, geld enz. kwam halen, steeds met die prachtige besteedster gewapend gezien.
'k Heb mij voortdurend verbaasd over de snelheid en 't gemak, waarmee hij mijn brabbeltaal verstond; eenmaal zelfs meende ik hem heel eventjes te zien glimlachen, toen ik half wanhopig, dat ik het juiste woord niet spoedig genoeg kon vinden, een paar te hartige stopwoorden in mijn gesprek mengde. - Maar mijn waardeering van 's mans begripsvlugheid is aanmerkelijk minder geworden bij onze laatste ontmoeting. Ik had hem nl. een zwart lustren jasje te verstellen gegeven, dat ik zonder fout dienzelfden avond terug moest hebben en trachtte hem dat in 't Maleisch aan zijn verstand te brengen door te zeggen: ‘Misti bawa kombali ini soré.’ (Je moet het dezen avond terugbrengen.) Ik sprak echter het laatste woord, dat soré heet, als 't Fransche soirée uit, en 'k werd schier stom van verbazing, toen mijn kleermaker, uiterst bescheiden sprekend, maar met een hoogwijs-ernstig gelaat zei: - Soirée c'est français moussié!
- Wat! versta je fransch?
- Oui moussié ung peu, moi j'été en Egypte.
- Maar man! dat hadt je wel eerder kunnen zeggen, dan had ik mijn tong niet uit 't lid gewerkt door al dat Maleisch.
- Moussié pas demandé, moi penser moussié vouloir parler malais. I speak English also.
- Hè! - ken je Engelsch ook?
| |
| |
- Yes, but not much, Sir!
- God bewaar me, wat 'n vent! - misschien ken je per saldo ook wel Hollandsch?
- Kleine beetje mieneerrr! Spreken sedikit (weinig), verstaan heel goed!
- Maar drommelsche kerel! waarom heb je me dat niet dadelijk, den eersten keer toen ik je zag verteld, dan hadden we mekaar gauwer begrepen?
- O! non! moussié vouloir parler malais, moi toujours au service
Ploegen in de Sawah.
de moussié, en na een nog dieper buiging en een nog onderdaniger groet, liet hij mij, verbaasd over zooveel leukheid, alleen.
Zijn werk was echter uitmuntend uitgevallen, de pakjes waren keurig afgewerkt, blinkend wit gewasschen, gesteven en gestreken thuis bezorgd. Ik voelde me lekker luchtig in die onder de Tropen onmisbare kleeding en zat als een prins in den directiewagen. Een tros mangistans, de heerlijkste Indische vrucht, die ik ken, werd me door bevriende handen in den wagen gereikt, de stoomfluit gilde en mijn reis naar Fort de Kock begon.
Een poos lang voerde de weg langs terrasvormig aangelegde rijstvelden, waar hier en daar een inlander bezig was met ploegen. Zonderling is het, dat terwijl op het eene veld de paddi rijpt, ze op het andere gesneden wordt, terwijl een derde veld wordt omgeploegd. Welk een vruchtbaarheid! Waarlijk, als men zoo iets ziet, kan men begrijpen dat er eenige waarheid ligt in de aardigheid, die men dikwijls in Indië debiteert door
| |
| |
te zeggen: de grond is hier zóó vruchtbaar, dat een in den grond gestoken wandelstok in een minimum van tijd begint te groeien.
Langs dichte bamboe-stoelen, hooge boomen en tusschen prachtig groen verscholen dessa's, voert de spoorbaan verder. In het verschiet blauwen de bergen en heffen Merapi en Singâlan hun begroeide kruinen omhoog. Allengs wordt de weg schilderachtiger, de natuur wilder, en hoe meer men de Aneh-kloof nadert, des te woester wordt de omgeving.
Langzamer stoomt de trein, de locomotief hijgt en kucht, terwijl hij langs de tandradbaan de wagens opduwt. De weg krijgt een belangrijke stijging, die voortdurend toeneemt. Heerlijk wordt de atmosfeer, de frissche berglucht oefent al spoedig een verkwikkenden invloed uit op den reiziger, die het in den beginne warm genoeg heeft gehad. Ik zag telkens, wanneer we aan een klein tusschenstation een oogenblik stopten, hoe de spoorbeambten met eerbiedige verwondering naar den Directiewagen keken en uiterst beleefd groetten. Ik kon op hun bruine gezichten lezen: ‘dat moet wel een voornaam personaadje zijn, die lange heer, die heelemaal alleen voor zich een wagen heeft!’
