| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Atelier van Miebet op Vrede-Oord. Achterdoek met twee vensters, uitzichtgevend in den tuin. Naast de twee ramen een groote antieke kast, links achter een deur, rechts voor een deur. Door de vensters van 't achterdoek ziet men in den tuin. Het atelier wordt rechts verlicht door twee ramen met hoog licht; de gordijnen hangen halverwege beneden, zóó, dat de bovenste ruiten licht doorlaten en de onderste helft door de gordijnen bedekt is. Links vóór een canapé. Midden op 't tooneel een groote schildersezel waarop het schilderij van Groeneberg staat, een groot stuk, halverwege bedekt met een groen kleed of shawl. Tegenover de vensters, rechts, staat de ezel van Miebet met 't levensgroot portret van Jaroslaw. Daarachter een kleine verhooging met een achtergrond van draperie, een zuil of piédestal, waartegen het model leunen kan. Middenop een pianino of vleugel. Vóór, dicht bij 't schilderij van Groeneberg een klein tafeltje met een paar stoelen. Verder is het atelier versierd met allerlei studies in olieverf, aquàrellen, beeldjes, statuetten, enz. enz... ad libitum. Het geheel moet artistiek ingericht zijn.
| |
Eerste tooneel.
(Miebet zit voor haar ezel te schilderen - Jaroslaw poseert met een draperie om en een poolsche muts of helm op.)
(schilderend.)
Uw hoofd iets meer op - kijk 'n beetje dáárheen!
| |
| |
Kopf mehr so!
(zij wijst, vriendelijk.)
U verstaat me toch wel?
O, ja! - ich versta sehr gut, maar schpreken sehr slecht.
(vleiend - al schilderend.)
O, dat valt me geducht mee - u zal gauw goed Hollandsch kennen.
(schilderend.)
Uw houding is goed zóó; somber en trotsch, zooals 't een Pool betaamt - draai dat zwaard iets om - U is zeker van heel goede familie.....
O ja - wir sind von adel - haben auf grosses Schloss gewoont aber Vat er gegen Regierung geschrieben - Rusland alles fort genommen, wir arm geworden - O! ich hasse die Russen! - aber wenn ich Erfindung fertig
(dreigend de hand opheffend)
dan Rusland mir alles bezahlt.
(schilderend.)
Arm stilhouden! Hoe bedoel je, zul je 't Rusland dan betaald zetten,
(palet en penseel nederleggend.)
U wordt zeker moe - we zullen een pauze nemen - pausiren!
Schön!
(wil de draperie en helm afdoen.)
Neen! neen! blijf nog even zóó -
(hem verliefd aanziende)
't Staat je zoo goed.
(zij plooit de draperie een weinig, zet het hoofddeksel recht, strijkt even over zijn haren, enz. enz. en zucht diep.)
Jammer dat je zoo iets niet voortdurend dragen kunt -
verliefd)
Je hebt zeker veel succes bij de Poolsche meisjes.?
| |
| |
Haben sie kein Schatz?...
(op haar hart wijzend.)
Liebe! - voor 'n meisje om te trouwen.
(leuk.)
Ich kein Geld - zu trouwen -
(met 't zwaard omhoog wijzend.)
Ich liebe Polen, mein Vaterland!
Dat 's poëtisch - willen we een beetje gaan zitten -
(zij doet hem den helm af.)
- Wat heb je mooi, lang haar Jarosl... herr Jaroslaw!
(op zijn haar voelend.)
Zu lang - jawohl -
(hij maakt de beweging van knippen)
muss d'r ab!
O, neen! 't staat je zoo mooi -
(zij doet Jaroslow de draperie af.)
Jammer! zoo'n draperie flatteert, maar je hebt ook 'n flink figuur. - Rust nu maar eens goed uit.
(Zij doet hem plaats nemen op de canapé - naast hem zittend.)
Hou je van muziek? Wil 'k eens voor je spelen?
(onverschillig.)
O, ja, wenn dat u pleizierlijk is!
(sentimenteel.)
'k Zal een polonaise voor je spelen - dat herinnert aan je vaderland!
(zij gaat naar de piano, zucht diep en ziet hem aan.)
Ach! wij zouden elkander kunnen begrijpen - en aanvullen.
(Jaroslaw, op de canapé, geeuwt een paar maal, rekt zich uit, terwijl Miebet speelt, gaat dan zachtjes naar zijn portret,
| |
| |
bekijkt dat, haalt de schouders op en gaat weer zitten - Intusschen ziet men juffr. Bertin in den tuin; zij kijkt door de ramen van 't atelier en komt dan binnen door de deur links.)
(opstaande.)
Ah! da ist joeffrouw Bertin!
(Miebet houdt met spelen op.)
| |
Tweede tooneel.
De vorigen - Juffr. Bertin.
Mag ik binnenkomen? 'k Ben wel veel te vroeg voor de lezing, maar ik ben zoo benieuwd, om te hooren, hoe 't met die arme meneer Visser is.
(van de pianokruk af.)
Hij heeft een dag te bed gelegen.
Wel neen, 'n paar builen en schrammen, 't is goed afgeloopen. Ze hadden hem kunnen doodslaan.
Ja, die polizei schlaat hier gauw!
En onrechtvaardig, want 't waren de Belgen, die ruzie begonnen te maken. Schrikte jelui niet, toen ze 'm thuis brachten?
(die intusschen bij haar ezel is gaan staan.)
't Ging nog al -
(haar schilderij bekijkend)
- 'k ben een heel eind opgeschoten, hè? Kijk eens -
(tot Jaroslaw)
och, lieber herr Jaroslaw, ga nog eens in je stand - wacht!
(zij doet hem de draperie om en zet hem den helm op.)
Zoo! -
(verliefd kijkend - tot juffr. Bertin.)
Wat kleedt hij goed!
(Jaroslaw gaat in denzelfden stand staan als in 't begin.)
Nu kan u er over oordeelen - Wat zegt u er van?
(naast Miebet.)
Mooi! hum 1 - prachtig, verbazend mooi - Wat is die
| |
| |
witte mantel duidelijk - en die donkere achtergrond - mooi! diep! - kostelijk.
(welgevallig kijkend.)
Ja, 't doet 't wel - d'r zit kleur in.
(vleiend.)
Ja 'n boel - zie je, dat 's ware kunst, geen ouwerwetsch geknoei - daar zie je dadelijk het hoogere in, 't is geen persoon, geen portret, maar geschilderde ziel.
(gestreeld.)
Dat is juist wat 'k wilde weêrgeven.
Precies! lichamelijke gelijkenis is tegenwoordig geen vereischte.
