Amsterdam bij dag en nacht
(1896)–Justus van Maurik– Auteursrecht onbekend
[pagina 192]
| |
Een interview.Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 193]
| |
geen benul genoeg hebben om niet te krabben, bennen d'r gezichies één wond en al. - Kom eens vlak voor me staan, Willem? Hij aarzelde, en bleef op 'n pas of twee afstands. - Nu? - Om u de waarheid te zeggen durf ik niet goed, want ik ruik zoo muf - dat bennen m'n kleêren. U heeft me al diverse malen gevraagd, als ik met uw goed op de slaapkamer kwam, wat er zoo muf rook. - 'n Mensch kan dat | |
[pagina 194]
| |
dan zoo niet in eens zeggen, want 't is net of je van je eigen onzindelijk of viezerig bent, maar 't is nooit niks anders geweest dan de kelderlucht die ik meêbracht - m'n vrouw hangt de kleêrtjes van de kinderen 's morgens, heel vroeg, nog wel 'reis buiten, omdat ze op de stadsschool ook al een complement over derlui muffigheid gehad hebben. 't Was waar; Willem wasemde voortdurend een muffe, gore grondlucht uit en nu herinnerde ik me ook, dat ik die al dikwijls had waargenomen, als hij mij, 's morgens, mijn schoenen bracht. Ik stak een sigaar op en vroeg verder: - Is die kelder waar je woont dan zóó vochtig? - Vochtig? neen meneer, kletsnat - ik heb 't er nou bijna een jaar in uitgehouwen, maar 't gaat waarachtig niet langer - m'n vrouw, ze is toch al niet van de sterkste, heit 't voortdurend met koorts en hoesten te kwaad en m'n oudste dochtertje, die 's middags met me meeloopt naar de turf- en houtklanten, kan niet voort van de rimmetiek; ze loopt d'r krom van. De twee kleine jongens zien d'r ook slappies uit en beginnen te kuchen en 't jongste, nog geen jaar, gaat erg achteruit; om kort te gaan, m'neer, we krepeeren alle maal, als we d'r in blijven. - En je standje dan? - Ja, dat verlies ik - 't is jammer, want ik begon nou net weer zoo'n beetje te doen te krijgen van klanten, die hout, turf en briketten halen. Schafters en lui die koffie kwamen drinken hadden we niet veel meer. - De straat is immers ook opgehoogd terwijl je daar woont. - Praat me daar niet van m'neer, dat was de eerste doodstuip, die m'n affairetje kreeg; dat heit de stad me geleverd. - Toen ik den kelder huurde en de schaftaffaire overnam, was er één raam circa zóó hoog - hij wees ongeveer een halven meter - en toen ze de brug over de Keizersgracht verlaagd hebben en in de straat zoo'n brok trottoir maakten, hield ik één half ruitje over. We konden | |
[pagina 195]
| |
geen steek meer zien in den kelder en we moesten den heelen dag peterléum branden; - de klantjes die ik had, bleven weg, omdat ze zeien: we zitten hier in een spelonk, want van achteren heb ik ook geen licht - begrijp u? - Je had anders nog al klandisie in den beginne, hé? - Och dat schikte nog al; veel lui van de groentemarkt, sjouwers, los volk en een enkele boer. De een nam een kom koffie, een ander een gebakken vissie of een ei, weer een ander een flessie bier of een broodje met kaas of een paar bokkings, al naar den tijd van 't jaar - maar m'n beste klanten ben ik door die ongelukkige ophooging dadelijk kwijt geraakt; dat spijt me nòg, dáár had ik geregeld alle weken een gulden of acht van, soms wel negen - al naardat ze ophaalden. - Ophaalden, hoe bedoel je dat? - Navenant dat ze hadden met bedelen, 't was een heele familie, een stukadoor zonder werk, met z'n vrouw en vijf kinderen - de stukadoor liep de Keizersgracht, Amstel, Sarphatistraat en Plantage met 't kleinste, kind op z'n arm, de vrouw had: Heerengracht, Singel, Kalverstraat en Nieuwendijk, met twee kinderen en zong er bij. De twee oudsten, een jongen en een meisje, liepen bij 't station. 's Middags, pront één uur, kwamen ze bij ons zooveel als désjeneeren; m'n vrouw zorgde altijd dat ze visch had, garnalen of eieren of 'n beetje ham, want 'n broodje met niemendal lustten ze niet. Dan ging de man even een happie nemen en een pijp rooken en dan tegen twee uur, half drie weer aan het loopen. 's Avonds om 'n uur of negen kwamen ze terug en dan hadden ze weer knapjes trek, dat begrijp u. Ja, dat waren beste klantjes, maar die was ik subiet kwijt toen m'n kelder zoo'n donker hol werd. Daar wouen ze d'r centen niet in verteeren, zeien ze. 't Is dan ook reëel niet om uit te houwen; 't grondwater staat soms onder de tafel en geeft een lucht dat je hart er van omdraait. - En kon je huisheer daar niets aan doen, ben je nooit eens gaan vragen om verbetering? | |