Zij hadden eens moeten weten, dat het maar een eenvoudig sigarenfabrikant-auteur was, dien ze zoo minzaam en onderdanig lachend groetten. Zonder twijfel hadden ze dan minder diep gebogen en strakker gekeken.
De Anèh-kloof, die voorbij de halte Kandang Ampat begint, is onvergelijkelijk mooi. Tusschen hemelhooge bergen, welig bedekt met 't prachtigst groen, en langs een klaterenden bergstroom, de Anèh, die zich woest en wild over reusachtige keien en rotsblokken in de diepte stort, voert de spoorbaan steeds verder naar boven.
Nu was het water niet hoog en vormden zich in de bedding der rivier over de als los dooreengeworpen granietblokken en rotssteenen slechts kleine watervallen en kolken, waarop de zon haar schitterende stralen in alle tinten en regenboogkleuren reflecteerde, maar als het water zwelt tot een bandjir, moet de Anèh-kloof een oord der verschrikking zijn. Voor weinige jaren
| |
| |
Anèh-kloof, Sumatra.
| |
| |
werd, ten gevolge van zulk een bandjir, een groot gedeelte van de zoo kunstig en moeitevol gebouwde spoorbaan weggeslagen en waren er duizenden noodig om de geleden schade te herstellen.
Stouter en grootscher wordt de natuur, hoe verder men komt
Verwoesting door een Bandjir in de Anèh-kloof.
in de kloof, die als 't ware een insnijding vormt in de steile hooge bergketen, die over Sumatra's Westkust loopt.
De weg loopt er zig-zag, nu eens aan de eene, dan weer aan de andere zijde der rivier, die op verschillende plaatsen overbrugd werd met kunstvol geconstrueerde ijzeren gevaarten, sterk maar rank gebouwd, soms als door een reuzenhand krachtig
| |
| |
tusschen de steile bergwanden ingeduwd. De zonderlinge vorm van den weg brengt herhaaldelijk den reiziger in den waan, dat de bergwanden vóór hem zich sluiten, totdat hij eensklaps bij het omslaan van een hoek, de weg verder ziet opkruipen tusschen en langs rotsen, die dreigend hun zware massale gevaarten verheffen.
In 't midden der kloof ongeveer, overspat een waterval met
De Anèh-kloof (Sumatra).
vonkelende druppels de voorbijsnellende wagens, 'k Zag op mijn bestoven kleeren de kleine iriseerende druppels tot grijze pareltjes worden en langzaam afrollen. En steeds heerlijker, steeds rijker aan afwisselende natuurtafereelen wordt de weg. Soms biedt, op 't onverwachtst, een opening tusschen de bergen een prachtig vergezicht en dan weer plotseling, als opgeslokt door een tunnel blijft men eenige minuten in volslagen duisternis, om een oogenblik daarna weer in 't felle zonlicht komend, van een ander
| |
| |
panorama te genieten, dat zich heerlijk voor het oog ontrolt, als een jubelkreet van verrukking over 't ontvlieden van 't nachtelijk duister.
De geheele spoorbaan van Padang tot Fort de Kock legt een schitterend getuigenis af van de bekwaamheid onzer ingenieurs, die, onder aanvoering van den grooten indischen ingenieur Ijzerman, een weg baanden door de rotsachtige bergwanden. Een tandradbaan, waarop men ongeveer vier en een half uur, met vrij groote snelheid voortspoedt, is waarlijk een reuzenwerk, een triomf voor ontwerpers en bouwmeesters.
't Is voor den van Europa komenden reiziger een vreemd gezicht, de locomotief te zien besturen door een inlander en in den waggon de kaartjes te zien knippen door een Maleier, die met een zeer beleefde buiging en altijd in meer of minder deemoedige houding, zijn werk bij de blanke reizigers verricht. Is hij eenmaal de 1e en 2e klasse rijtuigen uit, dat treedt hij bij zijn landslieden of Chineezen dikwijls met meer aplomb op dan strikt noodig is; tegenover hen voelt hij zich, krachtens zijn ambt ‘een meerdere,’ terwijl hij voor den orang blanda altijd een zeker respect meent te moeten toonen.
