| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Studeerkamer van Visser. Langs de wanden boekenkasten en planken. - Vóór op 't tooneel links, een schrijftafel vol papieren, een klokje of pendule enz., een tafel met groen kleed vol boeken en papieren, onordelijk door elkander liggend. Gesloten tooneel, achter links en voor rechts, deuren. Achtergrond: twee vensters met schoorsteen, dam of boekenkast er tussclien, ad libitum. Platen of lithografieën aan de wanden. De kamer moet niet luxurieus zijn ingericht, maar doodgewoon, goed burgerlijk, hier en daar stoelen en een paar fauteuils. De deur rechts is versperd, door een klein kastje of latafel er voor geschoven, daarop een paar stoelen enz. enz. Als het scherm opgaat zit Visser, slapend, in een grooten stoel, voor zijn schrijftafel, met een reisdeken over de knieën. Een brandende lamp staat op tafel of schrijftafel, een groote, roestige cavalerie-sabel zonder schede, leunt, goed zichtbaar, tegen Visser's stoel. Buiten zonlicht. Visser ziet er vermoeid en bleek uit.
| |
Eerste tooneel.
alleen (hij droomt hardop.)
Kameraden! - geestverwanten - individueele vrijheid - hoogste heilstaat! - toekomst - gebruikt geen geweld
(onrustig wordend.)
Neen! neen! ik ben geen Judas!
(benauwd.)
Weg! dat pistool - Weg! -
(angstig.)
Genade! - ik was eens je kameraad - genade - niet schieten! Weg!
(Op de deur rechts wordt hard gebonsd.)
| |
| |
(droomend.)
Alweer ontploffingen! - Hu! -
(één hevige slag op de deur.)
O God! nog een bom! Barmhartigheid! -
(harde slagen op de deur.)
Niet schieten kamera...! - ( Visser
begint wakker te worden.)
(buiten.)
Doe dan toch open! We staan hier al 'n kwartier te bonzen -
(bons.)
Doe open!
(half ontwaakt, grijpt den sabel.)
Vervloekte schelmen! - ik zal m'n leven duur verkoopen!
(hij zwaait met den sabel.)
(buiten.)
Tegen wien heb je 't toch? Wij zijn 't; doe open!
(geheel wakker met den sabel in de hand.)
Hè! o, Goddank! - ik leef nog; -
(hij ziet naar buiten)
klaarlichten dag! -
(hij kijkt naar de pendule)
half tien -
(naar de schrijftafel ziende.)
'k Ben toch in slaap gevallen,
(rillend)
hu! hu!
(buiten.)
Doe je nu open of niet?
Ja, dadelijk,
(hij ruimt de versperring weg.)
Wat 'n nacht, wat 'n nacht! - ik ben zoo stijf als een deur.
(Wed. Garsthof, Théo en Miebet komen binnen.)
| |
Tweede tooneel.
Visser, Wed. Garsthof, Théo, Miebet.
(binnenkomend.)
Waarom heb je je opgesloten?
'k Was bang, dat hij terug komen zou - die kerel! - Z'n laatste woorden: Jou zal ik wel vinden verrader, - hoor ik nog voortdurend.
| |
| |
(vinnig.)
En ons laat je in den steek!
'k Heb geen oog dicht gedaan.
Denk je dan dat wij geslapen hebben? We zijn op van vermoeienis.
Elk oogenblik meende ik wat te hooren - eenmaal dacht ik dat er beneden een raam werd opgeschoven - en ik was besloten me tot 't uiterste te verdedigen -
(wijst op den sabel.)
(spottend.)
Met dat kaasmes?
(honend.)
Ja, jij bent 'n held - als we gisteren de Bruin en Aelwijck niet hadden gehad, waren we misschien allemaal al doodgeschoten.
(klagend.)
Ik ben hyper-nerveus door de schokkende visioenen van dood en verderf, die ik van nacht gehad heb.
Bedaar - Théo-mijn -
(tot Visser.)
Jij zou door jou dwaasheid
(op Theo wijzend)
hem doodziek maken - hij kan niet tegen zulke grove émoties!
(tot Wed. Garsthof, spottend op Théo wijzend.)
Zoo'n man van ijzer en staal!
(tot Visser)
't wordt hier gevaarlijk, we zijn vast besloten om heen te gaan.
Ik heb van nacht mijn boel gepakt.
(klagend.)
Ik ben mijn lijf-leven hier niet zeker. In dezen chaos kan 'k nooit meer een inspiratie hebben! - alleen duisternis in m'n ziel.
(scherp.)
Dat's een geluk voor de menschheid.
(Dooreensprekend.)
| |
| |
't Is allemaal jou schuld.
Jij bent een straf voor je omgeving!
(pedant.)
Een krakende nulliteit.
(met de handen aan 't hoofd)
Als jelui allemaal tegelijk spreken kan ik niet antwoorden - Weest toch bedaard!
(opgewonden.)
Bedaard? - Terwijl we hier op een vulkaan zitten!
Met boeven en moordenaars in onze aura!
(tragisch.)
Wanneer de zaak voor 't gerecht komt zouden we tegen onzen eigen broer moeten getuigen. - Wij hebben nog te veel respect voor onze brave doode ouders
(aangedaan)
dat waren goeie menschen! Wij willen niets met de Justitie te maken hebben.
(bedarend.)
Zoover is 't nog niet.
Zoover komt het loodzwart - grauw - onverbiddelijk!
Jij wist dat die anarchist bommen maakte - foei, foei!
Jij had mij voor dien man met zijn edel uiterlijk, moeten waarschuwen.
