| |
| |
| |
Eerste bedrijf.
Het tooneel verbeeldt den tuin van het Buitenverblijf ‘Vrede-Oord’ van de familie Visser, dat door een beek of sloot wordt gescheiden van het buitengoed Aelwijck. Men ziet links een gedeelte van het hout, de boomen enz, van Aelwijck: een rustiek hekje aan den slootkant. 't Achterdoek is een dorpsgezicht. Rechts vóór een prieel met rozestruik, kamperfoelie enz. 2e plan rechts het huis Vrede Oord, een ouderwetsch Hollandsch huis met een stoep er voor van 2 of 3 treden. Zoo mogelijk in den gevel een gevelsteen met duidelijke letters ‘Vrede-Oord’. Een bloemperk in 't midden, vóór 't huis - hier en daar bakken met bloemen of boomen - achter 't huis boomcoulissen; vooraan bij de beek een drietal tuinstoelen. Het buitengoed is van den straatweg gescheiden door een praktikabel hek.
| |
Eerste tooneel.
Annette - Jonkheer van Aelwijck.
Annette (visschend.)
Jonkheer van Aelwijck (komt aan den overkant van de beek en blijft eenige oogenblikken over het hekje leunen ziende naar de visschende juffrouw).
Wel buurvrouwtje heb je al beet?
| |
| |
(zwijgt met bedwongen lach.)
Hé juffrouw! ik zal u laten bekeuren.... U stroopt in mijn vischwater!
(opspringend.)
Dat 's nonsens - want er zit geen visch in dit water.
O, hebt u eindelijk je stem terug - Waarom wou u geen antwoord geven?
Ik mag niet met je praten.
Oom en de tantes - oom vooral.
'k Heb nooit een woord met den man gehad.
Je bent een aristocraat, een kapitalist en hij is een ideëele anarchist.
Nu, wat kan mij dat schelen, als hij maar geen bommen in mijn tuin gooit.
Godbewaarme, bommen! Hij houdt van niets dat leven maakt.
| |
| |
Zeker alleen voor zich zelf, want u mag niet spreken met wie je wil en mij gunt hij niet, dat ik een aristocraat ben!
Sjuut! schreeuw zoo niet, dat woord alleen werkt hier als buskruit!
Als ik fluister, versta je me niet. - Wacht, ik kom bij je!
(Aelwijck legt inmiddels een plank over de beek en loopt er vlug over heen.)
(terwijl hij overloopt; lachend.)
Ben je niet bang bij zoo'n hoop anarchisten?
'n Hoop! 't Is toch maar alleen je oom, die er in lief hebbert?
Dat denk je maar. Alleen oom doet er aan in de politiek, maar de anderen willen hier evenmin van wet of regel weten (hoogdravend) we zijn hier allemaal voor de individueele vrijheid!
Nu, een beetje wel - ik heb ten minste de vrijheid genomen om aan mijn toezienden voogd, meneer Bruin, te schrijven, dat ik hier vandaan wil - 't is hier niet uit te houden.
(spottend.)
En gevaarlijk!
Och neen, maar vervelend, ze zijn allemaal zoo'n beetje cracked in the brain (zij wijst op haar voorhoofd.) Oom door z'n sociologie - Tante Miebet door haar schildermanie - je mag wel oppassen - als ze je snapt, moet je poseeren voor je portret - ze schildert de onstoffelijkheid van de menschen.
Dat 's 't allermodernste genre!
| |
| |
Tante Garsthof heeft altijd last van d'r zenuwen - en Théo - mijn neef - is (zich verslikkend) 'n taalindividualist.
Hij schrijft verzen in spiksplinternieuw Hollandsch - ik begrijp er niets van..... En ze hebben aldoor ruzie hier op Vrede-Oord.
Erg prettig; kan me begrijpen dat je wegwilt. 't Spijt me maar van onze gezellige praatjes.
(plagend.)
Ja! maar dan heb je ook geen last meer, dat ik in je vischwater stroop, Bezitter!
(terwijl in huis de stemmen hoorbaar worden.)
Ik hoor de stemmen van den vijand. Ik poets 'm.
(Hij wil teruggaan, over de sloot maar de plank glijdt van den kant in de sloot, als hij er over wil gaan - Aelwijck houdt zich met moeite staande aan den kant.)
Sakkerloot.
O, O! Wees voorzichtig!
(Intusschen komen Visser en de Wed. Garsthof op de stoep.)
De terugtocht afgesneden!
(lachend)
- de aristocraat is geknipt in het anarchistenkamp.
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
De vorigen - Visser - Wed. Garsthof
(even achter de Wed. Garsthof.)
Ik vind je onhebbelijk. Geef me m'n pijp en m'n papieren terug - is dat manier, ze iemand maar zoo voor den neus weg te nemen!
'k Had je immers al driemaal wat gevraagd, zonder dat je antwoord gaf.
Als ik memoriseer, kan 'k niet praten.
(vinnig.)
Je hoeft niet te memoriseeren.
En ik moet van avond spreken in de ‘Ontslaafde-arbeidersclub.’
Och, nonsens! bovendien, ik had je gevraagd, om niet te rooken.
Als ik niet rook, kan 'k niet van buiten leeren.
Ik kan niet tegen pijpenlucht - ze irriteert m'n zenuwen. - 't Heele huis riekt naar rook!
Dat komt door de stinkende cigaretten van jouw Théo!