(op de schilderij van Groeneberg wijzend.)
Kleur is hoofdzaak. - Dat is ook 't mooie van Groeneberg's kunst. Kijk! -
(Beiden gaan nu voor de schilderij van Groeneberg staan. Miebet doet den doek eraf.)
Ja, maar uw kleuren zitten er toch dikker op, nog mooier door mekaar, - wat stelt dit voor?
(door haar hand kijkend.)
'n Symbolistische impressie.
(als boven.)
Och! dat weet ik niet, komt er ook niet op aan. 't Is mooi, heel mooi gedaan; hij heeft 't van morgen zelf gebracht en op licht gezet. Théo zal er wat over schrijven in de ‘Kunstfakkel’.
(Jaroslaw gooit eensklaps draperie en helm af, doet snel een paar passen vooruit en bukt zich naar een muis, die verondersteld wordt door 't atelier te loopen.)
Jammerschade, hij is weg!
| |
| |
Eine maus - O! da ist sie wieder!
(verschrikt.)
Een muis! - o, foei.
(springt op een stoel.)
(verschrikt.)
Ajakkes! Waar?
(houdt de rokken bijeen.)
(nog zoekend.)
Jammerschade - ik had ze so graag gehad; zij is fort!
(van de stoel komend.)
Ba! - wou je een muis hebben? Die zijn hier 's avonds, als 't stil is, bij de vleet. Ze komen uit 't schuurtje.
(kijkend.)
Ach so! - O! da ist sie wieder!
(hij loopt een paar passen de denkbeeldige muis na en tegen den ezel aan, waarop Groeneberg's schilderij staat.)
(gooit de schilderij van den ezel af.)
Donnerwetter!
(weer op een stoel.)
Is ie weg?
(neemt Groeneberg's schilderij op.)
Sapprement! Jetzt weiss ich nicht - ist das boven, ist das unten: Schadt nicht! ist so wie so schön.
(hij zet het schilderij onderste boven op den ezel.)
(lachend tot Miebet.)
Wat bent u bang!
(tot Jaroslaw)
Was wollen sie met zoo'n muissie?
| |
| |
Experimentiren, hab al gezoekt in koepfel, aber keine Maus gefunden - haben sie nog nöthig mir?
Neen! - maar kom strakjes nog eens terug
(zuchtend)
lieber Jaroslaw.
Bitte gehorsamst! Adieu!
(Hij gaat de deur uit, maar steekt dadelijk weer 't hoofd om de deur)
Mag ik zoeken in sjuurtje?
Zeker! de tuinman zal u wel helpen.
Bitte gehorsamst!
(Af links.)
| |
Derde tooneel.
Miebet, Juffrouw Bertin.
(hem bewonderend naziende.)
Wat 'n interessant mensch!
Erg bescheiden en beleefd!
'k Heb nog nooit zoo'n goed model gehad. Je vindt hier zoo zelden mooie mannen.
Nu! De Hollanders zijn toch niet onknap.
Maar niet zoo intéressant; die Jaroslaw heeft iets zeer geheimzinnigs, dat aantrekt, 'k Begrijp, dat 'n meisje voor zoo'n man een dwaasheid doet.
(lachend.)
Dat 's vrijmoedig gesproken.
| |
| |
(zich opwindend.)
Als artiste mag ik zoo iets wel zeggen, - wij lachen om de klein-burgerlijke conventies. - Ik bekijk hem ook niet met gewone vrouwen-oogen, maar met kunstenaars-visie!
Natuurlijk!
(sluw.)
Die zachte melancholie in zijn blik is treffend. Hij heeft een droeve jeugd gehad.
(nadenkend.)
Zou u denken?
Neen! 'k Weet 't zeker - hij heeft honger geleden, honger.
Hij offert alles voor z'n uitvinding op.
Zoo 'k hem iets durven aanbieden voor 't poseeren; 'n tientje bijvoorbeeld.
Jongens! dat weet ik niet, hij is op dàt punt zóó fier!
'k Zou hem toch graag....hm! Zou u 't hem niet, op kiesche wijs willen geven?
Zeker! - als ik er? genoegen mee doe - 'k Zal hem zeggen, dat 't een blijk van sympathie is van een vrouw... voor z'n uitvinding!
O, ja, dat's fijn gedacht - maar noem mijn naam niet.
(vleiend.)
Hij voelt immers toch dat 't van u komt.
(sentimenteel.)
Misschien wel!
(vleiend.)
Dat is weer een lichtzij van 't kapitaal, men kàn royaal zijn
| |
| |
- ik zou 't ook graag wezen, maar
(zuchtend)
- ik heb zelf veel moeite om er te komen.
Gaat 't dan niet goed met uw ‘Ontketende Vrouw’?
Neen, m'n blad kan nog niet bestaan, ik wordt overal tegengewerkt; de abonnementsgelden komen slecht in - en te weinig advertentiën....
U doet anders waarlijk uw best.
(zich opwindend.)
Neen! ik doe 't onmogelijke - ik werk dag en nacht.
O blijf eens even zoo staan - die pose is heerlijk! -
(even de oogen sluitend),
dank u - ik heb de impressie!
(voortgaande.)
Ja, 't is uiterst moeilijk om in onze rotte maatschappij de vrouw te ontketenen. Ik heb er mijn beste krachten aan gewijd, maar niets dan ondank geoogst. Ik heb voor haar kiesrecht gestreden, de mannen hebben mijn artikelen geparodieerd en de vrouwen willen nog maar niet begrijpen, dat alleen 't kiesrecht haar vrijmaken kan van de heeren der schepping! Wie heeft hen tot onze heeren gemaakt? Zij zelf! alle mannen zijn ellendige despoten en de zoogenaamd ontwikkelden de ergste! Hun domme pedanterie is grenzenloos. - O! ik verfoei ze allen!
Ja, u zal wel veel ondervonden hebben.
Vroeger, toen ik nog een onervaren meisje was, heb ik de mannen nooit gehaat - integendeel - maar later toen ik ze had leeren kennen, toen walgde ik van hun egoïsme. Zij genieten, wij lijden. Zij maken wetten, wij moeten gehoorzamen. Ba! - 't is te vernederend voor een vrije vrouw. Dat kàn, dat mag niet langer zóó duren. Wij moeten ons schrap zetten en onze rechten verdedigen. Wij moeten ons des noods met geweld ontketenen. In de eerste plaats moet het huwelijk worden afgeschaft.
| |
| |
Schrijf daar eens een pittig artikel over.
Dat heb ik immers al gedaan; heeft u 't niet gelezen in mijn blad - O, neen! U is niet geabonneerd - 'k mag u zeker wel noteeren?