Tot aan Padang-Pandjang, een klein, vrij levendig stadje met een druk bezochte passar, blijft de weg overschoon, herinnerend aan Tyrol, Zwitserland en 't Salzkammergut, minus de sneeuwbergen natuurlijk. Dan voert een zijbaan naar de residentieplaats Fort de Kock. Die weg loopt door een heerlijke, hooge Indische bergstreek, met al haar typisch schoon, zich kronkelend, rijzend en dalend, door een groene vlakte, begrensd door amphitheatersgewijze tegen de berghellingen liggende rijstvelden en als achtergrond dicht donker geboomte.
Voortdurend snelt men woningen, stallen, paddischuren, pisang- en klappertuinen en koffieaanplantingen voorbij, totdat men bij een draai van den weg een blik kan slaan op het prachtig blauwe water van het meer van Singkarah, dat de hooge toppen der bergen in zijn spiegelend oppervlak weerkaatst. Langs bosschen en dessas, door vruchtbare rijstvelden en tusschen steile bergwanden, snelt de trein met regelmatigen spoed steeds
| |
| |
klimmend tot aan den bergrug, die den Merapi en den Singalan verbinden, ongeveer zesendertig honderd voet boven de zee. Dan daalt hij weer, langzaam glooiend, tot aan het ruim 900 meters boven de zee gelegen plaatsje.
- U is zeker meneer Môrik, jà? vroeg een dikke, vriendelijke, maar nog al erg bruine heer mij, toen ik uitstapte en met mijn
Passar te Fort de Kock (Sumatra).
valiesje naast mij een oogenblik bleef staan kijken naar 't druk verkeer van Maleiers, Klingeleezen, Chineezen en Europeanen, die aan 't kleine, nette station door elkander liepen.
- Om u te dienen!
- O! ik ben ghôtelier, ik kòm òm u af te ghâlen, jâ! De resident zou u wel logeeren, maar ghij gheeft bezoek, 'k ghêb 'n kamer voor u disponibel; rijtuig is vóór, jà!
De brave man, wiens donkerbruin barsch uiterlijk naar mij scheen
| |
| |
geheel in tegenspraak was met zijn vriendelijke goedhartigheid, geleidde mij naar den gereedstaanden hôtelwagen, ditmaal een gewoon dos-à-dos'je. Hij sprak, zooals de meeste telgen van een gemengden echt, met een eigenaardigen tongval, de letter H met de G verwarrend of samensmeltend. In 't eerst klinkt het voor den vreemde zonderling, maar allengs gewent men aan die uitspraak en weet dat ghônd, hond - en hêven, geven beteekent.
'k Heb in het hôtel te Fort de Kock alweer ondervonden dat men niet altijd op 't uiterlijk der dingen kan afgaan, want toen ik het niet groote, vervelooze en aan alle kanten opgelapte huis, met wanden van gevlochten matten en muren van in elkaar gewerkte stukken bamboes, zag, kreeg ik zoo het idée: - Je bent nog al eens tegenwoordig als er iets extra's gebeurt, 't zou me niets verwonderen, wanneer dit hôtel juist vannacht in mekaar zakte.
Maar, 't heeft zich kapitaal gehouden, het is niet ingevallen! 'k Heb alleen maar een paar keer door mijn kamervloer getrapt - en ik heb er zelfs voortreffelijk geslapen en uitmuntend gegeten. Wat wil men meer? Dat ik echter niet geheel en al onrecht had met aan de stabiliteit van het gebouw te twijfelen kan ik bewijzen door het feit aan te halen, dat in dienzelfden nacht een zeer corpulent majoor, met een heel knappe en ook vrij zware vrouw, met ledikant en al eenige decimeters in den grond zijn gezakt. Gelukkig kwamen zij er met den schrik af en konden beiden hun verblijf tot herstel van gezondheid ongehinderd voortzetten.
Fort de Kock is een herstellingsoord bij uitnemendheid, de kostelijke reine berglucht dáár is het beste geneesmiddel voor allerlei zenuw- en andere kwalen.
Het klimaat te Fort de Kock is zoo gematigd, dat Europeesche bloemen en gewassen, rozen, geraniums, fuchsia's en verbena's er welig groeien, te welig echter om lang te kunnen leven. Hun bestaan is een korte schitterende verschijning, een vroolijke afwisseling tusschen het meer sombere tropische groen.
In het hospitaal bevonden zich dan ook een groot aantal
| |
| |
van Atjeh en elders geëvacueerde berri-berri lijders, gewonden en zieken.