Mijn Théo mag cigaretten rooken, dat 's 'n fatsoenlijke, moderne lucht - maar zoo'n ouwerwetsche pijp - ba! De cigaret inspireert Théo; hij kan er niet buiten.
En ik kan niet buiten mijn pijp; ik zal toch waarachtig vrij zijn in mijn eigen kamer te doen, wat ik wil.
Zoolang ik er ben, kun je behoorlijk égards voor je zuster hebben - als je dàt niet kunt, ga dan heen.
| |
| |
Natuurlijk - ik ben bij je komen zitten, omdat 'k niet alleen kan zijn, als ik nerveus ben.
Maar Daatje, jij bent eeuwig nerveus, als ik rust noodig heb.
(haalt de schouders op.)
Zeg toch Aleid - ik kan die onaesthetische abréviatie niet dulden.
Waarom blijf je niet in je slaapkamer?
Daar hoor ik voortdurend de kippen.
Daar zit Théo - te werken.
Théo - werken? - dat 's 'n wonder! - zeker languit op de canapée met 'n kussen onder z'n hoofd.
Hij is geïnspireerd vandaag; 'k zag 't van morgen al aan z'n oogen......
Hum, hum! hoe laat is ie t'huis gekomen van nacht?
Je hatelijkheden negeer ik - jij bent nu eenmaal 'n droogstoppel, die nooit 'n dichter zal begrijpen - jouw ziel is te dor....., je hebt geen subtiele, fijne zenuwen.
Je kunt evenmin een fijn georganiseerde vrouw begrijpen; jij weet niet wat iemand lijdt, die zoo nerveus is als ik. Jij rookt me de kamer uit, je irriteert me door je zwijgen - O! wat is 't leven toch ellendig!
| |
| |
(zachtmoedig.)
Geef me nu mijn pijp en m'n papieren.
(De papieren inziende, leest.)
‘Alleen de individueele vrijheid, kan tot den heilstaat leiden, waarop elk redelijk wezen recht heeft. Weg met wetten, conventie en dwang!’ - ba! alweer zoo'n onzinnige verhandeling. - Ha, ha! 'n mooie vrijheid, die jij er op nahoudt.
Me dunkt, dat ik iedereen volkomen vrij laat hier in huis; ieder doet wat ie wil!
En mij zou je willen dwingen, om de vieze rook van jouw pijp te verdragen - dankje - dáár!
(Zij gooit de pijp stuk.)
(schouderophalend.)
Je bent heel erg nerveus, hoor!
(zachter)
geef me nu m'n manuscript, hè?
'k Heb grooten lust dat prul te verscheuren - wat doe jij verhandelingen te houden - wat hoef jij je te bemoeien met ontslaafde arbeidersclubs - 't is alleen omdat je je zelf graag hoort praten - je bent van jongs af aan een geleerde bemoeial geweest.
(angstig.)
Jawel, dat weet ik wel, maar ik wou m'n schriftuur hebben - 'k heb 't noodig.
(geeft de papieren.)
Nu, daar heb je den prulleboel dan. - Hoe kom ik toch zoo zenuwachtig vandaag. -
(pause)
O! maar 'k weet het, 't is de inspiratie van Théo - daar voel ik de reflex van.
(van toon veranderend)
Ja, je bent verbazend kribbig en onhebbelijk...
(met zijn papieren naar 't priëel gaande, knorrig.)
Ik ga hier zitten, laat me nu m'n vrijheid asjeblieft -
(Hij gaat zitten lezen.)
| |
| |
Bruut!
(zij draait zich om en ziet Annette.)
Ben jij hier?
Zooals u ziet en in goed gezelschap. - Jonker Aelwijck... onze buurman.
(neigt even 't hoofd, min of meer terughoudend.)
Ik heb de eer, meneer van aanzien te kennen.
De eer is aan mij mevrouw.
(quasi vriendelijk.)
Annetje, zou jij niet naar 't atelier gaan? Tante Miebet wacht je om te poseeren.
(onwillig.)
Och! dat vervelende poseeren, 't lijkt toch nooit!
Foei, hoe ondankbaar - ik zou al blij zijn als 'k
(spottend)
doodstil in zoo'n artistieke omgeving mocht zitten genieten.
(vriendelijker.)
Doet u ook aan kunst?
Och, neen mevrouw! ik ben leek in alles - maar 'k zie graag schilderijen en 'k ben dol op litteratuur
(Annette toelonkend.)
Ik heb juist dezer dagen een paar keurige stukken gelezen van uw zoon in.... hum! hum! hoe heet dat nieuwe tijdschrift nu ook weer?
(haastig)
De litteraire Honigbij; hij redigeert het.
(haar foppend)
Juist! juist! die gedichten, hum!
(lachend.)
Sonnetten bedoel je?
| |
| |
(vriendelijker.)
Zijn ‘November’ zeker.
Buitengewoon - vooral 't tweede deel.
't tweede deel? Maar dat is nog niet verschenen.
Pardon! - ik meen den tweeden zang.
O, ja! u bedoelt zeker 't laatste gedeelte, de ‘November-lichteffekten’?
Juist, Juist! O! dat 's prachtig - ongemeen, modern.
O ja, vooral de morgenschemering niet waar? Die is gevoeld - in - tens ge - voeld, taalmuziek!
Zeker! overheerlijk -
(tot Annette)
U heeft 't toch ook gelezen?
Neen!
(zacht en snel tot hem)
Jij ook niet, meneer!