(boos.)
Wist ik dat jij dien kerel aanhalen zou?
| |
| |
Aanhalen! Bah!.... ordinaire uitdrukking,
(tragisch)
Jij bent oorzaak dat ik hier
(zij wijst op haar hart)
een schok heb gehad, dat 't hier leeg is geworden, kil en doodsch!
(boos.)
Och jij bent mal - heb ik dien Pool hier gehaald? Jou vriendin, juffrouw Bertin, heeft ons dat koopje bezorgd.
(vinnig.)
Ja, jij zal je pad wel weer schoonvegen.
Maar wij kennen jou, baasje, jij gooit altijd de schuld op een ander.
(boos.)
Zeg toch Aleid! 'k wordt nog nerveuser door dat platte Da! Jij bent en blijft een onpractische dwaas.
(vinnig.)
Och jij met je maaren
(op Visser wijzend)
Dàt wil de menschheid gelukkig maken en hij kan het niet eens zijn naaste omgeving.
Maar Miebet, jelui vergeten....
Wij hebben niets te vergeten, - maar jij vergeet wat wij voor jou deden.... zijn wij niet dadelijk bij je komen inwonen, toen je vrouw gestorven was?
Heb ik je huishouden niet gedaan?
Hebben wij je geen hoog-artistieke omgeving bezorgd?
| |
| |
(tragisch.)
Wij hebben je goeie dooie vrouw wat dikwijls benijd.
(verwonderd.)
Benijd? Nu nog mooier!
Ja! want zij heeft rust, zij hoeft zich niet meer te ergeen aan jouw malle theoriën en slecht humeur.
Wij hadden meêlij met je, omdat je weduwnaar was en afleiding noodig had; daarom deden we zóó.
(Zij ziet door de vingers.)
We hadden je onder curateele moeten laten zetten.
(boos.)
Wel allemachtig! Ik ben niet krankzinnig.
(pedant.)
Toch heb je kans het te worden.
(kwaad.)
Ja, als ik jou misdruk ging lezen.
Wat jij schrijft is zeker mooier met al die groote woorden; je redevoeringen, je protesten tegen politie en klassen-justitie.
(honend.)
Je bent een politieke polichinel!
(opstuivend.)
Wat bliksem! nou is 't wèl - hou nou je mond, of. -
(tegelijk.)
Hij vloekt! - O!
(verschrikt.)
Wat een gewelds-dier.
(sarrend.)
Ba! - dat 's erg minnetjes; daar heb je nu den invloed van je omgang met al die proletariërs.
| |
| |
(honend.)
Vloeken is geen bewijzen, dat 's gebrek aan bewijs. - Jij bent niet eens meer geschikt voor een fatsoenlijk discours, maar wij laten ons niet uitvloeken. - Nu gaan we heen!
We schudden 't vulgaire stof van onze voeten!
Dat hoor ik voor de tweede maal, laat het me nu liever zien!
Graag! maar eerst zul je met ons afrekenen. - Denk je soms dat we jou hier den gebraden haan zullen laten spelen - ‘Vrede-oord’ is van ons drieën.
Je zult je portie hebben. - Jelui hebben me lang genoeg uitgegeten met z'n allen.
Aba! wat 'n gemeene uitdrukking.
Hebben wij je, voor die maaltjes eten, niet onze liefde gegeven?
Hebben wij jou taaie redevoeringen niet geslikt?
O! wat 'n labberlottige kruieniersziel!
| |
Derde tooneel.
Bruin komt op van links met Annette. (De vorigen)
Bruin en Annette.
Oom hier is uw koffie - 't ontbijt is al lang klaar.
(tot de anderen.)
Hebt u al ontbeten dames?
(trotsch.)
Neen! wij willen hier niets meer eten, meneer!
| |
| |
Geen aptijt, dames? Zit die historie van gisteren je nog zóó in de maag.
(tot Visser.)
En jou, hoe bevalt je nu de praktijk van je theorie?
(tragisch.)
Och Bruin! ik ben geen mensch meer!
Nu, nu! wees maar kalm.- Alles komt terecht,
(tot de dames.)
Je hoeft je niet ongerust te maken, die tuinman komt vooreerst niet weêrom; - 't spijt me weêrgaasch, dat ik 'm gisteren niet in m'n knuisten kon krijgen, 'k Had graag met 'm afgerekend, maar de vent liep als een haas en ik ken hier 't vaarwater niet, hij was in eens uit m'n koers. Aelwijck kreeg 'm bijna te pakken in den tuin, dààr schoot hij op 'm en gooide toen zijn revolver weg. Aelwijck is er goed afgekomen. - Alleen 'n klein schampschot aan z'n hand, maar 't had z'n hachje kunnen kosten.
(angstig.)
Och heer! is hij gewond - erg?
(lachend).
Maak je niet ongerust kind - 't wondje is niet de moeite waard.
Maar hij zal toch pijn hebben
En heb je 't pistool gevonden?
Neen, we zullen er straks nog eens naar zoeken.
Die zal wel wegblijven. - Aelwijck heeft de politie gewaarschuwd en onderzoekt nu den koepel - de Pool is ook nergens te vinden.
Voor mijn part blijft hij weg
| |
| |
Ja, en dan stuurt hij je, in plaats van een visitekaartje, als dankbetuiging, 't nieuwste model van een helsche machine thuis. Ik hoop, dat ze hem snappen en als ik mijn zin had, dan knoopten ze zulke bandieten maar meteen op.
Hè, meneer! 't zijn toch menschen.
(met kracht.)