Op de passar, vol warmte en felle zon, vol kleurige pajoongs (zonneschermen) en kleine tentjes, gaat het bijzonder druk en levendig toe. Ik zag er allerlei eigenaardige Sumatraansche kleederdrachten vertegenwoordigd, o.a. de schilderachtig in met goud en zilver doorwerkte sarongs gekleede vrouwen uit Pajacombo, die in haar hoofdtooi den kop en horens van den
Societeit te Fort de Kock. (Sumatra).
karbouw eenigszins navolgen. De meergegoede Sumatraan houdt er van zich kleurig en mooi, zelfs kostbaar en rijk, te kleeden en wat hij aandoet staat hem goed, omdat hij met een zekere fierheid optreedt; geheel anders dan de meer onderworpen Javaan. Hij voelt zich een ‘orang sendiri’ (een zelfstandig mensch), drapeert zich vol waardigheid in zijn kaïn of sarong en draagt zijn toppie van gevlochten paardenhaar of gekleurd riet kranig op zijn blauwzwart glimmend haar.
De Reuzenboom, een der merkwaardigheden van het kleine
| |
| |
plaatsje, ontlokte mij een kreet van bewondering en het Karbouwengat - een eenige mijlen lange vallei vol afwisseling van heerlijk groen, grootsche rotspartijen en kabbelend bergwater, deed mij de drie uren lange wandeling niet betreuren. De
Pajacombo-vrouwen.
waarheid gebiedt echter te erkennen, dat ik mij later in Indië niet weer aan zoo'n langen voettocht bezondigd heb. Loopen is iets wat men als kind met moeite aan-, in Indië zonder inspanning als volwassene weer afleert.
Wat vindt men toch overal vriendelijke menschen, dacht ik, toen ik in 't Hôtel een herstellend berri-berri-lijder, vroeger een stadgenoot, aantrof, die, zijn kwalen voor een oogenblik op zij zettend, mij allerhupscht overal heen geleidde en me zelfs in een chineesche toko onder 't genot van een glas tamarindelimonade, een opkomende donder- en regenbui hielp afwachten. Zoo'n donderbui in de Tropen is gewoonlijk veel heviger dan bij ons te lande. Licht en slag volgen elkander bijna onmiddellijk op. Zonder tusschenpoozen schiet de bliksem neer en donderen de slagen achter elkander aan. Ratelend en bulderend weerkaatsen de bergen het geluid van den donder met duizendvoudige echo. Zwart en onheilspellend dringen de wolken opeen, loodkleurig hangt het zwerk en de regen valt niet in droppels, maar in bijna vertikale stralen, soms dik als pijpensteelen, van den hemel.
Die zoo'n bui treft kan er zeker van zijn, dat hij in een paar minuten tijds geen drogen draad meer aan 't lijf heeft. Ik hoorde eens iemand zeggen: - ik val even graag in 't water,
| |
| |
Karbouwengat bij Fort de Kock. Sumatra.
| |
| |
en ik geloof hem gaarne, want een Indische regenbui is een buitengewoon stortbad in de derde macht.
Op verzoek van het societeitsbestuur heb ik te Fort de Kock een lezing gehouden en omdat het de eerste was, die ik in Indië onder de Tropen hield, wil ik er hier melding van maken.
'k Had geen zwart pak, geen zoogenaamde stalen pen, het gebruikelijke kleed van den nutslezer, medegenomen en moest dus in mijn grijs fantasiepak optreden. Later heb ik vernomen, dat men mijn gewoon wandeltoilet voor de nieuwste chic heeft aangezien en wel zoo goed is geweest te veronderstellen, dat ik niet koerang adjar (niet wel opgevoed) was. Men heeft, zoo vertelde men mij, zelfs over mijn grijs costuum gekibbeld, omdat er toch heeren waren, die meenden dat mijn fantasiepak niet ‘haut chic’, 't nieuwste snuije, maar eenvoudig datgene was waarvoor 't zich uitgaf, terwijl anderen bleven volhouden, dat men tegenwoordig, evenals men te Parijs roode fraks draagt, in Holland aan grijze jacquets de voorkeur geeft bij gedistingeerde vergaderingen of galagelegenheden.
Ik blijf intusschen zeer verplicht aan hen, die de verdediging van mijn toilet op zich hebben genomen!