(luid)
ik versta die dingen niet.
(spottend.)
Men moet ze leeren verstaan. - Ik zou dolgraag de verklaring van den dichter zelf hooren.
(vriendelijk.)
't Zal Théo zeker aangenaam zijn, U in zijn geheel individueele, intieme kunst in te wijden.
(ironisch.)
Ik smacht er naar, zijn kennis te maken
(Annette lacht heimelijk.)
Donderdag middag leest hij hier in 't atelier zijn nieuwste ge-
| |
| |
dichten voor. Als u ons dan de eer wilt aandoen., kan u met een kennis maken met Théo's vriend, den schilder Groeneberg de hevigste artiest van Holland, impressionist, symbolist.
Dol graag - maar Dr Visser ziet me liever niet.
Kom, kom! dat verbeeldt U je maar.
(in 't prieel, met den rug naar hem gekeerd.)
Kun jelui daar niet 'n beetje zachter praten - ik kan niet leeren.
(zachter sprekend, quasi nederig.)
Ik ben immers maar 'n aristocraat.
(op nederbuigenden toon.)
Voor de heilige kunst zijn we allen gelijk.
(spottend.)
Dat 's 'n groot, goed woord, Mevrouw! ik hoop morgen te komen -
(buigend
Mevrouw!
(tot Annette, haar de hand reikend)
Adieu.
| |
Derde tooneel.
De vorigen, zonder Aelwijck.
(uit 't prieel, knorrig.)
Wat babbel jelui toch.
(omziende)
Wie was daar?
Zoo!.... en praat je met dien aristocraat - ik kan 'm niet velen -
(streng)
je doet niet, wat ik je verzoek, Annette.
Een heel beschaafd, beleefd mensch!
| |
| |
(brommig.)
Hij is president van de societeit.
Hij heeft verleden maand de zaal geweigerd voor onze arbeiders-meeting; dat 's despotisch.
(leuk.)
Hij doet óók, wat hij wil.
(spottend.)
Hij oefent zich vast, tegen dat hij hier burgemeester wordt.
Als ie benoemd wordt, zal 'k last genoeg van 'm hebben. Laat me nu asjeblieft rustig memoriseeren.
(vinnig.)
Jij begint zelf te praten.....
(boos tot Annette).
En jou verzoek ik nogmaals beleefd alle verdere toenadering van dien - van Aelwijck te voorkomen - begrepen?
(ferm.)
Jawel, maar ik doe 't niet.
Vrijheid, blijheid; - iedereen doet hier wat ie verkiest - ik óók!
En ik zeg je als voogd dat.....
(lachend invallend.)
Dat de individueele vrijheid het hoogste goed is. Dag, oom!
(In huis af.)
| |
| |
(verbluft.)
Heb je ooit zoo iets beleefd?
(zenuwachtig lachend.)
Toepassing van je théorie - ha! ha! ha.
| |
Vierde tooneel.
De vorigen, zonder Annette.
(opstaande.)
Mensch! Da! Ben je niet wijs?
Zeker wel - zeg toch Aleid, asjeblieft.
Als je Annette niet van dien jonker afhoudt, gooi je je eigen glazen in.
Als zij zin krijgt in Aelwijck, heeft jouw Théo 't toekijken.
Ba! zoo'n boeren-jonker en mijn fijn georganiseerde Théo - nooit concurenten, hoor!
.... Aelwijck is een frissche, flinke kerel - en jouw Théo is één stuk zenuw - een nare, laffe jongen.
(boos.)
Wat? - Karel, als je mijn eenige broer niet was, bleef ik geen oogenblik langer hier.
(kortaf.)
Ik hou je niet vast.
Best! reken dan maar met ons af - en maak boedelscheiding.
| |
| |
Later! Met geldzaken bemoei ik me nu niet - ik heb gewichtiger dingen aan 't hoofd - ik jaag je niet weg (hij gaat weer in 't prieel).
| |
Vijfde tooneel.
De vorigen - Théo.
(met eenige papieren in de hand.)
Waar is moeder-mijn - O, daar is ze. Lief moederkijn, 't is niet mogelijk, om daar binnen te werken. O! mijn arm hoofd, mijn koortsend dichterhoofd.
(teeder.)
Heb je hoofdpijn?
(even omkijkend.)
Zeker nog katterig.
Je bent toch wèl, Théo-mijn? (Zij wijst op de papieren). Is je poeëm af?
(op zingenden toon, niet overdreven.)
Af? Nog niet begonnen. O... die piano. Een wilde woede bonkt in mij op, als ik aan die misselijke piano denk - brulklinkend, gilrinkelend in mijn schedelhoofd. Verpletteren kon ik ze in opperste toornigheid!
Ik zou juist beginnen; - hel-wit-blauw, - hoorde ik de klanken opdonderen in mijn bezig denk-hoofd. Bezielings-drift kwam in mijn romp, uit mijn innerste ikzelfheid in mijn trilzenuwen. Toen begon Tante Miebet te spelen. Ik voelde een ontzachlijke stijging van ontroering, huilend in mij opstompen. Ik smeet 't papier weg, de dichtstemmen zwegen somber bruin in mijn brandend brein! - O, moeder!
(haastig.)
Maar dan moet ze direkt ophouden.
| |
| |
(klagelijk.)
Ze speelt zóó hard, zóó rauw, zóó scherp groen. - In mijn lelieblanke stemming was die piano een fantastische moordkreet. 't Is leeg, leeg in mijn arm gloeihoofd.