'k Heb al zooveel te lezen.
(haar boekje nemend.)
Kom ik zal u maar opschrijven, dan zend ik u de verschenen nummers gratis. - Ik heb tegen 't huwelijk geschreven, ik heb aangetoond, dat 't 't graf van de liefde is - dat de vrouw er fysiek en moreel door te gronde gaat, dat ze slavin wordt van een tiran, door 't recht van den sterkste - 't helpt me niets, de vrouwen zijn te ijdel en te dom. - Ze geven zich op genade of ongenade over en trouwen toch. - Ze zijn zelfs niet tevreden vóór ze getrouwd zijn. In plaats, dat ze mij, die haar oogen opent, waardeeren, houden ze me voor den gek en laten me gebrek lijden. Ik kan van mijn pen niet bestaan - daarom heb ik er agenturen moeten bijnemen.
O! al geruimen tijd, maar ik heb er hier nooit over willen spreken,
(haar taschje openend)
maar nu de gelegenheid zich zoo ongezocht voordoet, ben ik zoo vrij me te recommandee- ren. Asjeblieft! 'n prijscourant van wijn en cognac, 'n eerst huis van Bordeaux, franco thuis geleverd! - en hier - 'n catalogus van rijwielen, ijzersterk, nieuwste constructie en spot goedkoop,
(de Wed. Garsthof komt op door de deur links.)
O! daar is uw zuster, dag mevrouw, hoe vaart u?
| |
Vierde tooneel.
De vorigen. Wed. Garsthof.
Nog erg nerveus, 'k Ben zoo geschrikt door al dat bloed.
| |
| |
Heb jij Karel dan niet gezien toen hij t'huis kwam? Hij had een blauw oog en zijn neus - hu! vol bloed.
Jammer dat je me niet even gewaarschuwd hebt - 'k had een heerlijke impressie van 'm kunnen nemen -
(nadenkend.)
Ja, die bleek, ontdane tronie - dat blauw hier
(zij wijst op haar oog,
en dan dat rooie bloed - jammer! nu is 't te laat
(tot juffr. Bertin.)
Ik zal dat even voor u halen.
(Rechts af.)
| |
Vijfde tooneel.
Wed. Garsthof - Juffr. Bertin.
U ziet er lijdend uit, mevrouw!
'k Ben ook nooit geheel normaal!
(vleiend.)
Uw geest werkt te aanhoudend, even als die van uw zoon. U denkt te veel, dat stemt u zwaarmoedig.
(vleiend.)
U moest wat minder opgaan in uw zoon - maar ik kan 't me begrijpen, wanneer men zoo'n hoog begaafd kind heeft.
Niet waar? dan 's 't natuurlijk. Jammer, dat hij zoo debiel is.
Hij moest wat meer beweging nemen.
Théo houdt niet van wandelen.
| |
| |
Hij moest fiets rijden, dat 's een heerlijke beweging voor menschen, die veel studeeren.
Fiets rijden ontspant den geest, doordat de beenen werken. Gisteren zei uw Théo nog: wat hebt u 'n prachtig rijwiel, daar zou ik wel pleizier in hebben.
Dan moet u er een koopen, zei ik - maar toen zweeg ie....
(hoofdschuddend.)
Zie je wel, toch geen liefhebberij!
Dat kan 'k moeilijk zeggen zonder onbescheiden te worden....
Neen! neen! Zeg 't maar gerust.
Wel, uw Théo zei: ‘'k zou er dolgraag een hebben, maar mijn lieve mama wil ik 't niet vragen - ik kost haar al zooveel.
't Is toch een fijn voelende jongen. - Ja, juffrouw, 't is waar, Théo kost me hoopen geld - hij geeft ‘de Honigbij’ uit; daar moet gedurig bij - z'n bundels gedichten worden niet verkocht. De uitgever wil 't niet op zijn risico doen, want de menschen zijn nog niet rijp voor Théo's moderne verzen.
(zuchtend.)
't Is mooi van u, dat u je voor zijn kunst zulke offers getroost; daarom wil Théo u ook geen fiets vragen, hij begrijpt, dat u er hem een geven zou, als hij 't graag wilde...
| |
| |
(gevleid.)
Ja, ja hij kent zijn mamaatje...
(aandringend.)
Als u er toe overgaat, Mevrouw - laat ik u dan raden, neem een goeie, van 'n solied fabrikant. Zoo een als ik heb, - dat 's kijk af, nooit reparatie....
f 290.- Ja, 't is veel geld, maar als ik u pleizier doe, zie ik kans om er een voor f 200, dat is de fabrieksprijs, te bezorgen. Die fabrikant adverteert veel in mijn blad, dan vind ik dat wel met hem, begrijpt u?
(nadenkend.)
'k Zou hem wel willen verrassen - kan u er me stilletjes een bezorgen?
Zeker, U doe ik graag een dienst - maar hm! als ik zoo goedkoop inkoop, moet 'k contant betalen, en ronduit gezegd - ik kan 't niet verschieten.
O, dat 's geen bezwaar, kom straks maar even bij me in de tuinkamer.
Best! - maar u weet - discrétie.
(heengaande.)
En geen woord aan Théo!
(Af links.)
(alleen)
Zie zoo! dat 's item zooveel in 't laadje.
(terugkomend, van rechts.)
Ziedaar! Geef 't hem op kiesche wijs
(sentimenteel).
Zeg hem dat 't van een gelijkgestemde ziel is, die hem alles goeds wenscht.
(bewonderend.)
Hoe nobel! ik dank u voor hem - ik moet nu nog
| |
| |
even 'n commissie in 't dorp doen - maar ik hoop vóór de lezing terug te zijn. - Adieu!
(Links af.)
| |
Vijfde tooneel.
Miebet - Théo. - later Annette.
(Miebet gaat voor haar ezel zitten schilderen.)
(opkomend van rechts, lui en langzaam loopend, vadzig zich uitrekkend, gapend tot Miebet.)
Zit je daar al?
(schilderend even omziende.)
Al? 't is over twaalven.
Zoo!
(gapend.)
Hé, wat 'n vervelende kruieniersboel is 't hier toch; de eene dag is 't nog grauwer saai dan de andere - nooit een émotie.
(schilderend.)
Jij bent ook eeuwig uit je humeur.
Waarom zou 'k in m'n humeur zijn? De wereld is vervelend - de meeste menschen zijn stomme, ellendige, duffe, hersenlooze wezens.
(geeuwt.)
(even omziende, knorrig.)
Niet uitgeslapen?
(zich uitrekkend.)