Dolle menschen zijn 't, die onschadelijk gemaakt moeten worden vóór ze anderen kunnen bijten. - Maar voorloopig is hier geen gevaar, gaat gerust dejeuneeren.
Wij zetten onze tanden niet in zijn klef brood.
(spottend.)
Neen, jij leeft van blauwe-lucht-gelucht, maar aan de dames heb ik nog niet kunnen merken, dat ze zoo'n diëet hielden.
(op Visser wijzend.)
Wij willen hem niet uit-eten. -
(tot Visser.)
Wat bedoelt je zuster toch?
(schouderophalend.)
Ze maken ruzie, als altijd.
Neen meneer! - wij zijn verontwaardigd over zijn egoïsme. - En dat leert anderen socialistische principes, ba!
(min of meer verward, dan opstuivend.)
Onzin! - ik zeg alleen, dat jelui den boel hier hebt helpen opmaken,
(uitbarstend.)
- Sakkerloot, 't is om dol te worden - ik ben veel te lang Joris Goedbloed geweest. Nu zal jelui weten hoe 't hier staat. -
(pauze.)
de boel is op - o-p - op!
Maar Visser wat vertel je toch?
(tragisch op de schrijftafel wijzend.)
Ik heb van nacht mijn boel geregeld
(somber.)
omdat ik niet wist welk lot me boven 't hoofd hing - en ik kom tot de conclusie, dat ik onder nul ben.
| |
| |
(verschrikt.)
Maar waardoor dan?
Ik heb te veel geld uitgegeven - aan 't orgaan van onze partij, dat heeft meer gekost dan ik dacht - zoo'n blad verslindt duizenden in één oogenblik
(op zijn zusters wijzend)
de rest hebben zij helpen opmaken. Alles wat ik van mijn vrouw had, is op 'n bagatel na, weg!
(invallend.)
En wat wij hadden - ons geld, dat jij bewaarde?
Dat beetje heb jelui successievelijk verknoeid - jij aan verf en penseelen - en jij aan de heerlijke poëzie van je zoontje.
Dat kun jij wel zeggen - maar we eischen verantwoording!
(zich opwindend.)
Die kun je krijgen. Vrede-oord is 't eenige wat we nog hebben en als de hypotheek is afgelost, blijft er niet veel over.
(tot Annette.)
- Maar jouw duitjes heb ik nog en daar blijf jelui nuchter van. - Jij zult er geen schade bij hebben, kind!
(hartelijk.)
Oom-lief, maak u toch niet bezorgd - als u geld noodig hebt, neem dan maar gerust wat van mij.
Neen kind, dat zou 'k nooit doen; ik zal mijn kost wel ophalen,
(op de schrijftafel wijzend)
't is tot je dispositie
Waarachtig? - 'k begon al te twijfelen, 'n gejaagde kat doet soms dolle sprongen.
(eensklaps, een pakje uit de schrijftafel nemend, ernstig.)
Foei! Bruin, dat mocht je niet van me denken - daarvoor ken je me toch te goed Hier zijn haar effecten.
Neen, oom, hou ze maar - u heeft ze nu noodig.
| |
| |
Beste meid, ik zal je oom wel helpen.
(Hij steekt het pak bij zich.)
En jij gaat met mij mêe naar huis.
Neen! nu blijf ik bij oom.
(tot Annette, haar aanhalend.)
Je zou wel mal wezen! - neen, kind, hou wat je hebt - jij kunt hier niet blijven, jij gaat met mij en Théo mêe -
(vleiend)
dan zullen we gauw maken, dat jelui een paartje wordt. - Ja, ja ik weet al lang, dat Théo je liefheeft en jij mag hem ook wel, Nu, nu bloos maar niet.
(ferm.)
Hem, trouwen? - nooit!
(spottend)
Ik ben veel te gewoon voor zoo'n gecompliceerd gevoelsmensch..
(fleemend.)
Zoete Annette - ik zal zoo mooi-innig voor je zijn - mijn hooge passie is nog gegroeid door je koelheid!
(oogensluitend)
Als ik mijn oogen sluit, ruik ik de mooi-roode kleur van mijn liefde,
(hij wil haar naderen.)
(tot wed. Garsthof.)
Laat die jongen toch eens onderzoeken, zijn reukorgaan deugt ook al niet.
(minachtend.)
Wat begrijpt u daarvan?
(Annette aanhalend.)
Je hebt groot gelijk, lieve kind, dat je
(hatelijk)
zoo'n man van koekedeeg niet hebben wil. Blijf liever ongetrouwd - zonder meester, die je tot slavin maakt; kom jij maar bij tante Miebet wonen, hoor! wij hebben 't altijd wat best samen kunnen vinden hè? Wij zullen een lief, klein bovenhuisje huren - dan krijg je een mooie kamer en ik boven een ateliertje! - dan wonen wij gezelligjes samen en dan staan we niet onder mannen-wetten.
(hartelijk.)
Neen! dank u. - Oom, ik zal je huishouden doen, wij zullen 't samen wel rooien - ik blijf hier.
(boos.)
Och! wat 'n aanstellerij! -
| |
| |
(vinnig tot Annette.)
Zeker, om dien van Aelwijck - ba - dien krijg je toch niet, al hengel je nog zoo!
(boos.)
Hè, wat is dat leelijk - ik heb nooit zóó aan hem gedacht, heusch niet!
(vleiend.)
Hij is jou ook niet waard zoo'n lompe boer!
(opstuivend.)
Je mocht willen dat je zóó was.