(even omkijkend.)
Leg er ijs op!
Arme jongen - en kun je nu niets meer maken? (tot Visser) Karel! ga jij eens dadelijk aan Miebet zeggen, dat ze met dat gerammel ophoudt.
Ik bemoei er me niet mee. Miebet kan doen en laten wat zij wil, - jij ook, Théo ook!
(zenuwachtig driftig.)
En daardoor mag ze dan een ander vervelen? - mooie vrijheid! Wij verkiezen niet, ons door Miebet te laten hinderen.
(ongeduldig.)
Jelui bent eeuwig aan 't kibbelen.
(klagelijk.)
Wil u er orde op stellen? Ik kan me niet irriteeren - ik moet mijn séréniteit bewaren - anders ben 'k totaal onbekwaam om verzen te schrijven.
't Is ook volstrekt niet noodig, jouw verzen begrijpt niemand. Ik ten minste niet.
(pedant.)
Juist! U is ook niemand. Als U ze begreep, waren 't ook geen verzen.
(schouderophalend.)
Je moest liever fatsoenlijk Hollandsch leeren schrijven. Je kent de eerste taalwetten niet eens....
(honend.)
Fatsoenlijk Hollandsch - Ba! Taalwetten, belachelijk! - wij nieuwe, vrije geesten, wij erkennen eenvoudig geen wetten. Wij schrijven zooals wij goedvinden, zooals wij mooi noemen; dat een hoop ouwerwetsche, kleinzielige burgermannetjes 't niet begrijpt, laat ons koud, intens-koud.
| |
| |
Best! - maar hou je mooiigheid dan voor jezelf en verveel er geen ander mee.
(zeer pédant.)
Wij doen wat wij goedvinden (tot zijn moeder.) Ik blijf bedaard, maar een bronzen woede hevigt in mij op over zooveel bekrompen stompheid.
Loop naar... den Pegasus! - dáár!
Ga even bedaard zitten, Théo-mijn - 't is hier frisch en kalm.
(nadenkend.)
Wellicht zou de bezieling hier weer goudenen over mij komen - misschien in dat prieël - tusschen rozen en kamperfoelie. Ja! - 'k hoor weer die teere, blauwe stem! - hier! (hij wijst op zijn hart.)
(tot Visser.)
Karel! ga er dan ook uit, met je gemémoriseer.
(verheven.)
Ja, hier zal 'k kunnen uitzeggen mijn blanke gedachten - maar laat me alleen - geheel alléén - de zielzang borrelt in mij op....
(zenuwachtig-driftig.)
Karel ga d'r nu uit - ik ben te zenuwachtig om je dikwijls te vragen (tot Théo). Ga maar gauw zitten, Théo - (dreigend) Karel ga je nu haast! - ik vraag niet wêer.
(opstaande tot Théo.)
Ik geef toe om de zenuwen van je moeder - 'k zal in den koepel gaan zitten.
Vooruit nu! - anders is zijn inspiratie misschien wéér weg. Toe dan!
(gemoedelijk.)
Da! waarachtig jij maakt den jongen heelemaal ongenietbaar. Jou zenuwen zijn, zijn ongeluk!
| |
| |
(vinnig.)
Dat's mijn zaak - zóó! jij er uit en
(tot Théo)
jij er in, Théo-mijn!
(Théo gaat zitten; zij blijft hem bewonderend aanstaren.)
| |
Zesde tooneel.
De vorigen - Miebet - de Meid later de Tuinman,
Visser wandelt naar den uitgang - Als hij bij de stoep is, komt Miebet met de meid uit huis. - Miebet, type artiste, kort haar, pince-nez op enz.)
(tot Visser.)
Karel! wil jij eens gauw die brutale meid de ooren wasschen?
(tot de meid.)
Hier is meneer, vertel nu maar, wat je te zeggen hebt, hoor!
(in 't prieël.)
Moeder! - zend die alledaagschheid weg. - Ik kan die Ik-laat-me-van-jou-niks-zegge-menschen niet om me hebben, - ik wil alleen mijn ziel-zang hooren. Doe ze weg! - wèg!
(naar Miebet en de anderen gaande.)
Hou jelui toch stil - gaat heen; je hindert Théo!
(tot de Meid.)
Herhaal nu eens in meneers presentie, wat je gezegd hebt.
Dat durf ik best, ik heb gezegd ‘als je spiegeleieren wilt hebben, bak ze dan zelf.’
(tot Visser.)
Hoe vindt je 't?
(wil verder gaan.)
Ik moei me niet met keukenzaken.
(tot Miebet.)
Waarvoor hadt je spiegeleieren noodig?
| |
| |
Juffrouw Bertin komt lunchen - die houdt van spiegeleieren met ham.
(de tuinman komt, al harkend, uit den tuin van achter 't huis.)
(leuk.)
Geef 'r wat anders, dan is de kwestie uit.
(in 't prieel.)
O, gaat toch heen - heel mijn mooie ikheid bonkt op van weê. Die spiegeleieren zijn gele dissonanten op mijn aether-blauw!
(tot de anderen.)
Ik heb 't van daag te druk - daarmeê uit - als 't je niet bevalt, ga ik heen - vrijheid, blijheid, - wat zeit u, meneer?
Théoretisch heb je gelijk, - maar practisch niet.
Ze doet maar precies, wat ze wil.