'k Slaap nooit goed, als overdag.
(als boven.)
Groeneberg heeft van morgen z'n schilderij gebracht - dáár staat 't...
Ah, dat's ten minste iets.
Théo
(gaat naar 't schilderij van Groeneberg, kijkt een paar seconden, zucht dan diep en zegt zich allengs opwindend.)
Grootsch! Dat's mijn mooi - dat's intens mooi. Daar zit
| |
| |
dat blokkige in, dat 'k heerlijk vind. -
(op een afstand staande.)
Dat 's mystiek overweldigend van massale grootheid. Een kleursymphonie.
(schilderend, schamper.)
Dat kun je vast opschrijven!
Ja, dit werk is der moeite waard, dat 'k er mijn opinie over zeg -
(naar 't portret van Jaroslaw ziende)
gewoon maak-werk negeer ik. - O! dit symbolisch geheel inspireert me - mijn kunstpassie groeit in me op, zacht innig spreidend een witgoud-lichte atmosfeer om me heen,
(hij gaat naar de tafel en neemt papier en potlood.)
Ja, nu wil ik uitzeggen al de hevigheid van mijn geestdriftige emotie -
(hij gaat weer voor 't schilderij staan.)
(scherp.)
Nu heb je 't beet dunkt me.
(grof.)
Hou je mond!
(voor 't schilderij).
Dat 's kunst - hooge - almachtige, artistieke zielsuiting - blank gouden kleurverhevelingsklank.
(knorrig.)
Allemachtig, wat 'n woord!
(grof)
Hou je mond!
(verrukt.)
Daar heeft een zienersblik op gerust - een waaierpalmend penseel over gezwateld.
(opstaande.)
Je bent vervelend, zóó mooi is 't toch ook niet.
Zwijg! - je kunt 't niet apprécieeren, omdat je zelf geen impressie van 't symbolische hebt,
(pedant, naar Miebet ziende),
dàt heeft nog modellen noodig - dit is vrije, ontslaafde kunst.
(boos.)
Phu! dat zal weer een artikeltje worden - ik ga heen.
(grof.)
Des te beter.
(hij gaat schrijven.)
(af links. Aan de deur schouderophalend.)
Arrogante kwast!
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
Théo. - Annette. - (later Bbuin.)
(schrijft.)
Thans wil ik uit-zeggen, al wat in mijn kunsthoofd is gekomen van geluidende passie voor Groeneberg's kunst.
Hij is de hevig mystieke, symbolische kunstmaker... Helder geheimzinnig, innig, in warrelende lijning en kleurbesproeiing van blanke zwartheid,
(naar 't schilderij wijzend.)
En 't publiek zal 't weer niet mooi vinden, er om lachen, omdat ze niet zien kunnen, of 't een landschap of een portret is - heilige kunst, vergeef het hun, ze zijn nog naïef - die onbegrijpelijke domkoppen - alsof 't kunst zou zijn, indien de eerste beste burgerman kon zien, wat 't is -
(hij wischt zich 't hoofd af en schrijft verder.)
(binnenkomend van rechts.)
Dag Théo!
(schrijvend.)
(Hij ziet naar het schilderij.)
Voor u, leegkoppig publiek, vulgaire menigte, is zulke kunst niet gemaakt! - Apen zijt ge, ezels, runderen, ganzen en bokken, dikhuiden en stomme visschen.
(lachend.)
Hemelsche goedheid, Théo, wat doe je?
(deftig.)
Ik schrijf kunst-critiek.
O zoo! - dan zal ik maar weer heengaan - ik hinder je misschien....
(opstaande.)
Neen! - jij moogt bij mij zijn, al ben ik in extase - jou reken ik niet bij die grove, onbeduidende massa-publiek.
(Hij plaatst haar voor 't schilderij.)
Zie! dat is nu kunst!
(lachend.)
'k Zie er geen kop of staart aan, wat beduiden al die vlekken?
Symbolistische impressies van een hooge ziel - O! ik zal
| |
| |
ze je leeren zien, Annette. Jij zult leeren voelen zooals ik - jij zult leeren zien met kunstoogen.
(Hij hangt den doek, die op den ezel hing, half over 't schilderij.)
(lachend.)
Hè? - 'k heb goddank m'n echte oogen nog.
(pedant.)
Kunstoogen is een modernisatie - ik bedoel, oogen die kunst zien.
(lieftallig kijkend.)
O, jou zal ik opnemen in mijn levensmysterie, inwijden in mijn ikzelfheid van begrip - want jij bent 't eenige onontwikkelde wezen, dat ik
(pedant)
niet met hevige minachting aanzie - omdat je ziel nog wit-rose-blank in je is -
(hij nadert haar verliefd.)
Laat me met rust, je bent vervelend. - Is tante Miebet uitgegaan?
(zij wil gaan.)
Neen!
(wil haar omvatten)
Luister, Annette-mijn, ik heb iets liefs aan je uit-te-zeggen.
Och, schei maar uit - ik weet 't al lang.
(half boos, half lachend.)
't Ouwe liedje, dat je van me houdt, dat je met me trouwen wil.
(Kapitein Bruin komt achter hen de kamer in, van rechts en blijft staan kijken, of gaat op 't bankje van Miebet zitten.)
(cynisch.)
Trouwen, heb ik dat ooit gezegd?
(verlegen).
Nu, ja - je zei toch...
(als boven.)
Dat ik je met verfijnde passie bemin, dat 's waar...
| |
| |
(lachend, half boos.)
Nu, - dan?
Ga eens even zitten, Annette-mijn, dan zal ik uitzeggen, wat 'k bedoel - dáár
(hij wijst haar een stoel.)
Ik bid je, één oogenblik.
(gaat zitten.)
Nu kan ik je tenminste verstaan.
(pedant.)
Ik ben hoog-artistiek, sensitief aangelegd - ik heb een souvereine aversie van banaliteit, jij bent de eenige, tot dusver, die me een stralende émotie geeft, die oogstreelend me nadert - dat je intellect nog niet op 't niveau van 't mijne is, kun je niet helpen - maar ik zal wel geduld met je hebben.
(schamper.)
Je bent wel vriendelijk.
(Als boven.)
Ik moet een liefelijk wezen, een blank-rose ziel bij me hebben - innig verbonden, om samen het droeve menschzijn te kunnen doorworstelen, een zachtheid, die me omvademt vol passie, in dagen van schokkende alleenheid. Ik ben physiek niet sterk, ik zal vroeg worden opgelost in de Nirwana; 't is hériditeit - mijn vader stierf ook jong.
Ja, door een spoorwegongeluk.
(zuchtend.)