(allengs driftiger en natuurlijker)
Een wezen dat meer aan zijn boomen en zijn koeien denkt, dan aan jou. De man heeft totaal geen ontwikkeling, geen smaak, een beschaafde vrouw zal zich zeker met hem vervelen. Je zoudt je later beklagen als je ooit met hem trouwde.
Zoover zijn we nog niet.
(Spottend)
Maar waarom kun je nu gewoon praten? En ik had nog al zoo'n medelijden met je Babylonische spraakverwarring; ik dacht dat het een zenuwkwaal was zooals stotteren.
(ter zijde terwijl Annet nog spreekt.)
Ferm zoo! -
(handenwrijvend)
Best! dat komt wel in orde met den ander. -
(luid tot Annet)
- En ik had cashian met 'm omdat 'k dacht, dat het een begin was van hersenverweeking.
(boos, zich omdraaiend, tot Annet.)
Je bent niet waard, dat ik mijn mooie ziel aan je versmijt - 'k bemoei me niet meer met je.
(tot Théo)
Dat's je geraden ook
(tot Visser)
Maar wat beslis jij nu over je pupil?
(ferm.)
Annette blijft voorloopig bij mij. - Daarmee basta!
Wel allemachtig, ik geloof dat hij den baas gaat spelen! - neen maar Karel, nu wordt je komisch,
(vinnig)
We worden bang, ha, ha, ha!
| |
| |
(sarrend.)
Denk je nou waarachtig dat je ons imponeert, jij zoo"n lamlendig stuk onzinnige theorie?
(opstuivend.)
Zwijg - aap!
(hij gooit hem een boek naar 't hoofd.)
Anarchisme in de overtreffende trap!
(tot Visser)
Kerel, nu wordt je weer schipper op je schip.
(tot Visser.)
Geweldenaar! -
(zij valt neer op een stoel.)
O! o! -
(opvliegend.)
Nu toon je je waren aard -
(zij valt weer neer.)
Théo, haal toch een rijtuig, we moeten weg!
(boos.)
Denk jij ons zóó te overbluffen! ha! ha! nog lang niet!
(ferm.)
Ik heb jelui lang genoeg geduld - nu zal ik eens finale opreddering houden.
(Tot Bruin.)
Vrede-oord zal aan den paal - wat er overblijft kunnen ze deelen
(hij neemt een pakje papieren van zijn schrijftafel.)
Hier, neem jij die - dat zijn allemaal kwitanties van geleend geld, jij bent meer man van zaken dan ik. Kijk ze eens na of spreek er met een deurwaarder over - misschien komt er nog wat van terecht.
(ziet de bovenste kwitantie.)
Hm! Wat je uitleent is meestal voor de haaien. Twee honderd vijftig gulden aan juffrouw Bertin - heb je haar ook al geld geleend?
Ja, verleden week, ze zat zoo verlegen voor den drukker - ze zou 't eergisteren al hebben teruggebracht, dat heeft ze zeker vergeten.
Jawel, dat vergeet ze morgen ook.
Best mogelijk, ik vertrouw nu niemand meer.
| |
| |
(vinnig.)
Zij is een flinke vrouw. - Ze praat niet alleen, maar ze beschermt de verdrukten.
(leuk.)
Ja, door ze in mijn koepel te zetten.
Waar had hij beter kunnen zijn, dan bij een partijgenoot?
| |
Vierde tooneel.
De vorigen, Juffr. Bertin.
(haar hoofd om de deur links stekend)
Mag ik even in 't heilige der heiligen komen?
Als je van de engeltjes spreekt.....
Kom binnen juffrouw!
(tot Bruin)
Ze komt misschien 't geld terugbrengen!
'k Laat me kielhalen als 't waar is.
(binnenkomend; haar taschje heeft ze bij zich.)
O, dag dames! - dag meneer Bruin - och, dat's aardig dat ik u hier allemaal tref - maar ik wou eigenlijk mijn beste vriend Visser spreken.
(droog.)
Hij is tot uw dienst juffrouw!
(de houding van de anderen is zeer teruggetrokken.)
(ter zijde.)
Wat scheelt die menschen? -
(Tot Visser.)
Ik zou u graag één minuutje alléén spreken. -
(tot Annette die naast hem staat, zacht.)
Kind! ik heb dat mensch bepaald al vroeger ontmoet.
| |
| |
(droog.)
Och, geneer u niet; voor de familie, en voor mijn vriend Bruin heb ik geen geheimen. U komt zeker het geld terugbrengen?
(aarzelend.)
Dat is te zeggen, ik zou 't al in 't begin van de week hebben gebracht - maar ik ben zoo gedupeerd geworden,
(uit haar taschje een pak kwitantiën halend.)
- Kijk me zoo'n pak kwitanties eens aan! - allemaal onbetaald terug.
(Tot Bruin.)
Abonnementsgelden nog wel - ja, 't is tegenwoordig een toer om er te komen. - Zou u geen abonnement willen nemen voor uw dames - al is 't maar om de goeie zaak te steunen. U is toch zeker ook getrouwd en van onze principes?
Niet zoo heelemaal - en m'n goeie vrouw is al lang bij onze lieve Heer.
Och! - dat 's droevig - maar mag ik u dan m'n prijscourant van wijn en cognac geven - 'n eerst huis -
(zij geeft een prijscourant.)
(de prijslijst aannemend.)
Dank u.
(ter zijden,)
van mij zal ze niet rijk worden.
(heeft zich intusschen weer tot Visser gewend.)
Ik heb heusch m'n best gedaan om 't geld te krijgen.
(ongeduldig.)
Jawel, jawel - maar hebt u 't nu of niet?