Ik laat me niet meer commandeeren - 'k heb meneer verleden week in de club hooren spiessen en de man heeft schoon gelijk, divueele vrijheid is maar je baas.
(De tuinman, al harkend, knikt een paar maal.)
Maar als de juffrouw je nu iets vriendelijk vraagt, dan....
Daar is ze niet meer vatbaar voor
(boos)
jij hebt haar bedorven.
Schei nu in Godsnaam uit?
Mijn goed - ik ga weer aan mijn kamer;
(tot Miebet)
morgen doe ik je atelier.
Maar dat schikt me volstrekt niet
| |
| |
Karel 't loopt de spuigaten uit.
Dina, je overdrijft de théorie!
(brutaal.)
Wat? - Ik heb van niemand complementen af te wachten.
Als jelui eerst zelf weet, wat je wilt, dan is 't wat anders, maar nou - is 't hier een huishouwen van Keeja - die wil om vier uur eten, die weer om zes uur, een ander om twee uur; 'tis om dol te worden en voor alles sta ik alleen, jelui steken geen hand uit, ik ben nooit klaar - 't verveelt me - ik verhuis met November.
Neen! dan dadelijk. - Karel, spreek toch ook eens meê.
(deftig.)
Dina, ook wij willen vrij zijn in onze handelingen.
(boos.)
Jij gaat op staanden voet, hoor!
Neen! met November - eerder heb 'k geen trek
(zij gaat heen.)
(uit 't prieel.)
O! o! mijn arm broos lijf-hoofd! Mijn hersen-leven spat hevig op tegen die huisbakken-gewoonheids-menschen - ik word nog krankzinnig. O!
(op de stoep, in huis gaande, met een blik op Théo.)
Daar mankeert al niet veel aan
(Af.)
(spottend.)
Die meid is niet onlogisch!
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
De vorigen; zonder De Meid.
En daar sta jij bij en zegt niemendal - ben jij een man?
'k Bemoei me principieel nooit met 't huishouden.
Dat is 't - je moest je wat meer om ons bekommeren,
(boos wordend)
maar je wil je geleerdheid luchten, daarom ga je overal speechen.
(honend.)
Mislukte Dominée....
Als Théoloog deugde je niet - als socioloog ben je niet beter.
(verheven.)
Ik handel uit een zuiver humaan principe -
(zalvend)
't is waar, als predikant ben ik niet geslaagd - ik kon niet gelooven - nu geloof ik ten minste aan mezelf, - nu maak ik me nuttig voor de verdrukte klasse. Jelui miskent me! Maar ik zal het martelaarschap dragen, om der vrijheids wille....
(al harkend.)
Dat zeit ie maar netjes!
(spottend.)
Och, hoe mooi, maar je eet er geen boterham minder om!
Wat zou één geven, als niet allen willen opofferen.
(op zijn hark leunend.)
Mooi! - heel mooi!
Er is met jou geen redeneeren.
(pedant.)
Neen! - vrouwen zijn er niet vatbaar voor - Adieu.
(Visser gaat naar achteren en ziet den tuinman.)
| |
| |
Kameraad? je hebt goed gesproken
(hij steekt de hand uit.)
Dankje, in naam van de goeie zaak. Ik wou vragen....
(neemt de hand niet aan.)
Hendrik, ik heb je al meer gezegd, hier ben ik mijnheer - ik ben alleen kameraad op de vergaderingen.
Best - 'n mensch moet maar eerst alles weten. Hum! - Meneer-kameraad, wat moet er met de snijboontjes gebeuren? Worden ze nou ingemaakt of niet? Ze bennen om te zuigen - 't is zonde als ze verdrogen.
(knorrig.)
Daar weet ik niets van, dat moet je aan de dames vragen.
Dat heb ik al wel zesmaal gedaan, maar ze geven geen aassem - ze zitten te diep in de kunst. Dina weet er ook niets van....
(heengaande.)
En ik ook niet.
(Af rechts achter 't huis om.)
Dus niemand -
(Visser naziende)
Dan zal ik ze in Godsnaam maar zelf houwen.
(Af door 't hek.)
| |
Achtste tooneel.
De vorigen, zonder Visser.
(Miebet en Wed. Garsthof spreken onhoorbaar maar heftig met elkander.)
(luid.)
't Wordt een warboel hier.
| |
| |
Dat's jouw schuld - jij moet 't huishouden dirigeeren.
Dankje! dat strookt niet met mijn artistieke natuur. Doe jij 't!
Ik, merci! 'k Ben veel te nerveus voor die banaliteiten - ik leef alleen voor mijn Théo.
(vinnig.)
Wat een geluk voor je man, dat ie dood is.
(vinnig sarrend.)
Wat een ongeluk, dat jou man niet geboren is!
En jij een artiest van 't jaar nul.
(uit 't prieel.)
Is dat vischwijven gekibbel haast uit?
(brutaal tot zijn moeder)
Zorg liever voor mijn koffie en laat die verfknoeister staan?
(spottend.)
En dat is tegen lief-moederkijn! wat 'n prachtige opvoeding, zoo'n prulpoëet.
(pedant.)
Prul-poëet, heerlijk! zij begrijpt mijn verzen niet, Goddelijk! begrepen te worden door zoo'n quasi-artist zou afschuwelijk zijn.
(haastig uit huis komend).
Daar komt meneer de Bruin aan!
(Zij loopt het hek uit.)
| |
Negende tooneel.
De vorigen. Annette, de Bruin, later Visser.