Dat 's 't zelfde, de hériditeit is er - ik wil dus de korte spanne tijds, die ik te leven heb, intens genieten. Jouw heerlijke individualiteit heb ik noodig om mijn ikheid in één extase van geluk te omwikkelen en te versterken.
(op den achtergrond.)
Wat 'n égoïst!
Ik begrijp je heusch niet. Théo! je praat veel te geleerd - maar dit zeg ik eens en vooral: ik - wil - niet - met - je - trouwen,
(Zij wil gaan.)
| |
| |
(haar tegenhoudend.)
Ik ook niet; ik wil een stijgende illusie. Haat je me, Annette?
Och, neen! Als je niet zoo dwaas was, mocht ik je wel lijden - als neef.
Bloedverwantschap doet niets af of toe aan 't harmonisch extasieeren - ik, vind je heerlijk, subtiel, een zielsheelal!
(hij wil haar omvatten.)
Wat wil je toch? laat me gaan!
Neen! luister nu even - 'k zal duidelijk zijn - trouwen wil je niet?
(cynisch.)
Dat bewijst groote scherpheid van analyzeeren, psychische helderheid - 't Huwelijk is ook een ouwerwetsche conventie, die wij, vrije geesten, niet meer approuveeren
(haar naderend verliefd.)
Laat ons dus samen, in zelfbewuste vrijheid, één goddelijken droom droomen van zalig-intense verrukkingen mochten we, ontwakend tot de koude realiteit, disharmonisch gestemd worden, dan zullen we met mooi zachten weêmoed scheiden, in 't fiere bewustzijn, dat we niet conventioneel waren, maar in opperste vrijheid - vrij! En de herinnering aan die extatische uren zal de vluchtige essence zijn, die onze zielen aromatiseert. - Kom!
(hij wil haar omvatten.)
(angstig.)
Neen! neen! laat me los - ik begrijp je niet.
(als boven.)
Dan zal ik nòg duidelijker zijn.
| |
| |
(tusschen beide komend.)
Onnoodig! -
(tot Annette.)
Kind! ga heen, gauw, je hoort niet in zijn atmosfeer.
(Annette af, links.)
(Tot Théo.)
en jou heb ik een paar woordjes te zeggen.
(brutaal.)
Waar bemoei je je meê, 'k heb niets met je te maken.
Dat heb je wel, mannetje!
Ja, een man ben je niet, anders zou je je schamen, zóó tot een fatsoenlijk meisje te spreken.
(pedant, schamper.)
Fatsoen is alleen een conventie, een geheel relatief begrip.
Natuurlijk! voor individuën als jij, die nergens eerbied voor hebben.
Eerbied, belachelijk! Filosofisch beschouwd is fatsoen bij een vrouw toch......
(invallend.)
Iets wat jij niet begrijpt, omdat je alleen je akelig égoïsme en je laffe kwa-jongens filosofie vereert.
(honend.)
Weet je wel eens, wat filosofie is?
(kortaf.)
Ik schenk je de explicatie en ik heb je alleen nog te zeggen, dat je voortaan Annette met rust laat - versta je me, broekie?
(honend.)
Broekie? Ba! - je wordt grof, onaesthetisch.
Wel mogelijk - ik spreek geen moderne boekentaal, maar
| |
| |
ik hoop dat je me toch begrijpt - want als je nog eens je handen naar-Annette uitsteekt, draai ik je regulier je nek om, dat's nou gewoon Hollandsch!
Ba - wat 'n ordinaire platheid - wat 'n totaal gebrek aan distinctie; - ik wil niet langer van je polderjongensruwheidsvocabulair profiteeren - ik ga heen!
Dat 's 't verstandigste, wat je doen kunt.
(Théo af.)
| |
Zevende tooneel.
Bruin-Visser (binnenkomend, met blauw oog en verbonden hoofd, min of meer hinkend.)
Bruin! Annette zei me, dat je hier was - ik wou je even onder vier oogen wat vragen.
Zoo! Allemachtig, kerel, wat zie je er uit! - jongens, t is erger dan ik dacht; je hebt een flinken deuk in je voorsteven - wie hee't je zoo aangevaren.
'k Weet 't niet; 'k geloof een van de Vlamingen, die hebben zoo huisgehouden!
(leuk.)
Ja, van je vrinden moet je 't hebben en hoe kwam de ruzie?
Ik sprak gematigd, je kent me - dat doe ik altijd, toen stond een van de Belgen op en riep, hij is veel te lauw - hij is geen man van de daad - hij is maar een pennelikker - daarop beweerde ik, dat geweld tot niets voerde en..
(invallend.)
En daarom hebben ze jou geweld aangedaan, accoord!
| |
| |
Ze hebben me schandelijk in den steek gelaten - in plaats van me te verdedigen, zijn ze gaan loopen. Ik ben geen man om te vechten, daar is mijn physiek niet naar - ik vecht alleen met 't woord.
(lachend.)
Ja, dat kan ik je wel aanzien - maar wat is er?
Ik merk zoo even, dat ik in 't gedrang, bij 't uitgaan van ‘de Kroon,’ mijn horloge ben kwijt geraakt...
Mooi! dan weet je meteen hoe laat het is.
... En mijn portefeuille - zou jij niet eens willen gaan hooren, of ze ook wat gevonden hebben?
Je portefeuille - heerlijk! - en zat er wat in?
Ja, 'n bankje van f 25 en 'n muntje
(rondziende)
- maar spreek er niet over, hè? anders hoor ik een week lang allerlei schimpscheuten - die vrouwen bemoeien zich overal mee.
(spottend.)
Kerel, wat ben jij 'n ontslaafd man! - maar enfin
(ironisch)
over 't geld hoef je niet ongerust te wezen - als een van de anti-kapitalisten 't heeft, zal 't wel verder rollen.
Maar 't kon toch gevonden zijn.
(troostend.)
En is 't dat niet - dan is 't een penningske, dat je op 't altaar van je overtuiging offert.
(zuchtend.)
'k Heb al zoo veel geld gespendeerd en nu zoo'n ondank-baarheid
(hij voelt naar zijn oog.)
(plagend.)
Je moet wat voor je liefhebberij over hebben - maar nu we toch over geldzaken spreken....
| |
| |
(invallend.)
Och, ga nu eerst even naar de Kroon?
Ja, dadelijk; maar vertel me eens - gisteren had je geen tijd en waren we niet alleen, nu zijn we hier rustig samen - hoe staat 't met Annette's boeltje?
Ferm! - dan kun je me meteen haar effektjes eens laten zien.
Ik heb nog een boel te schrijven - morgen.