Ik ben er zelf verlegen mee, maar U moet nog 'n beetje geduld hebben.
(Bruin bekijkt haar intusschen met alle aandacht en tracht zich te herinneren.)
| |
| |
(ongeduldig.)
Geduld? - ik heb 't zelf noodig - ik vind 't niet mooi dat u me zoo fopt.
U zou medelijden met me hebben, als u wist hoe ik van alle kanten gedrongen werd. Ik zit nu verbazend in den brand - van middag komt een wissel met protest - als ik niet betaal is m'n crediet ook weg..... kom, beste vriend, help me nu nog één keertje. -
(vleiend.)
Toe! asjeblieft - 'k heb van morgen wat geld ontvangen, maar ik kom honderd vijftig gulden te kort. - Geef me die, dan kan ik je de volgende week net met twee bankjes van twee honderd afbetalen.
(spottend.)
Nu, Visser! dat 's een mooie propositie.
Niet waar? - Och, u is ook niet kwaad, dat zie ik al. -
(vleiend.)
U heeft wel wat over voor 'n vrouw - die alleen staat.
Waarachtig! als ik 't had zou ik u graag assisteeren.
Kom! u zal 't niet hebben
(leuk)
daar zie je niet naar uit ouwe jon.... ouwe heer!
Die maniertjes heb ik meer gezien, wáár dan toch!
Help me dan met z'n beiden, hè? of
(tot de dames)
misschien willen de dames me wel assisteeren
(lachend)
ik schijn 'n beetje uit de gratie bij uw broer.
Wij hebben geen geld meer!
(schamper.)
Onze broer heeft al veel te veel aan zijn geestverwanten geofferd.
Kom! kom!
(tot Visser.)
Wat 'n gekheid! Zeg kameraad, je zult me toch niet in den steek laten - ik -
| |
| |
(opstuivend.)
Er is hier niets meer te kameraden - ik heb genoeg van 't gekameraad!
(Ter zijde.)
't Is mis hier, -
(luid.)
Toe meneer Visser, help nog één keertje, honderdvijftig guldentjes maar.
Geef ze maar gerust Visser - je krijgt ze evenmin terug als de anderen.
Dat z'n dubbeltjes naar den kelder gaan!
U beleedigt me, meneer
(tot de dames)
de dames kennen mij wel beter.
(moed vattend, hoogdravend.)
Moeder-mijn - laat mij spreken - ik wil die gecompliceerde vrouw ondervragen: ik heb Jaroslaw's identiteit met den anderen ontdekt
(tot de dames)
ik kom voor uw lichaams-veiligheid op!
Allemachtig. Hij doet ook 'n duit in 't zakje!
(Ter zijde).
Wat wil die kwajongen?
't Was onverantwoordelijk van u om in ons hevig-mooi-artiesten-leven zoo'n man te smijten!
| |
| |
Jaroslaw! is een anarchist van de daad.
Een moordenaar, een boef!
Och kom! - dat's niet waar!
Niet? - Lees dan
(hij neemt 't papier van zijn schrijftafel)
en kijk, wie is dat?
De Pool! wel allemachtig -
(zij leest, met enkele woorden.) - (sprekend.)
Goeie God, zou ie me zoo hebben bedu.... bedrogen.
(Bruin kijkt haar steeds oplettender aan.)
(leest.)
Signalement - oogen zwart - knevel en puntbaard zwart - kaal hoofd. - Neen! kaal is ie niet.
Hij zal 'n pruik op hebben.
(haastig).
Neen! hij heeft z'n eigen haar....
(verlegen)
hm!
(beslist.)
Neen, hij draagt geen pruik - dat weet ik toch 't best - 'k heb hem vier weken in huis gehad
(zich verbeterend)
hum! 'k bedoel...
Neen! u zegt 't wel goed!
En waarom hield u 'm dan niet langer?
En mij hebt u gezegd, dat je 'm nooit in huis hadt gehad - u liegt als gedrukt.
(in 't nauw.)
Nu ja, hm! 'n mensch kan niet alles zoo zeggen.
| |
| |
(ernstig.)
Maar nu moet je, juffrouw.
(boos wordend.)
Wij leven in een vrij land!
(pedant.)
Vrijheid is ook den moed hebben uittezeggen de algeheele waarheid!
Nu dan! 't is ook geen misdaad - hij betaalde me niet, maar als zijn uitvinding klaar kwam, kreeg hij plenty geld - 't was maar om een dag of wat te doen, dan zou hij me betalen - ik heb 't noodig.
(opstuivend.)
U schijnt aan chronische geldverlegenheid te lijden.
(tot Visser.)
'k Geef geen half percent voor je pretentie.
(als boven.)
Ik was dus goed genoeg om dat monster in mijn koepel te hebben, hè?
Och wat! 't is een dood goeie jongen. Dames! u moest me beter kennen en weten dat ik niet met opzet een misdadiger hier zou brengen.
U heeft in allen gevalle groote onwaarheid gesproken.
Nu ja - 'n leugentje om bestwil.
U heeft misbruik gemaakt van onze gastvrijheid.
(zuchtend ter zijde.)
Wat 'n inférieure ziel. - O! mijn goud-blanke stemming.
| |
| |
(grof wordend.)
God bewaar me! wat'n drukte om zoo'n bagatel.
(opstuivend.)
Zóó'n kerel noemt zij een bagatel!
(tot Visser.)
Bangelijk is ze niet.
(als boven.)
Ik herhaal, u heeft misbruik gemaakt van mijn huis - en van mijn beurs. En ik wil mijn geld vandaag nog terug hebben, begrijpt u?