't Was ongeveer half negen, toen een der bestuursleden mij aan mijn hôtel kwam afhalen en ik bereidde mij reeds voor op een buitengewoon warmen avond, een stoombad in optima forma.
Hoe viel mij dat mee! De zaal was zeer luchtig en aan alle zijden open. Waarlijk ik heb het daar niet half zoo warm gehad als in een Hollandsche nutszaal, waar de kachels hun benauwde kolenlucht aan de minder frissche uitwaseming der dikke winterkleeren en warme adems huwen en gewoonlijk de temperatuur tot bloedwarmte doen stijgen, 'k Heb echter meer stem moeten gebruiken, de acoustiek is door de openstaande deuren en vensters niet schitterend.
En welk een dankbaar publiek! Ik heb te Fort de Kock met 't meeste genoegen gelezen voor de societeitsleden, de gewonde militairen en herstellende zieken, die door het bestuur waren uitgenoodigd.
Ik las: ‘Lachen en schreien,’ en ik had de voldoening, dat de
| |
| |
toehoorders van harte meêlachten of een oogenblik ernstig werden als ik een somberder toon aansloeg.
Na de pauze, waarin de dames en heeren zich een oogenblik buiten in de verrukkelijk koele avondlucht verfrischten - zij hadden het door 't opeengepakt zitten oneindig warmer dan ik - droeg ik ‘Het diner van Manus’ voor, en zelden heb ik zooveel genoegen van mijn voordracht gehad. Dadelijk had zich tusschen lezer en publiek de als 't ware magnetische band ontsponnen, die noodig is voor den hoorder om te genieten, die den voordrager moed geeft en animo, omdat hij daardoor de sympathie voelt van zijn publiek.
Een klein intermezzo, dat mij een oogenblik afleidde, maar dat door de aanwezigen gelukkig niet al te zeer werd opgemerkt, wil ik niet onvermeld laten.
Terwijl ik Manus aan de table d'hôte zijn heldenfeiten liet volvoeren, kwam een goedige, gladharige hond op de verhevenheid, waar ik stond, ging schuins naast mij zitten, zich snel en hevig achter 't oor krabbend, als in tweestrijd of hij mij zou aanspreken of niet. Toen wandelde hij kalm een paar maal achter mij heen en weêr, zonder mij te hinderen. Het had er iets van, alsof hij gaarne met mij wilde kennis maken, maar nog min of meer verlegen was. Eensklaps stak hij zijn neus onderzoekend vooruit en naderde mij langzaam, met lange voorzichtige schreden, den kop vooruit en 't lijf gestrekt. Waarschijnlijk kwam het dier, door zijn fijne lucht geleid, allengs tot de ontdekking, dat ik tehuis een puckhond heb, die wel eens de onhebbelijke gewoonte heeft zijn corpus tegen mijn broekspijpen te schuren. Misschien had de Fort de Kocksche hond nog nooit de emanatie van een Hollandschen puck geroken en was hij daarom nieuwsgieriger dan noodig en beleefd was. Hij draaide en paar malen omzichtig om mij heen, besnuffelde eerst oppervlakkig mijn schoenen, toen met blijkbaar stijgend welgevallen. Daarna blikte hij met verlangend oog naar mij op, snoof met lange halen aan mijn broekrand en sprong toen heel familiaar tegen mijn knie op, om toch vooral goed kennis te nemen van dien uitheemschen geur. 't Lieve dier was een en
| |
| |
al hartelijke vriendelijkheid, en drukte zijn ingenomenheid zóó langdurig uit, dat ik mij genoodzaakt zag even op te houden en hem dringend te verzoeken zich van verdere onderzoekingen te spenen. Ik begin nu te begrijpen, dat ik het arme dier onheusch heb behandeld, want dat het waarschijnlijk namens het Indische hondenras mij een eersten welkomstgroet kwam brengen. Nog een paar maal trachtte hij - hoewel ik hem vrij krachtig had verwijderd - de kennismaking te hernieuwen en eerst toen hij plotseling in de zaal een kennisje zag, dat hem verlokkend knipoogend aankeek, liet hij mij los, snelde met de ooren in den nek en opgeheven staart ventre à terre naar beneden en trachtte onmiddellijk, geschut en beschaduwd door de reien toeschouwers, met zijn schoone te flirten. Een van de societeits-jongens heeft hem echter zeer duidelijk aan zijn verstand gebracht, dat een concert- of leeszaal geen plaats is voor dergelijke ontmoetingen.