Morgen? - dat zei je gisteren ook.
Ja, want ik wil hier zoo gauw mogelijk vandaan - ik deug niet in jelui anarchistische omgeving; ik ben te veel man van de wet en daarom wou ik graag Annetje's papiertjes zien. Je weet als toeziende voogd, moet ik me overtuigen, of de voogd zijn plicht doet.
(min of meer verlegen.)
Dat weet je toch wel! Hier op 't atelier kunnen we niet praten - hier zijn we niet vrij.
Maar kerel, jij bent nergens vrij - in je kamer niet, bier niet, in je tuin niet, gisteren niet, vandaag niet - nooit niet.
(geheimzinnig wenkend uit de deur rechts.)
Meneer-kameraad! luister eens, 't is noodzakelijk.
(tot Bruin.)
Excuseer me even!
Zeker!
(hij wandelt het atelier rond en bekijkt een en ander.)
| |
| |
(zachtjes sprekend. Visser vóór op 't tooneel alleen nemend.)
Kameraad! - ik zou je bepaald afraden hem in 't schuurtje te laten - dan zit ie in den koepel nog beter.
Wel - die Pool - ik hou m'n hart vast voor m'n broeibakken, als er in 't schuurtje wat gebeurt - een ongeluk zit in een klein hoekje.
'k Begrijp je volstrekt niet.
't Is heel mooi van je, dat je zooveel voor de goeie zaak over hebt, maar 't schuurtje moet ik toch positief afraden en de koepel is waarachtig ook zonde. Zet 'm liever in 't geitenstalletje, achter in 't boschje, dat 's ver genoeg van de broeiramen.
(geheimzinnig.)
Hij verstaat z'n vak, hoor! - Je kon hem van den weg af zien werken, daarom heb ik 'm gezegd, dat ie de gordijnen moest neerlaten.
Hendrik, je bazelt - wie zien?
(zeer geheimzinnig).
Sjuut! z'n portret hangt al sedert gisteren in 't café - en aan de post. Nou weet je er alles van, kameraad
(terwijl Bruin hen weêr nadert.)
Wat zanik je toch: - ik-weet-van-niets.
Neen, natuurlijk! ik ook niet
(zachtjes)
- voor anderen, maar
(hij wil hem de hand drukken)
wij kameraden weten 't onder
| |
| |
ons des te beter -
(den vinger op den mond leggend)
- maar - als 't graf!
(geheimzinnig)
en - goed en bloed voor de groote zaak, hoor!
(verwonderd zijn hand terugtrekkend.)
Die vent is gek! - Ah, daar is Groeneberg met z'n vrouw! -
(tot den tuinman)
ga maar heen, ik zal straks wel even bij je komen.
| |
Achtste tooneel.
(De vorigen. - Groeneberg en Mevr. Groeneberg.)
(Groeneberg is het type van een schilder - knevel en sik, slappe hoed op, fluweelen jacquet aan, bleek, met weggeteekende oogen. - Zijn vrouw een lange, magere figuur, zenuwachtige fisionomie - onachtzaam gekleed.)
Wel meneer Visser, hoe is 't er meê? Wat 'n avond was dat; hoe we uit de zaal zijn gekomen, weten we heusch niet - niet waar Groentje?
geaffecteerd.)
Neen! 't Was een formeele vechtpartij. 'k Heb ook nog een knauw gehad - maar prachtige impressies opgedaan. Goddelijke momenten!
(voorstellend.)
Mevrouw en Mijnheer Groeneberg, meneer Bruin.
(neigend.)
Zeer vereerd! - is u ook bij die meeting geweest?
Dat mag u wèl zeggen - U is zeker ook artist?
Pardon! - Oud-koopvaardijkaptein.
(Groeneberg gaat op een kleinen afstand staan met Visser en kijkt oplettend naar Bruin, hem als 't ware bestudeerend.)
| |
| |
O, interessant! u heeft zeker veel gereisd?
(ironisch.)
Dat schikt nogal mevrouw - zoo wat de wereld rond.
(overdreven.)
Verrukkelijk!
(tot haar man)
Groenliet, hoor je dat - meneer heeft de wereld rondgereisd -
(tot Bruin.)
- Wat heerlijk; O! ik zou zoo graag reizen en vooral op zee - al was 't maar alleen om Théo's gedicht ‘De Zee’ nog beter te kunnen waardeeren. - O, meneer Bruin, dat is net iets voor u - maar u kent ‘De Zee’ zeker.
(leuk.)
Als m'n zak, mevrouw!
(tot Visser zacht.)
'n Aardige kop, die meneer Bruin! ik heb dadelijk z'n impressie ingenomen.
(ter zijde.)
Wel mag 't je bekomen!
(tot Bruin.)
O, dat 's heerlijk, dan kunnen we over iets praten, dat ons allebei interesseert - ziet u, ik ga heelemaal op in litteratuur en kunst - heelemaal!
(overdreven)
Och, dat is nog 't eenigste, wat 't leven mooi maakt.
U heeft zeker geen kinderen.
O ja, wel twee - maar ze zijn zoo druk, ze geven me migraine, daarom laat ik ze maar meest bij de meid. - Als die kinderen altijd zoo om en bij je zijn, lijdt je artisticiteit er zoo onder. Kinderen zijn heel aardig maar....
(ernstig.)
Maar die ze hebben, waardeeren ze niet; ik had één jongen - hij is dood. -
Och, dat 's treurig. - Was hij artist?
(ernstig.)
Hij was stuurman, mevrouw! Hij is in 'n vliegenden storm over boord geslagen
| |
| |
O, Groenlief, zou dat niet 'n mooi sujet voor je zijn, symbolisch opgevat?
Te tragisch! - dat moet u eens aan. Théo vertellen, hij is de eenige dichter in Nederland, die zoo'n geval artistiek, goed in den wilden stormtoon zou kunnen bezingen in mystische rythmen.
(kort af.)
Dank u - ik hou niet van zulke poëzie.
Hoe is 't mogelijk! heeft u wel ooit een poëem van Théo gehoord? - dat is totaal muziek meneer - kleur-klank in woorden - b.v. zijn ‘de Zee.’ O, dat ken ik van buiten, luister maar.
Liefste-mijn, je zult meneer Bruin vervelen
(tot Bruin)
- Mijn vrouwtje is u misschien wat druk?
(goedig.)
Neen, laat ze d'r koers maar gaan.
(reciteerend, bij 't eind van iederen versregel de stem zangerig verheffend.)
Wolkgelucht, schuimzwatelpluimgebruisch
Zee! 't ochtend, 't morgent, 't middagt omme,
Vaal zwerkwoestijn luchtkruin gedruisch.