(grof wordend.)
Maak [maar zoo'n bereddering niet - wat ik geleend heb, zal ik teruggeven - zoodra 't mij convenieert. -
(tot Théo).
God! daar bedenk ik me wat; 't geld van de fiets heeft ze al binnen. -
(Zij praten samen door.)
(bedaarder.)
'k Had niet gedacht, dat ik hier zóó onheusch zou behandeld worden - ik meende onder geestverwanten te zijn.
Dat bent u ook, maar (met de vingers de beweging makend van geld tellen) die geestverwantschap houdt éénmaal op.
(tot Théo.)
Dus dat heeft ze ook gelogen?
(pedant.)
Zeker! - (tot Juffr. Bertin.) Heb ik gezegd, dat ik 'n fiets wou hebben.
(in 't nauw gebracht.)
Wat fiets! Ik wil hier niet langer als een kwaie-meid ondervraagd worden - ik heb de eer. (zij wil gaan.)
(houdt haar tegen.)
Een oogenblikje! de jongeheer wil nog wat uit-zeggen.
| |
| |
(met een woedenden blik op Bruin.)
(Zacht)
Dikhuid! (tot Juffr. Bertin.) Heb ik om zoo'n sportonding gevraagd? ik wiel m'n lichaam niet onnoodig rond - 'k vermoei me niet lijfelijk (pedant) 'k heb genoeg te doen met m'n zieleleven.
(haastig afgebroken.)
Maar Théo (op Juffr. Bertin wijzend) - ze heeft de tweehonderd gulden.... vooruit! -
(pedant schouderophalend.)
Die - hebzucht-vrouw heeft je bestolen.
(opvliegend, ordinair boos wordend.)
Kijk me zoo'n stuk levende akeligheid, wat verbeeldt jij je wel, mispunt? Visch noch vleesch ben je - slappe, natte zeekwal! - (zij wil heengaan)
(houdt de ooren toe.)
O, wat 'n goor-groene platheid, Ba! Ba!
(eensklaps)
Zeekwal! - Sakkerloot, nu ken ik je. - Zoolang je fatsoenlijk bleef, niet, maar nu je zóó uitpakt, wel. - Juist! - zeekwal - dat was 't geliefkoosde scheldwoord van je mama. Ka Peper, uit de Gezellige Pekelharing, aan den Helder. - Wel, wel! hadt je geen zin meer in de affaire..... hm! je was vroeger wal slanker, maar je hebt je toch goed geconserveerd.
Asjeblieft! - ik wil er uit!
Ja, dadelijk! (hij gaat voor de deur staan.) Kijk, dat heb ik nu van je mama afgekeken - die ging ook voor de deur staan, als de jongens soms vergaten hun gelag te betalen - en dan zei ze: ‘eerst de centjes’ - (op haar taschje wijzend.) Kom juffrouw, asjeblieft! (hij maakt de beweging van geld tellen)
(brutaal.)
Ik ken geen Ka Peper en geen Gezellige Pekelharing - laat me d'r uit
(leuk.)
Eerst de centjes!
| |
| |
(brutaal.)
Ik heb geen geld. (Zij wil hem op zijde duwen, maar Bruin neemt haar handig het taschje af.)
Dat zullen we eens kijken!
(woedend.)
Dief, afzetter, zakkeroller (zij grijpt naar 't taschje.)
Allemaal woorden van je mama. - Afblijven!
(tot Visser.)
Meneer Visser! - als heer des huizes moet u me beschermen; heerscht hier individueele vrijheid?
(Visser haalt de schouders op.)
Waarachtig! - nu doe ik eens precies wat ik wil
(hij zoekt in 't taschje.)
Tel je vingers niet blauw - ouwe zeemeeuw - 't is laag water hoor! (zij grist hem 't taschje af.)
(tot Visser.)
De duitjes zijn al overboord gespoeld!
(tot Bruin.)
Laat me nu gaan, hè? - (tot de anderen) 'n roovershol is 't hier, ha! ha! ha! - 'n gekkenhuis - adieu! - amuseer je verder met je verfkladden en - (tot Wed. Garsthof) met jelui subtiele zenuwen... (zij gaat naar de deur.)
(tot Juffr. Bertin.)
Laagzielig complex! (balt de vuist.)
O God, mijn arm hoofd! (Zij valt tegen Théo aan.)
(schreeuwt)
We zullen je wel vinden.
(vertrekkend, terugschreeuwend.)
Dat kan me niet bommen, ouwe sok! - (Af)
| |
| |
(leuk.)
Dat is 'n praktisch zusje van je.
(langzaam zich oprichtend.)
O! wat 'n schepsel - O, Théo!
Dat animale-'t kan-me-niet-bomme mensch is weg. -
(nijdig brutaal)
Maar wat 'n intense stommiteit van je, om geld vooruit te geven!
(haar handen vouwend)
Ik ben stupéfait - wat 'n vrouw! - maar ze was héél mooi in haar afwerping van alle dwang - 'k zal die impressie schilderen.
(tot Visser.)
Die is ongeneeselijk!
(klagend.)
Vrede-oord is een hel geworden!
(opvliegend.)
Dat hebben we allemaal aan jou te danken - jij hebt hier allerlei ontuig in huis gehaald.
Jij komt nog achter de tralies en dat verdien je - jij maakt de menschen mal met je vrijheids-theoriën.
Jij compromitteert 't heele huis!
(opstuivend.)
Juist, en daarom ga jelui er nu allemaal voor goed uit!