Later op den avond heb ik nog ettelijke belangstellende honden in de zaal zien verschijnen, maar zij gedroegen zich kalmer en bepaalden zich er toe, mij nieuwsgierig te komen bekijken, om daarna als teleurgesteld met den staart tusschen de beenen weer te vertrekken.
De opmerking moet mij hier van 't hart, dat de honden in Indië mij dikwijls het leven zuur hebben gemaakt en wanneer ik geen geboren dierenvriend was, zou ik in Indië aan het ras ‘canis familiaris,’ door zijn al te groote familiariteit, een geweldigen hekel hebben gekregen.
De hond is in Indië over 't algemeen een paria onder de dieren, want de inlander heeft een aangeboren en door zijn godsdienst aangevuurden afkeer van dit nuttige en gezellige huisdier. Vandaar komt het dan ook dat het, door hem, in den volsten zin des woords, als een hond wordt behandeld. De inlander, belijder van den Islam, schuwt hem als een onrein dier en waarlijk, een Indische kampong-hond is ook het prototype van ellendige onzindelijkheid. Neem van een paar gewone keeshonden en fikken iets onoogelijks, vermeng dat met de minst goede eigenschappen en leelijkste vormen van den ruwen
| |
| |
herdershond, voeg daarbij ettelijke karaktertrekken van den jakhals en lichaamsonregelmatigheden der ordinairste soort trekhonden. Laat dan verschillende smoushonden hun slechtste hoedanigheden in dat mengsel oplossen - en ge hebt zoo ongeveer een redelijk welgeslaagden Indischen gladakker.
Voor drie vierden is hij kop, met wonderlijk gefatsoeneerde, waaiervormig uitstaande, meestal uitgerafelde ooren, kleine, groenige, loerende siepeloogen en een hier en daar gelapten snoet, geschikt om evenals de snuit van een varken in het vieste vuil te wroeten. Zijn lichaam is mager en ribberig, schonkig en schurftig, 't haar er op kleverig, dun gezaaid en borstelig, terwijl zijn staart, een akelig, spichtig, aalvormig onding, als hij nog compleet is, nijdig tegen zijn holle flanken slaat, of zich, als beschaamd over zijn afzichtelijkheid, tusschen zijn beenen verstopt. Blaffen doet dat soort honden op een heel eigenaardig, scherpe, en zenuwachtig makende wijs. 't Is half huilen, half schreeuwen en brommend keffen - misschien komt het door dat zij Maleisch, Soendaneesch, Javaansch of Madureesch blaffen, maar in welken tongval ze het dan ook mogen doen, allernaarst en vervelend is het buiten kijf. De welopgevoede huishond wendt zich dan ook, met aristocratische voornaamheid, van dien proleet af, ten minste zoolang zijn meester hem in 't oog houdt; evenwel zal ik er niet voor instaan, dat zelfs onder de best gevoede en onderhouden honden niet individuen gevonden worden, die zich in een zwak oogenblik vergeten, en, evenals sommige menschen, een mesalliance doen. De telgen uit zulk een verbindtenis gesproten, zullen zeker onmogelijke wezens zijn, die geschuwd door dier en mensch, hun treurig bestaan moeten voortsleepen totdat een goed gemikte revolverkogel, een vergiftigd stuk vleesch of een knuppel er een einde aan maakt.
Padang vooral is rijk aan gladakkers. Nergens zijn ze zóó beschadigd, zóó brutaal en zóó roofzuchtig. De inwoners voeren een onafgebroken oorlog tegen die verstoorders van hun nachtrust, die dieven van alles wat eet- en niet eetbaar is. Eenige malen zelfs is door den schout in eigen persoon een razzia aangevoerd, maar zonder ander gevolg, dan dat er
| |
| |
in dien nacht evenveel honden, maar meer slapeloozen waren.
De gladakkers hebben iets van Sioux-Indianen, die hun vijanden mijlen ver speuren en zich zóó weten te dekken tusschen struiken en boomen, dat ze bijna onkwetsbaar schijnen.
