Vervolg der dichtlievende uitspanningen
(1754)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 272]
| |
Met de weledelgeboorene juffer mejuffrouw
| |
[pagina 273]
| |
Liefwaarde dochter van een' waarden ouden Vrind,
Nu Ge U in 't Huw'lyk met Uw' waarden Graaf verbindt!
Doch lang bemerkte ik, dat de kiesche Zanggodinnen
(Hoe stokoud zelf) in hun' aanbidders jonkheid minnen.
Ook is de Liefde een kind. De lof der minnevreugd
Past by geen' gryze kruin. Ik laat die voor de jeugd.
Maar neen! de Vriendschap kan dat zwygen niet verdraagen.
't Is beter aan den roem van Dichtkunst iets te waagen,
Dan dat men ooit my zou verwyten, dat de tyd
Oprechte erkent'nis van genooten' Vriendschap slyt.
Gy echter, jeugdig Paar, dat nu, veréénd van zinnen,
De vruchten smaaken zult van 't kuisch en deugd'lyk minnen,
Verg aan myn' Zangster niet, te weiden in den lof
Van beider ed'len Stam, een' onuitputbre stof,
Vol ed'le naamen, daar myn zang in zou verdwaalen.
Laat myn eenvoudig Dicht zich in een' wensch bepaalen.
Zo storte God een' stroom van zegeningen uit
Zyn' vollen horen op Uw heuch'lyk Echtbesluit!
Zo moet zyn' gunst Uw' trouw met minnepanden kroonen,
Die zich den luister van hun' afkomst waardig toonen.
En Gy, ô Slicher, die het grys eerwaardig hoofd
Getrouw hebt in den dienst van Themis afgesloofd,
Ontfang deez' Vaerzen, van een' Vriend U toegezongen.
Kon ik U met myn zang, als Ezon, weêr verjongen,
Dan zoudtge (eer zweeg ik niet) Uw' Dochter hand aan hand
Zelf leien, fluks ter been, naar 't Bruiloftsledekant.
|
|