(kalmer.)
Hou ten minste je fatsoen voor Bruin.
(vinnig.)
Jij hoeft me geen convenances te leeren.
| |
| |
(schrijvende, verheven.)
O, rood, bloedroode toorn.
Verhevigde émotie van mijn blank-zelf.
(hij schrijft.)
(met de Bruin, vertrouwelijk aan zijn arm hangend, opkomend, zachtjes.)
Heerlijk, dat u er is - niet zeggen, dat ik u geschreven heb.
(in reis-costuum met een valiesje, lief kozend.)
'k Begrijp er alles van
(nader komend, tot de dames, die hem begroeten, joviaal.)
Hoe varen de dames?
Dank u - heel wel
(begroeting.)
Ik kom juist van 't spoor. 'k Had behoefte, om u allen en vooral mijn Annetje eens op te zoeken.
En nu dames! een ronde vraag: doe ik jelui belet voor een paar dagen.
O, zeker niet - maar we hebben eene heel kleine logeerkamer.
Kan ik er languit in, -
(op 't valiesje wijzend)
en dit?
(lachend).
Dat zal wel gaan; 't is een mansarde, maar een goed bed.
Best! - desnoods schiet ik me op in een flauwe bocht op den grond - ik ben niet verwend, daarvoor heb ik te veel jaren in een kooi geslapen. En hoe maakt Visser 't?
(droog).
O Goed!
(zij blijft de Bruin onbemerkt staan bekijken.)
| |
| |
(pedant.)
Lastig tusschenbeiden, eigenzinnig - altijd aan 't speechen, nu hier, dan daar - zoo je weet....
Jawel, ik ken zijn stokpaardje
(lachende)
hij zal er wel afvallen als 't tijd is -
(tot Annette).
En jij kind? -
(op haar hartje wijzend)
is daar nog alles richtig - geen hartklopping voor den een of ander?
(schertsend.)
(streelt haar onder de kin)
'k Wou dat 't waar was, dat zou me twintig jaar jonger maken.
(vleiend.)
Jonger! - neen! neen! u heeft zoo'n mooie grijze kop - u moet eens voor me poseeren.
Och, als ik je pleizier doe, maar lang stilstaan kan ik niet.
(tot Wed. Garsthof.)
En hoe gaat het je zoon?
Goed, daar zit ie. - Théo, kom eens even.
(in 't prieel.)
Laat mij - ik heb de klanken gevonden -
(hij schrijft)
Mijn ziel zingt zacht, séreen!
Is de jongeheer musicus geworden?
(trotsch.)
Neen, Dichter.
'n Lief vak! - en wat doet ie voor den kost?
(schamper.)
Niets!
(Wed. Garsthof nadert 't prieel.)
Dus alleen eten! - daar kun je oud bij worden.
| |
| |
(tot zijn moeder.)
Ik moet er maar uitscheiden - door al jelui burgermansgewauwel kan ik niet voort!
(gaat naar de Bruin en reikt hem de hand.)
Jongmensch hoe gaat het,
(hij reikt hem de hand.)
(stijf even buigend.)
Aangenaam! - Au! -
(wrijft zijn hand.)
Doe ik je zeer - pardon! - Ja, mijn handen zijn 'n beetje hard; 'k heb ze veel moeten gebruiken van m'n leven -
(tot Wed. Garsthof)
je zoon ziet er niet best uit - eet ie wel goed?
(tot Théo)
Je zit zeker teveel met je neus in de boeken, heertje! Je moest 'ris een paar zeereizen maken, dan kreeg je een heel anderen tint.
(Théo bewonderend aanziende.)
Daarvoor is hij veel te sensitief - te fijn.
(pedant.)
Mijn organisme is daarvoor niet geschikt.
(zacht tot Annette.)
Wat 'n vent!
(luid)
Neen! dat celoof ik ook niet - maar we zouën je aan boord wel gauw klaarspelen - alle dagen flink wat raasdonders met spek. - Een paar maal in de week ferme dikke snert of stokvisch met rijst en dan met stormweêr 't want in. - Na twee reizen zag je d'r uit als een beer.... Maar je bent liever dichter, hè! dat 's gemakkelijker.
(Annette en Miebet spreken zacht samen.)
(pedant.)
'k Ben littérator.
Zoo! al dokter in de letteren?
Neen! 'k haal geen graad. Akademische vorming vind ik bespottelijk.
| |
| |
Hij heeft eind-diploma Hoogere Burgerschool - verder alles eigen studie.
Dus: a self-made man -
(aanslaande)
dan alle respect! en heb je al wat uitgegeven?
(pedant.)
U leest zeker geen moderne litteratuur?
Waarachtig wel - als ze der moeite waard is.
(pedant.)
O! ik dacht anders....
(Annette komt bij Bruin staan.)
Dat wij zeelui niet lezen
(joviaal)
mis, heertje! aan boord hebben we soms plenty tijd - 't Was altijd m'n troost in eenzame uren, m'n grootste liefhebberij. - Dickens ken ik op mijn duimpje.
(minachtend.)
Dickens! - geen artiest!
Alexander Dumas, Eugène Sue.
(als boven.)
Fabrikanten!
Van Lennep-Beets, Schimmel-Ten Kate.
(schouderophalend.)
Ouwe pruiken!
Ei! - maar de Génestet dan - mijn lievelingsdichter.
(als boven.)
'n Rijmelaar!