Blauw-helwit-groen-wit-goud, omt-omme,
Verwar'lings op-kleef-blokkig-schuim-
Paarsch-golf blauw zwart-groen-geel-gepluim
(Sprekend.) Heerlijk hè! is dat niet volkomen de zee?
(droog.)
Neen! dat 's 'n verfwinkel!
(vinnig.)
O, dan! heeft u nooit de zee gezien!
(leuk.)
Zóó niet mevrouw!
(heftig.)
Proza-mensch! - de nieuwe poëzie is een gesloten boek voor u!
| |
| |
Laat 't dan asjeblieft dicht.
(zacht.)
Liefste-mijn, blijf kalm - hij voelt 't niet - 'te grof van organisme.
(zacht, Visser ter zijde nemend.)
Is die goeie vrouw al lang zoo raar? Kassian!
| |
Negende tooneel.
De vorigen. - Miebet, Annette, Van Aelwijck, Wed. Garsthof. Komen binnen door de deur links.
(Algemeene begroeting.)
(Aelwijck voorstellend aan Bruin en de Groenebergs).
Onze buurman, jonker van Aelwijck. Meneer Groeneberg, impressionistisch symbolistisch artist. Mevrouw Groeneberg. Mijnheer Bruin.
(tot Groeneberg.)
Hoogst aangenaam! 'k had al lang gehoopt uw kennis te maken.
(buigt.)
Mevr. Groeneberg
(zich van Aelwijck meester makend.)
U kent zeker 't werk van Groeneberg - ieder man van smaak moet 't gezien hebben.
(tot Mevr. Groeneberg.)
Natuurlijk! er zit zoo iets - in - hum! - zooveel hum! rijk palet - zoo iets, hum! van 't echte dàt
(hij wijst met zijn gekromden rechterduim naar voren, over den voor 't lichaam gehouden linkerarm)
weet u, dàt.
(gevleid, buigend.)
U is een kenner, dat merkt men dadelijk!
(zacht tot Miebet, die naast hem staat)
'n charmant mensch!
O, ja - dat zie ik al - u voelt onze kunstintuïtie?
| |
| |
(tot Aelwijck.)
Ik merk dat u een bijzonder ontwikkelden kunstsmaak heeft.
Ik bewonder alles juffrouw - maar vooral 't nieuwe, 't ongemeene - 't vrije.
(met pathos.)
Ja, wij hebben ons volkomen vrij gemaakt van alle wetten, wij teekenen niet, wij schilderen niet in den zin, zooals men 't tot nog toe begrijpt. We willen zelfs niet kunnen teekenen - als we 't konden, verloren we immers onze originaliteit.
(met pathos), (Groeneberg de hand drukkend).
O, meester! dat was treffend juist gezegd, dank u!
(pedant.)
Och, als wij elkander maar begrijpen, dan laat de vulgaire menigte ons volkomen koud; wij hebben genoeg aan elkanders waardeering -
(hij drukt Miebet de hand)
dank u, dank u! - Wij smijten onze visiën op 't doek in ééns - wij hoeven niet te studeeren - wij kunnen spontaan!
(verheven spottend.)
Juist! 't genie, in vrijheid gedresseerd door den mensch,
(rondziende)
wat 'n verzameling kunstschatten, mag ik zoo vrij zijn?
(hij wandelt rond, en blijft voor het portret van Jaroslaw staan.)
Ah! dat 's heerlijk, dat 's magnifiek - mirabolant!
(zachtjes tot Annette.)
Is die Aelwijck ook al van 't hondje gebeten? - 't is anders zoo'n ferme vent.
(lachend.)
'k Heb 't nooit aan 'm gemerkt.
(bewonderend.)
Prachtig! - zie je, dat is niet alledaagsch -
(tot Miebet)
goed gepenseeld, lekker gedaan, flink in de verf - kras aangepakt.
(gevleid.)
Maar u is bepaald een geroutineerd critikus.
(voortgaand.)
Dat 's stout aangesmeerd - daar zit stemming in -
(pause)
en wat stelt 't voor.
| |
| |
(doodleuk.)
Ah ja! dat meende ik juist te zeggen. (Annette, Bruin en Groeneberg treden nu ook nader, om 't portret te zien.)
(tot Annette.)
Die jonker is bepaald een zeer artistiek man.
En wat zegt u er van, meneer Bruin?
(bekijkt 't portret.)
'k Heb meer verstand van schepen dan van schilderen.
(pedant.)
Leeken moeten er ook zijn!
Ja! mooi is 't, maar ik ken 't goeie mensch niet.
(verschrikt.)
Wat zegt u?
Ik zie wèl, dat 't 'n ouwe juffrouw is met 'n parapluie, maar...
(tot Wed. Garsthof, lachend.)
Die is goed! - dat 's de vox populi!
(boos.)
Hou je potjes-latijn toch voor je (schamper) wat weet een boer van saffraan....
(boos.)
't Is een Poolsch edelman met 'n zwaard!
(leuk.)
O zoo! neem me dan niet kwalijk (gaat ter zijde.)
Groeneberg. } tegelijk sprekend.
Wat 'n bruut.
Aelwijck } tegelijk sprekend.
(lachend lot Annette.)
Heerlijk.
Mevr. Groeneberg. } tegelijk sprekend.
O foei, foei.
Annette. } tegelijk sprekend.
Ha, ha, ha!
(Bruin en Visser spreken zachtjes samen en de anderen vormen een groep, die met elkander praat bij den ezel. Aelwijck en Annette komen iets naar voren.)
| |
| |
Zeg, hoe ben jij op eens zoo'n kunstkenner geworden?
Sjuut! ik heb gisteren gauw een paar kranten-artikeltjes over schilderkunst opgezocht en de groote woorden er uit van buiten geleerd - je ziet 't effekt!
Maar nu houen ze je heusch voor knap.
(quasi pedant.)
Dat ben ik ook. - Met een paar holle frasen doe je veel tegenwoordig, als je iedereen maar naar z'n smaak bedient, - handigheid is geen hekserij!
(tot Aelwijck.)
Die meneer Bruin weet er niets van - maar u zooveel te meer. - Zeg me eens ronduit uw opinie over Groeneberg's werk. (Zij neemt den doek van 't schilderij af.)
Gaarne! (zacht tot Annette.) Daar gaat de rest van mijn kennis! (als in extase komend voor 't schilderij.) O, dat 's een révélatie voor me - mooi belicht - goed van factuur, kranig gedaan, niet gelikt, braaf geborsteld.
O! wat is u een subtiel kenner - (haar man roepend) Groenlief, kom eens hier, meneer Aelwijck is in extase over je doek.