De Padangsche huizen, op palen gebouwd tegen de aardbevingen, hebben als 't ware een open sousterrain, dat gewoonlijk gebezigd wordt tot rommelhok, waarin dikwijls allerlei soort van afval verdwaalt. Tusschen die overblijfselen van inmaakblikken, lampenkousen, gebroken flesschen, half vergane en muffe manden, beschimmelde schoenresten, stinkend stroo en stoffige vodden, dwalen over dag dikwijls, maar 's nachts voortdurend, de gladakkers rond, zoeken er een gezellig plaatsje om te minnekozen of om van daaruit op de kippenbeentjes, de vleeschafvallen en spijsresten te loeren, die de kokkies, met haar
| |
| |
onovertrefbare nonchalance in of naast het bij de keuken geplaatste vuilnisvat werpen.
Een half vergane schoenzool is voor den gladakker een délice, een tot ontbinding overgaande, in stof gewentelde kippenkop, brengt hem in verrukking en voor een reeds uitgebleekt eendenkarkas zou hij knielen, als hij knieën had. Maar ook oude sloffen en matten, of stukken van harige kofferovertreksels versmaadt hij niet, ja! hij beproeft zijn bekkeneel zelfs op ledige soepblikken en lobster-tins, wanneer zij nog eenigermate den geur van hun inhoud behielden. Gedurende mijn verblijf te Padang, heb ik de meeste nachten gelegenheid gehad, mij te oefenen in het verstaan der gladakkers-taal, want nauwelijks waren de lichten in huis gedoofd of uit de verte klonk het lang aangehouden geblaf van een individu, dat zijn makkers tot een strooptocht onder ons huis, op ons erf of tusschen de bijgebouwen noodde. Van verre en nabij antwoordden dan andere liefelijke stemmen, en binnen eenige minuten stormde een phalanx van gladakkers op en over het erf, alles omverhalend en omstootend, waarin vermoedelijk iets eetbaars te vinden was.
Wat in mijn kamer overtollig was, heb ik 's nachts die lieve dieren naar den onguren kop geslingerd; ik heb mij zelfs beroofd van nuttige zaken, als een laarzentrekker en een veldflesch, maar zonder merkbaar goed gevolg.
Ik zag mijn projectielen vliegen - ik zag hun onverschilligheid daarvoor en de honende uitdrukking in hun gemeene oogen, terwijl ze hun onhebbelijk groote roode muilen opensperden en bovennatuurlijke geluiden uithuilend, in den maneschijn bleven zitten met omhoog geheven kop.
In den maneschijn komt de muziekale begaafdheid van den gladakker eerst tot zijn recht. Ik heb herhaaldelijk concerten gehoord, waarbij een groote, eenoogige, met een halven staart en drie en driekwart poot voorzienen hond met sentimenteel geluid de maan bezingend, de tenorpartij zeer verdienstelijk vervulde, terwijl een ander, zwartgrijs, kreupel gegooid exemplaar de baspartij op zich nam en schitterend gesecondeerd werd door twee baritons, die behalve stukkende ooren, ettelijke wonde plekken
| |
| |
en huidbeschadigingen konden aanwijzen. Merkwaardig is het echter, dat die zangers hun voorliefde voor de maan in alle toonaarden en maten te gelijk uiten, zoodat daardoor de allerkraste charivari geboren wordt.
Één lange, magere, bacterie-volle, melankolieke, zwartige gladakker, heb ik gedurende mijn verblijf te Padang op mijn geweten. Hij tracteerde me elken nacht op een solo-bierbas en spotte met al mijn nijdige: Akiss! en Vort's! trotseerend mijn projectielen en stortbaden. Eindelijk ontdekte ik, dat hij onder het paviljoentje zijn bivak had opgeslagen en dáár heb ik hem als een moderne Judas een stuk vleesch toegeworpen dat - ik beken het zonder blikken of blozen - met strychnine rijkelijk gekruid was.
't Heeft me een gulden aan den apotheker en mijn handteekening in zijn boek gekost, maar ik heb de voldoening gesmaakt, dat ik een paar uur daarna het lijk van dien nachtelijken zanger stijf en koud in zee heb zien schoppen door een meêlijdend soldaat.
'k Meen mij door dien moord tegenover Padang verdienstelijk te hebben gemaakt; deed ieder zoo als ik, die zelfs een gulden er voor over had, zeker ware binnenkort de nachtelijke rust der Padangers niet langer zoo problematisch.
Het spijt mij waarlijk zeer, dat ik de Padangsche honden niet prijzen kan, omdat ik overigens slechts lof heb voor alles wat ik zag en ondervond, maar wanneer men zijn indrukken weergeeft, moet men het kwade zoowel als 't goede vermelden.
|
|