Kereltje - wat moet jij een bolleboos wezen - 'k ben benieuwd, om wat van jou te lezen,
(hij draait hem den rug toe en laat hem staan. Tot Annette.)
Kindlief - ik merk, dat ik oud
| |
| |
word
(tot Wed. Garsthof)
Mevrouw ik feliciteer je met dat genie -
(tot Miebet.)
Zou je me nu even m'n kamer willen wijzen?
(Wed. Garsthof ter zijde nemend.)
Moeder-mijn, die man bevalt me niet; hij heeft een ordinaire ziel.
(vergoelijkend.)
Och, 't is maar 'n zeeman!
(terugkomend, boos.)
Dat's een vervloekt werk - de koepel is op slot.
Dat weet ik wel - ik heb den sleutel.
Kon je dat dan niet zeggen?
(Bruin bemerkend.)
Hé, kapitein, jij hier, gaat 't goed?
Best! - ik kom 'n paar dagen bij je aan boord. -
(zacht)
'k wou je spreken over Annet.
(afgetrokken.)
Goed! goed!
(tot Wed. Garsthof.)
Waarom hou je dien koepel op slot?
Omdat ik er 's middags ga zitten - 't Is de eenige plaats waar mijn zenuwen tot rust komen - ik voel 't dadelijk, als er een andere aura in komt.
Een andere zenuwstroom, die niet harmonisch is met den mijnen - daarom hou ik den koepel dicht.
(De dames praten samen door.)
Mooi! - En je laat mij voor gek loopen
(tot Bruin, hem ter zijde nemend,)
Hoe vindt je zoo iets - ze behandelen me als een nul hier.
| |
| |
(kortaf.)
Ik zou gauw schoonschip maken!
(moed vattend.)
Ik wil dien sleutel hebben!
(die intusschen heeft staan peinzen.)
In den koepel, ja! dáár is 't stil - daar zweeft moeder's aura - ja, dáár zal ik gaan. - Moeder-mijn, geef mij den sleutel?
Graag, mijn Théo
(zij geeft den sleutel.)
Ga - lieveling -, ga!
(Zij ziet hem na.)
(Théo langzaam af, rechts achter, niet door 't hek.)
(tot Miebet.)
Jelui maken 't te erg - waarachtig, ik word boos - maar ik hou me in om Bruin!
(Miebet haalt de schouders op.)
(Visser ter zijde nemend.)
Laat jij zoo de kaas van je brood eten?
'k Hou niet van ruzie - 'k laat ieder graag zijn vrijheid...
(invallend.)
Maar je wordt belachelijk, kerel!
(moed vattend.)
't Is waar! - Da, Miebet, zóó gaat 't niet langer, ik - ik -...
(zonder notitie van hem te nemen.)
Kom, Annette, we zullen voor de lunch gaan zorgen - kaptein, we wachten u binnen. -
(Alle drie in huis af.)
| |
| |
| |
Tiende tooneel.
Bruin. - Visser.
Zie je, zóó doen ze nu altijd - ze negeeren me eenvoudig.
Maar ik kan niet tegen haar op.
Ik zou ze wel anders helpen! Er is hier geen baas in huis. - Als ik aan boord zóó met me had laten spelen, was ik met de heele santenkraam al lang voor de haaien geweest. - Ik heb m'n volk altijd goed behandeld, zoo rechtvaardig mogelijk, maar
(streng)
naast God schipper van mijn schip, hoor! - die niet hooren wou, liet 'k voelen.
Ja, dat ging vroeger misschien goed, - maar de tijden zijn veranderd.
De algeheele individueele vrijheid, zie je...
Daar zijn de menschen nog niet rijp voor. Orde moet er zijn - overal. En als je hier geen orde houdt, wordt je zelf de dupe.
Je weet, mijn theorieën zijn anders - ik wil door algeheele vrijheid de menschen volkomen gelukkig maken, en hier in huis begin ik er mee.
Onzin! Je maakt van je huis een anarchisten-nest.
(betoogend.)
De grondslag van 't anarchisme is toch de hoogste humaniteit.
Best mogelijk, dat je er dat filosofisch uithalen kunt. Je
| |
| |
theorie zou ook opgaan, als alle menschen engelen waren, zonder een grein égoïsme, maar nu kweek je er roof en moord door. Heb je al met bommen gewerkt?
(verschrikt.)
God bewaar me!
(schertsend.)
Wacht maar! daar kom je ook nog toe.
Ik? 'k heb een afschuw van die ijselijkheden - alleen de filosofie van 't systeem trekt me aan.
De réaliteit zul je gauw genoeg aan je body voelen. Nu ben je nog goeie vrinden met je kameraadjes - maar pas op - zoodra je iets doet, wat hun niet bevalt, wordt je een verrader. Dan leggen ze zoo'n dingetje tegen je deur en - Pang! met je heele artistieke familie ga je de lucht in. -
Bruin, Bruin, je overdrijft!
'k Hoop 't voor jou.
(Op den weg hoort men het blazen van een velocipède-hoorn.)
| |
Elfde tooneel.
De vorigen - Juffrouw Bertin, Jaroslaw later de Tuinman en Volk.
(Juffrouw Bertin komt op een rijwiel of tandem aanrijden met Jaroslaw. - Zij draagt een fietscostuum, erg fin-de-siècle, broekcostuum. - Ze is een vrouw van circa veertig - mooi geweest vroeger, nu wat fané, zij heeft een groote beugeltasch aan.