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
De vorigen - Aelwijck (haastig binnen komend met verbonden linkerhand. Aelwijck draagt in een mand, een steenen mortiertje, een paar weegschaaltjes, vijf of zes kleine inmaakbusjes, een trechter, een broodtrommel en een botervlootje.)
(hem tegemoet gaande.)
Heb jelui hem gevonden?
Neen! en ik vrees, dat we hem niet zullen krijgen - hij heeft zeker lont geroken.
.... en volgebrast - die zal wel buiten de branding blijven.
Ik heb den koepel eindelijk open gekregen en dit gevonden - een mortier, een trechter, - een weegschaaltje
(hij zet alles op tafel.)
(Allen bekijken de voorwerpen angstig, nieuwsgierig.)
Verder was er
(in de mand grijpend)
nog: een leege broodtrommel, een kapot botervlootje, een paar oude zalmblikjes - ze zyn weer dichtgemaakt - een paar groenteblikken dito.
Dat is een compleet anarchisten-ontbijt.
(Miebet, die nieuwsgierig een der busjes in handen heeft genomen, zet dat haastig weer neer als gezegd wordt door
Voorzichtig - voorzichtig - afblijven!
(een blik, dat half geopend is, bekijkend.)
Er zit poeier in.
(tot de anderen, op de busjes wijzend.)
Afblijven! afblijven! (voorzichtig 't blikje overnemend.) Hemel sche goedheid! 't is....
(hij doet 't heel voorzichtig weer dicht)
- 't is bepaald 't bekende gele poeier, dat ze voor de bommen gebruiken.
(de bus weer neerzettend.)
Zouden dit dan de bommen zijn?
| |
| |
(hem achteruit trekkend.)
Wees toch voorzichtig!
(Allen wijken achteruit.)
Miebet, Wed. Garsthof en Théo
(dooreen.)
Doe die dingen weg! Weg, met dat gevaarlijke spul!
(doceerend.)
Ja, eigenlijk is 't heel gevaarlijk ze hier te houden - ze kunnen gemaakt zijn naar het systeem, dat ze binnen een bepaald tijdsverloop, zonder dat men ze aanraakt, ontploffen.
Breng ze dan gauw achter in den tuin!
(aarzelend.)
Ja, maar ik weet niet wanneer ze moeten springen.
(staat bedaard te glimlachen.)
Kom, één moet het toch doen. Ik zal ze wel transporteeren en meneer Bruin zal me desnoods wel helpen
(nadert de blikken weer.)
(driftig, verlegen.)
Neen, waarom nu juist hij. Laat Théo het doen.
Wel ja, jongeheer, jij vindt het bestaan toch zoo plezierig niet.
Om Godswil, doe het niet Théo.
(verheven.)
O neen! ik wil niet uit mekaar geslagen worden dat is zoo leelijk - als ik sterf, wil ik mooi-mooi sterven!
(op den zelfden toon.)
Maar nu ben je leelijk, leelijk bang!
| |
| |
Buiten knallen twee of drie harde revolverschoten. (Algemeene schrik.)
(valt bijna om.)
O, moedèr! moedèr!
Visser, Bruin en Aelwijck
(naar deur en vensters vliegend om te gaan zien.)
Allemachtig! wat is dat?
(Nog een schot buiten.)
| |
Achtste tooneel.
De vorigen - de meid (bleek en bevend binnenvliegend, deur links.) Moord! Moord!
(dooréén.)
Wat is er? Wat is er?
(hevig verschrikt.)
De Pool is in den tuin; hij heeft op me geschoten - O! o! o!
(valt op een stoel.)
(tot Aelwijck.)
Gauw! we zullen hem snappen
(tot de Meid)
waar is ie?
(tot de meid.)
Schreeuw zoo niet, wáár heb je 'm gezien.
(op een stoel, half flauw.)
O! o! bij 't kippenhok, o!
(tot Aelwijck.)
Vooruit maar, we vinden hem wel!
(Bruin en Aelwijck haastig af deur links.)
| |
| |
| |
Negende tooneel.
De vorigen zonder Bruin en Aelwijck.
(bezig om de meid wat te kalmeeren.)
(Théo en Wed. Garsthof zijn verslagen van schrik.)
Dina bedaar, je bent immers niet gewond!
(bijkomend.)
Weet u 't wel zeker; heb ik nergens wat?
(betast zich.)
(haastig.)
Neen, neen! hoe kwam 't - waar zag je 'm.
(bijna schreiend.)
Ik wou de kippetjes gaan voeren - daar kwam op eens de Pool - met een pistool op me af. - O! O! -
(ze wijst)
- Zoo'n groot pistool. -
(eensklaps woedend)
Zoo'n doodeter, zoo'n moordenaar - en ik heb 'm nog wel alle dagen stiekum van jelui wijn gegeven - zoo'n ondankbare hond - ophangen moeten ze 'm -
(tot Annette)
Alle dagen liet ik hem in mijn vullisvat zoeken naar ouwe blikken, zoo'n vulliskrabber, en nou schiet ie op me -
(tot Visser)
U kan je divueele vrijheid van me present krijgen - moord en doodslag is 't!
(zacht.)
Oompje, oompje ze heeft zoo'n ongelijk niet.
(Visser draait zich zuchtend om.)
| |
Tiende tooneel.
De vorigen. - Bruin, Aelwijck met Jaroslaw.
Aelwijck en Bruin hebben Jaroslaw, die bleek en ontdaan, is stevig vast bij den kraag, Bruin heeft hem ontwapend en draagt den revolver.
(gillend)
Daar is ie! O! - hou'm goed vast.
