Dichtlievende uitspanningen
(1753)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
Tot Leeraar der beide Regten.
MYn ted're Zangster koomt den braaven Jonkheer groeten,
En legt, vol vreugde, tot erkentnis van haar plicht,
Dit loofwerk, geschakeerd tot een triomfgedicht,
Eerbiedig neder aan het outer van zyn voeten.
Zy voelt haar aderen van blydschap zwellen, nu
De groote Zonnestad der ed'le Batavieren
U 't hoofd bewoelt met nooit verdorrende Lauw'rieren,
Wel-Ed'le Jongeling. Zy juicht, wanneer zy U
Met staçytooisel en den eeretak ziet praalen,
't Gewyde teken van Vrouw Themis meesterschap,
Terwyl de weêrgalm van het vrolyk handgeklap
De goude welfzels vult van Pallas tempelzaalen.
O roem en glorie van Uw' wydberoemden stam!
De stroomnajaden van den gryzen Maas verlangen
Met opene armen om U in haar Stad te ontfangen,
Als de eere en 't çiersel van het scheepryk Rotterdam.
| |
[pagina 36]
| |
Zy, onder 't strand-geklank van Tritons waterhoren,
Verheffen Uwen naam tot aan het starrenhof,
Eens moê gezongen van d' onsterfelyken lof
Van Desideer, die in haar muuren wierdt gebooren.
Myn Dichtheldinne, die den heerelyken trant
Der Vlietgodessen volgt, verrukt en opgetoogen,
Gevoelt zig mede door een nieuwen gloed bewoogen.
Zy wenscht Uw' deugden, en Uw' gadeloos verstand
Met Fenixschachten op het çierlykst af te maalen,
Uw Stamhuis, afgesloofd in heerlyk staatsbewind,
Op een verheeven toon te zingen: maar zy vindt
Haar oogen veel te zwak voor zulke zonne straalen;
En schoon haar boezem van een ed'len zanglust hygt,
Zy voelt zig telkens van haar onmacht neêrgeslagen.
Zy kan niet anders dan een ruuwe schaduw draagen
Vanzulk een held'ren glans. Maar, schoon myn Zangster zwygt
Uw' naam zal eevenwel op duizend tongen zweeven,
Van daar de nuchtre Zon door 't floers der wolken blinkt
Tot daar hy hygende in den schoot van Thetys zinkt.Ga naar voetnoot*
Eén lof-bazuin, zo schor, kan U geen glorie geeven.
1710. |
|