Jaroslaw is een bleek, interessant jongmensch. - Gitzwart haar, knevel en puntbaardje, poolsch type, gewoon costuum, niet chic. Slappe vilten hoed op, min of meer type socialist.
Als zij binnen 't hek zijn, stijgen beiden af; kunnen zij niet rijden, dan nemen zij de fiets aan de hand mede, alsof ze vóór 't hek waren afgestegen.)
| |
| |
Juffrouw Bertin - dien anderen ken ik niet.
(tot Jaroslaw.)
Warten sie eventjes - goeden dag! goeden dag!
(Schudt Visser erg cavalièrement de hand, hem ter zijde nemend.)
Goed, dat ik je dadelijk tref, waarde vriend - ik kom met een bede om hulp, die je me zeker niet zult weigeren.
(knorrig.)
Lieve juffrouw! 't convenieert me nu niet. Verleden week heb ik u pas tweehonderd vijftig gulden ge...
(snel.)
O, nu vraag ik geen geld.
(die haar met aandacht bekijkt - in zichzelf.)
Wat komt me die vrouw bekend voor!
(hij komt iets nader.)
Wat dan? O, pardon! ik vergat...
(voorstellend.)
Mijn vriend Bruin - juffrouw Bertin, redactrice van de ‘de ontketende vrouw.’
Zeer vereerd! -
(In zichzelf.)
Dat mensch heb ik meer gezien, maar waar?
(tot Visser.)
Ik kom uw gastvrijheid inroepen voor een jongmensch, dien ik protegeer - ik heb in mijn woning geen plaats meer, anders zou ik hem zelf logeeren - maar ik heb al twee Belgen op mijn voorkamer moeten stoppen; ze zijn exprès van Antwerpen gekomen, om van avond uw lezing te hooren.
(gestreeld.)
Zoo, zoo! zijn 't afgevaardigden?
Juist, van de camaraderie
(op Jaroslaw wijzend.)
Hij is een Pool - maar hij spreekt Duitsch ook.
(Visser ter zijde nemend.)
Wees 'n beetje voorzichtig - 't Kan wel 'n nihilist zijn.
(die 't gehoord heeft.)
Neen, neen! 't is een stille, fatsoenlijke jongen - een uit-
| |
| |
vinder - ik spreek wel Duitsch, zie je - maar niet genoeg om vlot met hem te converseeren, maar we begrijpen elkâar toch. Herr Jaroslaw kommen sie hier - setz die fiets maar tegen der stoepf.
(wijzend.)
Fiets gegen haus setzen - Sie hier kommen!
Ach so! mit vergnügen
(hij zet de vélocipede tegen de stoep en komt buigend nader.)
't Is zoo jammer dat die jongen-
(tegen de Bruin
- 'n interessante, mooie kop, hè? - Zoo tobben moet. In 'n hôtel kan hij niet gaan - niet van dàt, weetje -
(zij maakt de beweging van geld tellen)
- ik kan 'm niet hebben en hij beweert, dat hij op 't punt is zijn uitvinding klaar te krijgen
(tot Jaroslaw.)
Nicht waar, die ausfinding is bijna fertig?
Jawohl, eine Erfindung - grossartig! - nur noch ein paar Experimente.
Bitte, das bleibt Geheimniss meiniges.
(tot Visser.)
't Zou zoo jammer zijn, als 't hem niet lukte - daarom dacht ik aan uw bekende liberaliteit. Als u hem nu een paar dagen den koepel wou afstaan....
(tot Jaroslaw.)
Wissen Sie, ein koepfel - mooi, gross - daar kan je allein arbeiten.
Ach, das wäre gut - sehr gut - ganz allein.
Ja - maar - hum! Juist de koepel, hum!....
Hij kan er meteen slapen ook, op de canapé; dan heeft de
| |
| |
familie geen last van hem. Sie können doch wel slafen auf canapé?
Ja, dat's goed en wel, maar Théo zit er en Da - hum!....
(ongeduldig.)
Wat ben je toch benauwd, kerel! Je gooit je eigen theorie om - ben je dan niet vrij, om over je koepel te beschikken? Zet dien pedanten rijmknoeier er uit.
Ja, je hebt gelijk.
(tot juffr. Bertin).
Goed, je kunt hem er heen brengen.
(Naderend gejoel en zingen van de Carmagnole op den straatweg wordt hoorbaar.
(tot Jaroslaw.)
Voraus dann, nemen sie der fiets, wirgehen nach der koepfel.
Wat komt daaraan?
(Men hoort op den straatweg 't gejoel en gezang naderkomen).
(haastig opkomend.)
Kameraad! o, neen! hier ben je meneer - de Belgische afgevaardigden komen je begroeten.
Een aantal arbeiders met een roode vlag naderen en komen door 't hek binnen).
(dooreen.)
Leve kameraad Visser!
(tot Bruin.)
Ja, hum! eigenlijk had ik ze liever niet hier, maar 't is een uiting van sympathie; ik zal ze een paar woorden toespreken.
(hij gaat naar de stoep.)
(tot zich zelf.)
Jongens! hij is erger dan ik dacht!
| |
| |
(op de stoep, zalvend.)
Kameraden, wakkere medestrijders voor de individueele vrijheid - ik roep u een krachtig welkom toe - ontslaving door beschaving, door logisch denken is onze leus en...
't Scherm valt.
(Terwijl Visser, onder 't bravo geroep, verder redeneert.)
|
|