(nadert buigend.)
Hoogst vereerd, door iemand met zooveel zaakkennis, zoo gunstig te worden beoor....
('t schilderij ziende)
pardon! één oogenblik, 't staat onderste boven -
(hij keert het om.)
Zóó moet u 't zien.
(vinnig, tot Wed Garsthof.)
Nu staat Théo's kritiek ook op z'n kop - ha! ha!
(schamper.)
Jalousie de métier!
(onverstoorbaar kalm.)
Ah! zoo is 't nóg mooier - dat prouveert voor uw werk, hoe je 't ook bekijkt, 't is altijd heerlijk - die kleuren-gamma's zijn goddelijk! (hij drukt Groeneberg de hand.)
| |
| |
(gevleid buigend.)
Dank u - dank u! (tot zijn vrouw) 'n phénomenaal knap man, hoor!
(tot Annette.)
Mijn kennis is op - die gamma was 't laatste.
| |
Tiende tooneel.
De vorigen - Théo.
(Théo komt binnen van links.)
O, daar is Théo - (hij gaat hem te gemoet.)
(Groeneberg omarmend, dan op 't schilderij wijzend.)
Ik dank je voor dat heerlijk, levend stuk intense kunst - O jij bent toch de eenige hevige artist in Nederland (omarming.)
Ja ik geloof dat 't goed is - nu jij 't zegt, - jij, de verfijnde kenner - 'k heb zooeven nog van je goddelijke dichtgave genoten (omarming.) O, jij bent onze dichter door Gods genade!
(tot Aelwijck.)
Is dat niet om weê te worden? zoo doen ze nu altijd!
(lachend.)
Diefjes en diefjesmaat!
(tot Théo.)
Dichter-mijn - we verlangen naar uw poëtisch manna!
(tot Visser.)
Kerel! hoe hou je 't hier uit, zonder gek te worden.
Ik zal niet voordragen - mijn wit-marmeren, heilige stemming is weg - 'k ben teruggesmakt in de werkelijkheid. (kleine pauze.) 't Wordt een gevaarlijke Jan-boel hier. (tot Visser.) Jij hebt wat moois gedaan in je opperste stompheid van denkonvermogen.
(opstuivend.)
Wat zeg je daar?
| |
| |
(boos tot Visser.)
Kerel, pak den vlegel in zijn want!
En daar moest ik mijn heerlijke gouden séréniteit, mijn inspiratie voor opofferen - daar moest ik den koepel voor uit. Voor zoo'n gevaarlijken kerel moest ik m'n hooge-passie-stemmen doen zwijgen.
Maar wat zeg je toch - wat meen je - Hoe bedoel je? - Wat is er gebeurd.
(haalt een papier te voorschijn, een gedrukt bulletin met een portret er op.)
Dáár, dat hangt in het café, ik heb 't meêgenomen om jelui te overtuigen,
(tot Visser, hem 't papier voorhoudend.)
Kijk dàt - als je bekrompen brein nog vermag te onderscheiden - dit individu heb je in mijn koepel gedaan; kijk dan - wie is dat?
(rukt hem 't papier uit de hand.)
Geef hier! en hou je mond.
(tot Visser.)
Niet zoo grof! - Hij is zoo subtiel. Kom, hier, Théo-mijn - ik zal je wel kalmeeren.
(Beiden blijven in een omarming staan.)
(spottend.)
Doe 'm in een doosje.
(laat 't papier aan de anderen zien, die zich nieuwsgierig om hem groepeeren.)
Dit moet snel en duidelijk na elkander worden gezegd.
Ja, hij is 't - dezelfde interessante kop.
Zeker is ie 't - wat beduidt dat?
(leest middelerwijl vluchtig) (dan sprekend.)
'n Mooie verrassing - 't is de Pool!
| |
| |
(leest.)
Portret van den gevaarlijken anarchist Barinski, zich noemend Baron Herzberg - ook wel Friedrich Herzfeld - of Alexander Michaëlowitz, enz. enz. - Deze hoogst gevaarlijke misdadiger is van Poolsche afkomsf, heeft reeds verschillende vonnissen wegens moord en diefstal ondergaan en wordt nu gezocht als de vermoedelijke vervaardiger van de te Luik geworpen bommen. Hij is mechanikus van beroep, geeft voor scheikundige en uitvinder te zijn... God bewaar me! - en zoo'n kerel zit in mijn koepel.
(hij roept aan de deur)
Hendrik, Hendrik!
Wij blijven niet hier Théo!
Hoe is 't mogelijk, Jaroslaw, een boef - o mijn hart!
(binnenkomend.)
Heb je geroepen Kamera.... hm! Neen! - hier ben je weer, Meneer?
De Pool? Dat weet ik niet, uitgegaan denk ik.
(schelt de meid.)
Dan moet je dadelijk de justitie waarschuwen.
(spottend.)
Roep jij om klassen-justitie?
Natuurlijk, nu heb ik ze noodig!
(zuchtend.)
Hij had toch zoo'n sijmpathiek voorkomen!
Dat doe ik nooit! Eerst geef je hem je koepel om er bommen te maken - en nou word je benauwd!
(verontwaardigd tot Visser.)
Jij wist er dus van?
| |
| |
(pedant op Visser wijzend.)
Dat verwijt mij, dat ik geen taalwetten respecteer; hij doet wat ergers!
(beteuterd en totaal verward.)
Wat, ik, ik?
(tot de meid, die intusschen is binnengekomen.)
Waar is de Pool?
Weet ik waar jullie visite is - die kerel zwerft door 't heele huis; van morgen vond ik hem op zolder.
God weet, heeft ie daar geen bom nêergelegd - en dat laat je eigen broer toe!
(woedend.)
Jullie bent krankzinnig. Wat weet ik van dien schavuit af?
Jij wist er alles van! - Jij bent geen kameraad, jij bent een Judas! - Heb ik je straks niet gewaarschuwd, dat je 'm liever 't geitenstalletje geven moest, om 't gevaar als er eens een ontplofte?
Weet ik wat jij gezegd hebt? - Maar nu uit den weg - ik ga zelf naar de politie!
(vol vuur.)
Dat zou je wel willen, verrader! - maar ik blijf trouw aan onze groote zaak
(haalt een revolver uit den zak.) Terwijl Théo en de vrouwen gillen, willen Bruin en Aelwijck op hem toevliegen maar deinzen terug, als de tuinman, langzaam achteruit naar de deur gaande, roept:)
Niemand van zijn plaats of ik schiet hem neer als een hond,
't Scherm valt.
|
|