(Algemeene ontsteltenis.)
(tot de anderen.)
Houdt jelui stil, weest bedaard.
| |
| |
(tot Jaroslaw, hem schuddend.)
Schurk, waarom heb je op de meid gevuurd?
(hem schuddend.)
Geef antwoord.
(bevend.)
Gott im himmel! ich bin so verschrikt - ich wusst nicht dass dat ding geladen war. - Wahrhaftig, 't ist goed abgelaufen - ich had die meid todtschiessen können.
(op de blikken wijzend.)
Zeg eerst, kunnen die van zelf kwaad of moeten ze ge worpen worden.
Ja gewiss
(maakt de beweging van strooien)
werfen auf dem grond
Wat 'n onbeschaamde schurk.
(bewonderend.)
Maar heerlijk schoon in die pose!
En wat wil je met dat pistool?
Ich hat das pischtool gefonden bei der Koepfel in 't gras - und da zie ich das meissie kommen - und so voor 'n grappie hab ich angelegd - und dat verdammte ding is losgegangen, dreimaal achtermalkander! ich had nog nooit zoo'n ding abjeschoten. 'k Bin schwaar jeschrikt, haben sie nicht 'n bischen wasser?
Je houdt je kranig, dat moet ik zeggen, maar we weten wie je bent.
(ter zijde tot Annet.)
Hoe is 't mogelijk, iemand met zoo'n profiel, een misdadiger!
neemt 't papier van de schrijftafel - bekijkt het even en zegt dan:)
't Lijkt!
(plotseling tot Jaroslaw.)
Barinski, alias Baron Hertzfeld - je bent herkend - we zullen je aan de justitie overleveren.
| |
| |
(kalmer.)
Baron, wie beliebt - justizie - bitte schön - ik begreif nicht.
(hem even schuddend.)
Ze zullen 't je wel begrijpelijk maken.
(gewichtig.)
Ontkennen helpt niet - zet uw pruik maar af.
Proik! - ich hab eigenes haar -
(buigt 't hoofd)
bitte, überzeugen sie sich.....
(met een blik op Miebet)
die joeffrou weiss es ooch?
(smeltend.)
Ja! zijn naam mag valsch zijn, maar zijn prachtig haar is echt
(knorrig.)
Malloot! -
(tot Jaroslaw.)
Kommen sie hier -
(laat hem 't papier zien)
lees dit. -
Bitte fühlen sie kopf meiniger - kann kein holländisch lezen. -
(voelend.)
Hij heeft geen pruik - maar... ik vertrouw 't toch niet -
(plotseling.)
Je bent Anarchist van de daad - Je hebt te Luik bommen gemaakt....
Was? - bomben! ich - Anarchist! - Gott soll mich in Gnaden bewahren, bin der friedsamste Mensch von der Welt - weiss niks von Politiek! Sie können mij wol loslassen, ich loop niet fort.
Dat zeggen ze allemaal -
(hij fouilleert hem)
je zult je dienen te legitimeeren - Ah, hier heb ik papieren!
(Visser houdt nu Jaroslaw vast in plaats van Aelwijck.)
Schön! overtuigen sie sich, bitte?
| |
| |
(ziet de papieren in en zegt plotseling, haastig, zacht.)
Mijnheer Bruin, hou 'm goed vast - hij is 't toch....
Allen.
Hè!.... Wat?
(leest.)
Proclamatie! - Dood aan de tirannen. Weg met de ellendelingen, die zich vetmesten met uw bloed!....
(grijpt naar 't papier.)
Bitte! dass hoort nicht dabei.
(lezend.)
Die 't bloed van uw kinderen uitzuigen als vampyrs....
Dat 's tamelijk duidelijk!
Bitte, dass ist übersetzung, von proclamation von mir.
(lezend.)
Vernietig ze met één slag!
(op 't blikje wijzend.)
Zeker daarmeê - heb jij dat poeier gemaakt, of niet?
Jawohl! - dass ist Erfindung meinige -
(op 't papier, dat Aelwijek heeft, wijzend)
oend dass ist nieuwste, originelle reclame für mein pulver - ganz neu!
Miebet, Visser, Wed. Garsthof, Annette
(opspringend.)
Reclame; wat bedoelt ie?
Wat is dat dan voor poeier?
(op 't blikje wijzend.)
Wat weêrlicht, kerel! wat zit daar dan in?
Insectenpulver - kolossal stark - eigene Erfindung!
Insectenpoeier! - O! - Ah. - O zoo!
Ist auch schwaar vergif fur mäuse und ratten
(tot Visser)
't sjuurtje heb ik al gereinigd.
| |
| |
(teleurgesteld minachtend.)
Insectenpoeierfabrikant. - Ba! - was hij dan maar liever anarchist!
(opgeruimd.)
Maar dan is hij Barinski niet!
Ja, er is meer gelijk dan eigen
(klopt Jaroslaw op den schouder.)
Beste jongen! jij bent geen misdadiger, - maar een weldoener! vooral als je zoo'n blikje hier laat.
Gewiss! gewiss!
(haalt een groote poederspuit uit den zak)
mit vergnügen, maar dass muss er bij voor 't einspritzen!
(geeft 't aan Bruin.)
(geeft het blikje aan Visser.)
Asjeblieft, ouwe jongen!
(verbaasd.)
Wat moet ik daar mee doen?
Gebruiken!
(de spuit even op Théo, Wed. Garsthof en Miebet richtend.)
't Is probaat tegen alle ontuig
(tot Jaroslaw)
nicht wahr herr fabrikant?
Scherm valt.
|
|