[pagina 196]
| |
- Welzeker meneer, God weet hoe dikwijls, maar zoo'n huisbaas is geen mensch, die zeit eenvoudig: ‘Is d'r water in je kelder? - dan mot je maar scheppen;’ m'n vrouw is later ook'reis bij hem geweest om te zeggen dat we vergìngen van de ratten en muizen - ze vraten 's nachts aan 't goed van de kinderen en soms sprongen ze op ons bed - en toen zei hij: ‘dat's wel gezellig, maar als ze je vervelen mot je'reis een val zetten.’ De muggen bennen nog het ergste; over dag merk je ze zoo niet, maar 's avonds en 's nachts, doe je geen oog toe; alles zit vol, ze komen uit den zinkput die in den achterkelder is. M'n vrouw vroeg aan den huisbaas of hij dáár dan niks aan doen kon, want dat we gek werden van de jeuk - toen zei hij: ‘dan mot je maar krabben, hoor! Zorg jij 's Zaterdags maar voor m'n drie gulden vijf en twintig en dank God dat ik je niet opsla.’ - Wat! - verwoon je daar drie en een kwart gulden! - Ja meneer en nog wel omdat hij wist, dat ik hier en daar oppasser ben en hij zeker van zijn huur is. Hij wou anders drie en een halven gulden hebben, maar met lang soebatten heeft m'n vrouw er een kwartje afgekregen; het huis is aan een winkelier verhuurd en de twee bovenwoningen brengen ook een aardig duitje op. Ja, die huisbaas weet uit zoo'n perceel wel centjes te slaan. - Maar kon je dan niets van hem gedaan krijgen? - Toen de vloer verrot was in den voorkelder en de timmerman zei, dat, als die niet gerippereerd werd, hij later nog grooter onkosten zou hebben, bennen d'r een paar nieuwe planken ingekomen, maar verder deed ie niks, niemendal. Als 't hard geregend had kon je in den kelder wel zwemmen, dan kwam 't water tusschen de naden van de planken omhoog en liep 't achter tot voor 't bed. Toen we er pas in waren, was m'n vrouw in pesisie, weet u, en kon d'r eigen niet zoo goed bukken, met scheppen en zei ze dikkels tegen een klant, waar ze 'n beetje | |
[pagina 197]
| |
eigen meê was: och Piet of Jan, schep jij 'r is wat water voor me uit - en dan gaf ze 'm 'n bokking of 'n broodje, of 'n kom koffie. - Ja, 't was soms verschrikkelijk erg. Een jongen van de groenmarkt heit 'reis voor 'n broodje en een haring vierdehalfhonderd emmers water uitgeschept - en met 'n flauw glimlachje liet Willem volgen: - Dat 's niet te duur betaald geweest. - Hoe graag of ik wil meneer, ik kan d'r niet blijven wonen, al zal ik 't dan op 'n kamer nog 'n beetje minder hebben van eten en drinken - om je heele familie in zoo'n natten kelder te zien krepeeren, gaat toch waarachtig niet an. - Ik ben 't geld, wat ik voor 't affairetje heb gegeven, kwijt, dat spijt me 't meest - en 'k wou dat ik er maar een ander mee te pakken kon nemen; maar geen mensch kan d'r nou negotie in doen, anders deed ik m'n boel nog wel an iemand over; dan zou ik 'm zeggen dat de kelder niet al te droog was en dat 'r wel reis een muissie rond liep - dan loog ik niet, ziet u - en dan moesten ze zelfs maar verder zien. - Dus je bent vast besloten om je affaire te liquideeren - kun je geen anderen kelder krijgen? - Neen, m'neer. in die buurt niet, en tegenwoordig is er met een schaftkelder ook haast geen droog zout te verdienen, alles gaat naar de volkskoffiehuizen. Je moet 't alzoo eens treffen, zooals ik in den beginne met dien stukadoor, maar dat's 'n witte raaf - ik hoor, hij komt nou met z'n familie ergens bij 'n weduwe in de Bloemstraat - afijn laat zoo'n mensch ook reis 'n vetje hebben - ik ben 'm toch voorgoed kwijt. - En wanneer ga je verhuizen Willem? - Als ik van u vrij mag, morgenochtend, dan heb ik de boel d'r percies uit vóór de opzichter komt om de huur; ik ben nog een week ten achter en dan deze week, dat's net een aardigheidje om van te verhuizen en een paar gordijntjes te koopen op 'm kamer. | |
[pagina 198]
| |
- Maar dat is niet eerlijk, dan betaal je twee weken huur te weinig. - Och, dat's zoo gewoonte, bij ons menschen; de laatste weken betaal je nooit als je 't leveren kan - dat komt je van gods- en rechtswege toe tegenover zoo'n huisbaas. |
|